ECLI:NL:TADRARL:2019:235 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-392

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:235
Datum uitspraak: 07-10-2019
Datum publicatie: 04-12-2019
Zaaknummer(s): 19-392
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat, over de kwaliteit van de dienstverlening, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 oktober 2019

in de zaak 19-392

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 18 juni 2019 met kenmerk Z 344674/FH/sd, door de raad ontvangen op 18 juni 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is een Koerd. Vanwege zijn etniciteit heeft hij in Turkije problemen ondervonden met de autoriteiten aldaar. Klager is in Turkije veroordeeld wegens een strafbaar feit en is gedetineerd geweest in Turkije.

1.2    Op enig moment is klager naar Nederland gevlucht. Verweerder heeft hem later bijgestaan in een asielzaak en in een vreemdelingenbewaringszaak.

1.3    Op 23 februari 2015 heeft klager asiel aangevraagd in Nederland. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 20 maart 2015 het voornemen tot afwijzing kenbaar gemaakt.

1.4    Bij brief van 2 april 2015 heeft verweerder namens klager een zienswijze ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

1.5    Vervolgens is op 3 april 2015 de asielaanvraag afgewezen, onder verwijzing naar het voornemen.

1.6    Verweerder heeft vervolgens namens klager beroep en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

1.7    Op 25 juni 2015 heeft de behandeling van de asielzaak plaatsgevonden bij de rechtbank. Klager, die zich op dat moment in vreemdelingenbewaring bevond, was niet bij deze zitting aanwezig omdat er geen transport was geregeld.

1.8    Op 9 juli 2015 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen (toepassing bestuurlijke lus) en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. Klager werd ontslagen uit de vreemdelingenbewaring.

1.9    Verweerder heeft op 20 augustus 2015 een schriftelijke reactie ingediend bij de rechtbank. Hij heeft de rechtbank daarin expliciet verzocht om een zitting.

1.10    Op 9 november 2015 heeft de rechtbank het beroep – buiten zitting – ongegrond verklaard.

1.11    In 2017 heeft klager een herhaalde asielaanvraag ingediend, waarbij hij uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan op zijn problemen met de Turkse autoriteiten. Deze asielaanvraag is niet-ontvankelijk verklaard omdat klager deze problemen eerder had moeten aanvoeren.

1.12    Bij brief van 17 januari 2018 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

1)    A: een verkeerd advies te geven, namelijk het advies om niet over de persoonlijke problemen met de Turkse autoriteiten te spreken tijdens de verhoren bij de IND en/of

B: onzorgvuldig te handelen door op geen enkel moment in de procedure te stellen dat klager persoonlijke problemen heeft met de Turkse autoriteiten, terwijl dit standpunt van klager wél bekend was bij verweerder;

2)    ten onrechte niet de informatie en/of stuk(ken) waaruit de persoonlijke problemen van klager met de Turkse autoriteiten blijken toe te zenden aan de IND en/of rechtbank;

3)    onzorgvuldig te handelen door er niet voor te zorgen dat klager de eerste zitting in de asielzaak bij de rechtbank persoonlijk kon bijwonen;

4)    onzorgvuldig te handelen door niet de schriftelijke reactie op de nadere motivering van de IND eveneens naar klager toe te zenden;

5)    onzorgvuldig te handelen door er (ten onrechte) op te vertrouwen en ervan uit te gaan dat de rechtbank na toepassing van de bestuurlijke lus wederom een zitting zou gaan houden (alwaar klager dan zou kunnen verschijnen).

3    VERWEER

3.1    Volgens verweerder is de klacht – voor zover klager daar al een belang bij zou hebben – in alle onderdelen ongegrond. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

Ad klachtonderdeel 1)

3.2    Verweerder is nooit door klager geïnformeerd over de door klager gestelde problemen met het Turkse consulaat. Dat maakt dat verweerder ook geen advies zou hebben kunnen geven over het al dan niet in de procedure brengen van informatie hieromtrent.

Ad klachtonderdeel 2)

3.3    De door klager bedoelde brief is pas na de zitting van de voorlopige voorziening bij verweerder bekend geworden, en dus ook na sluiting van het onderzoek ter zitting. Dat de door klager gestelde problemen reeds in de zienswijze naar voren moesten worden gebracht, kan daarom niet worden gevolgd.

3.4    Verweerder heeft met klager slechts gesproken over de brief van het consulaat van 7 mei 2015 en over de problemen die klager in Turkije zou ondervinden betreffende eerwraak. Klager heeft nooit aangegeven dat hij andere (persoonlijke) problemen in Turkije ondervond dan die hij in de asielprocedure heeft aangevoerd.

Ad klachtonderdeel 3)

3.5    Het klopt dat klager niet ter zitting is verschenen. Hij bevond zich op dat moment in vreemdelingenbewaring. Klager was wel op de hoogte van de zitting, aangezien de uitnodiging voor de zitting hem was toegezonden. Abusievelijk is niet aan de rechtbank gemeld dat klager vervoerd moest worden naar de rechtbank, hetgeen te betreuren is.

Ter zitting heeft verweerder verzocht om aanhouding van de zaak, maar de rechtbank is niet akkoord gegaan met dat verzoek. Bovendien was sprake van behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij sprake was van spoedeisendheid aangezien klager zich in vreemdelingenbewaring bevond. Klager heeft verweerder bepaaldelijk gevolmachtigd om namens hem op te treden. Verweerder en klager hebben voorafgaand aan de zitting nog contact gehad en klager was op de zitting voorbereid. Verweerder heeft de standpunten voorafgaand aan de zitting uitvoerig met klager besproken. De uitspraak van de rechtbank van 9 juli 2015 heeft er overigens toe geleid dat klager uit de vreemdelingenbewaring werd ontslagen.

Ad klachtonderdeel 4)

3.6    Ook dit klachtonderdeel is onjuist. Verweerder heeft de brief van 16 september 2015 op 17 september 2015 aan klager gezonden. Bij zijn dupliek in deze klachtprocedure heeft verweerder een kopie van de brief van 17 september 2015 overgelegd. 

Ad klachtonderdeel 5)

3.7    Verweerder heeft in de beroepszaak uitdrukkelijk verzocht om een hoorzitting en er is geen toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen. Het is overigens allerminst gebruikelijk dat de rechtbank de zaak alsnog afdoet zonder zitting. In hoger beroep zou hierover moeten worden geklaagd.

3.8    Niettemin heeft verweerder met klager besproken dat hij heeft verzocht om een zitting en dat zij naar de zitting zouden gaan indien en voor zover zij daartoe een uitnodiging zouden krijgen. De rechtbank heeft verzuimd om ex artikel 8:51c van de Algemene wet bestuursrecht partijen op de hoogte te stellen op welke wijze het beroep verder zou worden behandeld. Dat is spijtig.

3.9    Verweerder heeft niet beloofd dat er daadwerkelijk een zitting zou komen, aangezien hij dat ook niet kan omdat hij altijd afhankelijk blijft van een derde partij, in dit geval: de rechtbank.

4    BEOORDELING

4.1    Anders dan verweerder is de voorzitter van oordeel dat klager een rechtstreeks belang heeft bij het indienen van de onderhavige klacht, zodat zij toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.

4.2    De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3    Bij de beoordeling van de klacht geldt bovendien dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ad klachtonderdelen 1) en 2)

4.4    In deze klachtonderdelen stelt klager zich op het standpunt dat verweerder op de hoogte was van de persoonlijke problemen van klager met de Turkse autoriteiten. Verweerder heeft echter uitdrukkelijk en gemotiveerd het standpunt betrokken dat hij niet van die problemen op de hoogte was, zodat hij deze niet naar voren kon brengen.

4.5    Nu iedere verdere onderbouwing door klager ontbreekt, kan de voorzitter de juistheid van de onder 1) en 2) gemaakte verwijten niet vaststellen. Bovendien kan de voorzitter op basis van het dossier niet vaststellen dat verweerder klager een verkeerd advies heeft gegeven (klachtonderdeel 1). Klachtonderdelen 1) en 2) zijn daarom kennelijk ongegrond. 

Ad klachtonderdeel 3)

4.6    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder er niet voor heeft gezorgd dat klager de eerste rechtbankzitting in de asielzaak heeft kunnen bijwonen.

4.7    Verweerder heeft – kort gezegd – erkend dat abusievelijk niet aan de rechtbank is gemeld dat klager vervoerd moest worden naar de rechtbank.

4.8    Naar het oordeel van de voorzitter is de enkele omstandigheid dat verweerder kennelijk heeft nagelaten de rechtbank te informeren over het feit dat klager naar de zitting moest worden vervoerd, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel 4)

4.9    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door na te laten klager een kopie te sturen van de schriftelijke reactie op de nadere motivering van de IND.

4.10    Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel betwist. Volgens hem heeft hij de brief van 16 september 2015 de volgende dag, op 17 september 2018, aan klager gezonden.

4.11    Aangezien uit bijlage 4 bij de door verweerder ingediende dupliek in deze klachtprocedure blijkt dat verweerder de brief van 16 september 2018 inderdaad op 17 september aan klager heeft gezonden, acht de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel 5)

4.12    Tot slot verwijt klager verweerder onzorgvuldig handelen, door er (ten onrechte) op te vertrouwen en ervan uit te gaan dat de rechtbank na toepassing van de bestuurlijke lus wederom een zitting zou gaan houden (op welke zitting klager dan zou kunnen verschijnen).

4.13    Ook dit klachtonderdeel is door verweerder uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. Gelet op het dossier, in samenhang met de bij randnummers 3.7 tot en met 3.9 door verweerder gegeven toelichting, is de voorzitter van oordeel dat ook dit klachtonderdeel onvoldoende is onderbouwd.

4.14    De klacht is daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 7 oktober 2019.

griffier    voorzitter