ECLI:NL:TADRARL:2019:245 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-544

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:245
Datum uitspraak: 18-11-2019
Datum publicatie: 04-12-2019
Zaaknummer(s): 19-544
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Klager heeft geen zelfstandig belang bij zijn klacht tegen het kantoor van verweerster. Niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag van verweerster tijdens de waarneming van het dossier. Klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 november 2019

in de zaak 19-544

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 8 augustus 2019 met kenmerk Z 693075 (18-0247) HH/sd, diezelfde dag door de voorzitter ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op de stukken, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager huurt sinds 1 mei 2003 een woning van woningcorporatie S (hierna: de woningcorporatie).

1.2    Op 10 juni 2014 is een lege huurdersvereniging (hierna: de vereniging) opgericht zonder leden. Op grond van de statuten van de vereniging zijn huurders van rechtswege lid van de vereniging.

1.3    Op 2 december 2015 zou een vergadering van de vereniging plaatsvinden om het lidmaatschap van klager op te zeggen vanwege een vermeende wandaad van klager tussen 10 juni 2014 en 2 april 2015. Na inschakeling van een advocaat door klager heeft het bestuur van de vereniging de opzegging van klagers lidmaatschap van de agenda gehaald en niet meer behandeld.

1.4    De woningcorporatie schaart zich achter de vereniging.

1.5    In de periode van juni 2014 tot januari 2017 heeft klager zeer regelmatig contact gezocht met de woningcorporatie, de raad van toezicht van de woningcorporatie en leden van de vereniging.

1.6    In 2017 heeft de woningcorporatie klager gedagvaard bij de kantonrechter te Utrecht (hierna: de kantonrechter) en gevorderd dat de vrijheid van meningsuiting van klager wordt beperkt. De woningcorporatie is in deze zaak bijgestaan door mr. Van W., een kantoorgenoot van verweerster.

1.7    Bij vonnis van 4 oktober 2017 (hierna: het vonnis) heeft de kantonrechter – kort gezegd – aan klager op straffe van een dwangsom een tijdelijk contactverbod van zes maanden opgelegd ten aanzien van de leden van het bestuur van de vereniging, de leden en medewerkers van de woningcorporatie en de leden van de raad van commissarissen van de woningcorporatie.

1.8    Bij brief van 15 mei 2018 heeft de woningcorporatie aan klager bericht dat de termijn van het tijdelijk contactverbod is verstreken.

1.9    Vervolgens heeft klager de vereniging en de woningcorporatie benaderd om informatie te verkrijgen over al dan niet onrechtmatige declaraties van bestuursleden.

1.10    Daarop hebben de vereniging en de woningcorporatie mr. Van W gevraagd om klager aan te schrijven. Vanwege de afwezigheid van mr. Van W heeft verweerster het dossier voor mr. Van W waargenomen.

1.11    Bij brief van 8 augustus 2018 heeft verweerster klager gesommeerd geen contact meer op te nemen met de vereniging en de woningcorporatie. Daarnaast heeft verweerster klager aangezegd dat een ontbinding van zijn huurovereenkomst en ontruiming van zijn huurwoning zal volgen als hij niet vóór 15 augustus 2018 bevestigt dat hij aan de sommatie zal voldoen.

1.12    Tijdens telefonisch contact op 9 augustus 2018 heeft verweerster klager een nadere uitleg gegeven over de op 8 augustus 2018 aan hem verstuurde brief.

1.13    In augustus 2018 heeft klager meerdere keren contact met verweerster opgenomen.

1.14    Op 29 augustus 2018 heeft verweerster klager een Outlook-uitnodiging verstuurd over een roldatum in een ander dossier. Na de reactie daarop van klager heeft verweerster klager bericht dat hij het bericht over de roldatum als niet verzonden kan beschouwen.

1.15    Op 29 augustus 2018 heeft klager via een webformulier bij de deken een klacht over verweerster ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    op haar kantoor geen klachtenregeling heeft;

b)    met aantijgingen strafbaar gedrag meent te kunnen aantonen;

c)    de term overlastgevend gedrag heeft gebruikt, terwijl die term niet van toepassing is;

d)    klager bij brief van 8 augustus 2018 heeft aangeschreven, terwijl het volstrekt onduidelijk is namens wie verweerster hem meent te kunnen sommeren wegens overlastgevend gedrag;

e)    ten onrechte meent dat de kantonrechter aan klager een gedragsmaatregel heeft opgelegd, terwijl de kantonrechter klager heeft verboden al hetgeen strafrechtelijk verboden en strafbaar is;

f)    heeft verwezen naar het vonnis van 4 oktober 2017 waarbij een tijdelijk contactverbod aan klager is opgelegd waarvan de termijn is verstreken;

g)    klager het vonnis wil laten bevestigen met als doel een permanente duur van het contactverbod te verkrijgen;

h)    klager ten onrechte een ultimatum heeft gesteld om vrijwillig aan het contactverbod te voldoen, terwijl de termijn van het contactverbod is verstreken;

i)    gebruik heeft gemaakt van een zeer zwaar pressiemiddel om van klager de bevestiging te krijgen dat hij aan een opgelegde gedragsmaatregel zal voldoen;

j)    een juridische procedure is gestart om de huurovereenkomst van klager te ontbinden en zijn woning te ontruimen vanwege overlastgevend gedrag, terwijl deze procedure in geen enkele verhouding staat tot het belang van klager en zijn echtgenote bij de huurovereenkomst;

k)    geen enkel concreet bewijs heeft van herhaaldelijke, als bedreigend en intimiderend van toon ervaren, contacten via telefoon en e-mail, terwijl bellen en e-mailen na verstrijking van de termijn van het contactverbod niet ontoelaatbaar of onacceptabel zijn. Daarbij heeft verweerster ten onrechte vermeld dat klager de leden van de vereniging in hun privésituatie benadert, terwijl de vereniging geen leden heeft;

l)    zich onbetamelijk heeft gedragen door een pressiemiddel te gebruiken om van een wederpartij met een ultimatum te eisen dat hij geen contact meer zal opnemen en zoeken met de bestuurder van de woningcorporatie, de voorzitter en leden van de raad van commissarissen en met bestuursleden van de vereniging.

2.2    De voorzitter zal de stellingen die klager ter onderbouwing van zijn klacht heeft gebruikt, waar nodig, bij de beoordeling bespreken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. De voorzitter zal het verweer van verweerster, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat deze advocaat een ruime mate van vrijheid heeft om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënt wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klachtonderdeel a gaat over het volgens klager ontbreken van een interne klachtenregeling op het kantoor van verweerster.

4.3    Los van het feit dat dit klachtonderdeel zich tegen het kantoor van verweerster richt en niet zozeer tegen verweerster zelf, blijkt uit de dossierstukken dat klager in februari 2018 contact heeft gehad met de klachtbehandelaar van het kantoor van verweerster over zijn klacht tegen mr. Van W. Dat klager het niet eens is met (de uitkomst van) het onderzoek door de klachtenfunctionaris en de klachtenfunctionaris niet als interne klachtbehandelaar erkent, betekent niet dat er geen interne klachtenregeling is.

4.4    Nu klachtonderdeel a zich richt tegen het kantoor van verweerster en klager een klacht tegen verweerster heeft ingediend en niet ook tegen het kantoor van verweerster, heeft klager naar het oordeel van de voorzitter geen zelfstandig belang bij klachtonderdeel a. De voorzitter zal klachtonderdeel a) dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

Ad klachtonderdelen b) tot en met l)

4.5    Klachtonderdelen b tot en met l gaan in de kern over het contact tussen klager en verweerster – als waarneemster voor mr. Van W – na het door de kantonrechter gewezen vonnis waarbij aan klager een tijdelijk contactverbod is opgelegd dat door de woningcorporatie en de vereniging was gevorderd. Daarom lenen de klachtonderdelen b tot en met l zich naar het oordeel van de voorzitter voor gezamenlijke behandeling. Daarbij merkt de voorzitter op dat een oordeel over de inhoudelijke discussie tussen klager, de woningcorporatie en de vereniging is voorbehouden aan de civiele rechter. De uitvoerige argumenten die klager in dat verband heeft aangevoerd, zal de voorzitter dan ook bij de beoordeling van de klachtonderdelen buiten beschouwing laten.

4.6    De voorzitter stelt op basis van de dossierstukken vast dat tijdens de waarneming van het dossier door verweerster in ieder geval de volgende contactmomenten tussen verweerster en klager hebben plaatsgevonden:

-    de brief van verweerster aan klager van 8 augustus 2018 (zie 1.11);

-    het telefonisch contact tussen klager en verweerster op 9 augustus 2018 (zie 1.12);

-    de op 29 augustus 2018 door verweerster abusievelijk aan klager verstuurde Outlook-uitnodiging voor een roldatum in een ander dossier en haar e-mail van diezelfde datum aan klager over het buiten beschouwing laten van de e-mail over de roldatum (zie 1.13).

4.7    In de brief van 8 augustus 2018 heeft verweerster namens haar cliënte, de woningcorporatie, aan klager bericht dat de toon tijdens zijn herhaaldelijk contact met de woningcorporatie als bedreigend en intimiderend is ervaren en dat klager – door weer herhaaldelijk contact op te nemen met de woningcorporatie en leden van de raad van commissarissen en de vereniging – met zijn overlastgevend gedrag in strijd handelt met de in het vonnis opgelegde gedragsmaatregel. Verder heeft verweerster in deze brief aangekondigd dat zij, op verzoek van de woningcorporatie, een juridische procedure tegen klager zal starten waarin ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van klager zal worden gevorderd, als klager niet uiterlijk op 15 augustus 2018 bevestigt dat hij zich aan de in het vonnis opgenomen gedragsaanwijzing zal houden. Naar het oordeel van de raad blijkt uit deze brief duidelijk namens wie verweerster de brief heeft verstuurd en wie de toon van klager als bedreigend en intimiderend heeft ervaren, namelijk de woningcorporatie. Verder zijn de tekst en de bewoordingen van de brief

– waaronder het genoemde en volgens klager onterechte ultimatum, de juridische procedure en de genoemde gedragsmaatregel – naar het oordeel van de voorzitter in het licht van de voorgeschiedenis tussen klager, de woningcorporatie en de vereniging en in het licht van het vonnis van de kantonrechter niet onbetamelijk, ongeoorloofd of onevenredig schadelijk voor klager. De voorzitter is dan ook van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet niet is gebleken.

4.8    In het telefonisch contact tussen klager en verweerster op 9 augustus 2018 heeft verweerster haar brief van 8 augustus 2018 nader toegelicht. Gesteld noch gebleken is dat verweerster zich tijdens dit telefoongesprek onbetamelijk ten opzichte van klager heeft gedragen of op enige andere wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De dossierstukken bieden hiervoor naar het oordeel van de voorzitter ook geen aanknopingspunten. In de door klager overgelegde e-mails van hem aan verweerster maakt klager melding van telefooncontacten met verweerster op 15 en 17 augustus 2018. Voor zover er meer telefonische contacten tussen klager en verweerster zijn geweest dan alleen op 9 augustus 2018, is de voorzitter van oordeel dat ook ten aanzien van deze telefonische contacten niet is gebleken dat verweerster op enigerlei wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

4.9    De Outlook-uitnodiging die verweerster op 29 augustus 2018 aan klager heeft verstuurd voor een roldatum in een van haar andere dossiers, berustte op een vergissing die verweerster, na ontvangst van een reactie hierop van klager, direct met een e-mail aan klager heeft rechtgezet. Ook hierbij is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag van verweerster als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

4.10    Uit het bovenstaande volgt dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid als (waarnemend) advocaat van de wederpartij van klager niet heeft overschreden. De voorzitter zal klachtonderdelen b) tot en met l), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtonderdelen b) tot en met l), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 18 november 2019.

griffier    voorzitter