ECLI:NL:TADRARL:2019:202 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-147

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:202
Datum uitspraak: 17-07-2019
Datum publicatie: 13-11-2019
Zaaknummer(s): 19-147
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Een advocaat in familiekwesties moet in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Voorts mag van de advocaat een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van de kinderen. In dat licht bezien kan de voorzitter enig begrip opbrengen dat klager de wijze waarop verweerster namens zijn ex-partner de door haar cliënte gewenste aanpassing van de zorgregeling heeft gepresenteerd als intimiderend heeft ervaren. Daar staat echter tegenover dat 1) verweerster uiteen heeft gezet dat er met hulp van eigen raadgevers daadwerkelijk aanvullende afspraken over de omgang tussen klager en de kinderen waren gemaakt die door de kinderen waren geaccordeerd, 2) door klager niet wordt ontkend dat er over aanpassing van de zorgverdeling is gesproken en 3) uit de toelichting van klager op de klacht blijkt dat hij ook er ook zelf rekening mee hield dat de aanvulling tot stand was gekomen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 juli 2019

in de zaak 19-147

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 11 maart 2019 met kenmerk Z 661642/MV/sd, door de raad ontvangen op 11 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft de wederpartij van klager in de jaren 2011 tot en met 2013 in een echtscheidingsprocedure bijgestaan.

1.2    Bij beschikking van de rechtbank van 29 december 2011 is de echtscheiding uitgesproken en is de inhoud van het ouderschapsplan van 2 december 2011 overgenomen, waarin onder meer is afgesproken dat een co-ouderschapsregeling zal gelden, waarbij de minderjarigen afwisselend een week bij iedere ouder zullen verblijven. Op 3 december 2012 diende verweerster namens haar cliënte bij de rechtbank een verzoekschrift tot (onder meer) vaststelling van een omgangsregeling in. Sinds 1 april 2013 woont en werkt klager in Finland. Op 11 juni 2013 is de zaak ten overstaan van de rechtbank behandeld. Partijen bereikten op de zitting overeenstemming over de wijze waarop aan de zorgregeling uitvoering zal worden gegeven. Die nieuwe zorgregeling is in de beschikking van de rechtbank van 17 oktober 2013 opgenomen.

1.3    In 2018 wendde de ex-echtgenote van klager zich opnieuw tot verweerster. Bij e-mail van 9 mei 2018 schreef verweerster aan klager onder meer het volgende:

“Cliënte vertelde mij dat - met name na uw verhuizing naar Finland - het contact met en over de kinderen moeizaam verloopt. Daarbij schroomt u ook niet om cliënte van allerlei zaken te beschuldigen waar zij zich absoluut niet in herkent, zoals ouderverstoting. Cliënte heeft zich juist altijd erg ingezet om het contact tussen u en de kinderen in stand te houden. Zelfs na uw plotselinge en onaangekondigde verhuizing naar Finland, waardoor het overeengekomen co-ouderschap niet langer kon worden uitgevoerd en de kinderen fulltime bij cliënte kwamen te wonen. Deze verhuizing was echter uw keuze en niet die van cliënte. Als het aan haar had gelegen had u nog altijd in de omgeving van Almere gewoond om samen voor de kinderen te zorgen. Dat u daarin andere keuzes heeft gemaakt is aan u, maar dan gaat het niet aan om cliënte te verwijten dat het contact tussen u de kinderen anders verloopt dat u zou willen. Van cliënte begreep ik dat u enige tijd geleden op een zondagmiddag bij elkaar hebt gezeten - tezamen met een vertrouwenspersoon voor u ieder - en nieuwe afspraken over het ouderschapsplan heeft gemaakt. Deze afspraken zijn door u beiden geaccordeerd en diezelfde avond ook met de kinderen besproken. Cliënte ging er dan ook van uit dat in goed overleg afspraken waren gemaakt die zowel voor u beiden als de kinderen akkoord waren. Enige tijd later stuurde u echter een aangepast addendum op ouderschapsplan, met daarin allerlei aanvullingen die niet besproken en overeengekomen waren. Cliënte kan zich ook niet vinden in deze aanvullingen en is dan ook niet bereid het overeengekomen addendum op ouderschapsplan op deze punten aan te passen of hier nog verder overleg over te hebben. Er zijn thans twee opties: 1. jullie ondertekenen het op 5 november jl. overeengekomen en met de kinderen besproken addendum op ouderschapsplan en houden je over en weer aan de hierin gemaakte afspraken 2. u start een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland en dan moet de rechter maar oordelen over de door u gewenste aanpassingen van het ouderschapsplan. Graag verneem ik binnen 10 dagen na heden voor welke optie u kiest. Daarnaast wijs ik u erop dat u zich dient te onthouden van het beschuldigen van cliënte van zaken als ouderverstoting en jullie omgeving hiermee lastig te vallen. De wijze waarop u dit aanpakt kan enkel en alleen als smaad en laster worden bestempeld, hetgeen strafbaar is. Daarbij beschadigt u de kinderen door u op deze wijze te blijven opstellen jegens hun moeder.”

1.4    Bij webformulier van 6 juni 2018 diende klager bij de deken een klacht in over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te beweren dat er informele afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het ouderschapsplan, terwijl dat niet het geval is,

b)    ten onrechte te beweren dat klager beweert dat de moeder de kinderen niet vertelt dat ze naar hun vader zouden moeten gaan,

c)    zich overdreven belastend en intimiderend uit te laten.

Klager heeft de klacht als volgt toegelicht:

Ad klachtonderdeel a) en c)

2.2     Anders dan verweerster in haar e-mail van 9 mei 2018 schrijft zijn er in onderling overleg geen nieuwe afspraken gemaakt. Dat klager bereid was tot overleg wordt nu gebruikt om te suggereren dat er een addendum is. Als een dergelijk addendum al zou bestaan zou dat nooit kunnen betekenen dat er zo fundamenteel wordt ingegrepen in het door de rechter vastgestelde ouderschapsplan. Verweerster intimideert omdat zij naast ondertekening van een voor klager ongewenst ouderschapsplan (optie 1) of het starten van een procedure (optie 2) geen enkele ruimte geeft. Dat is niet terecht want klager kan en moet zich houden aan het ouderschapsplan zoals dat door de rechter is vastgesteld.

Ad klachtonderdeel b)

2.3    In haar e-mail van 9 mei 2018 stelt verweerster dat klager niet schroomt haar cliënte te betichten van onder meer ouderverstoting. Dat is een ten onrechte gemaakt verwijt.

3       VERWEER

3.1     Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    In de e-mail van 9 mei 2018 heeft verweerster de zienswijze en standpunten van haar cliënte verwoord. Geen feiten zijn door klager gesteld waarvan zij wist of had kunnen weten dat zij onjuist waren. Verweerster is afgegaan op hetgeen haar cliënte haar vertelde en mocht dat in de onderhavige situatie ook doen.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Ook hier geldt dat verweerster zich baseerde en mocht baseren op informatie van haar cliënte.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Verweerster heeft in haar e-mail van 9 mei 2018 aan klager het standpunt van haar cliënte verwoord dat klager hetzij de tussen partijen nader gemaakte afspraken kon accorderen, hetzij de punten van discussie aan de rechter kon voorleggen. Voor haar cliënte was dat laatste niet noodzakelijk.

4.       BEOORDELING

4.1    Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel b)

  4.2    Klachtonderdeel b) betreft het in de brief van verweerster van 9 mei 2018 opgenomen verwijt aan klager dat klager haar cliënte van ouderverstoting heeft beschuldigd. Zich schuldig maken aan ouderverstoting is op zich een ernstige beschuldiging maar een dergelijke beschuldiging wordt in genoemde brief niet aan het adres van klager gedaan.

  4.3    Verweerster gaf in haar brief slechts weer wat haar cliënte haar had verteld. Er is geen grond om te oordelen dat verweerster wist dat die informatie onjuist was.

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.4    Nu deze onderdelen direct met elkaar samenhangen zal de voorzitter deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.

4.5    Een advocaat in familiekwesties als de onderhavige moet in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Voorts mag van de advocaat een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van de kinderen. In dat licht bezien kan de voorzitter enig begrip opbrengen dat klager de wijze waarop verweerster bij brief van 9 mei 2018 de wijziging van de zorgregeling heeft gepresenteerd als intimiderend heeft ervaren. Het ging hier om een door de cliënte van verweerster gewenste aanpassing van een door de rechter gefiatteerd ouderschapsplan, zodat - indien partijen niet tot overeenstemming zouden komen - het eerder op de weg van de cliënte van verweerster dan op die van klager zou liggen om de zaak aan de rechter voor te leggen.

4.6    Daar staat echter tegenover dat 1) verweerster uiteen heeft gezet dat er met hulp van eigen raadgevers aanvullende afspraken over de omgang tussen klager en de kinderen waren gemaakt die door de kinderen, waarvan de oudste op de datum van de brief bijna 16 jaar oud was, waren geaccordeerd, 2) door klager niet wordt ontkend dat er over aanpassing van de zorgverdeling is gesproken en 3) uit de toelichting van klager op de klacht zoals hierboven weergegeven blijkt dat hij ook zelf rekening hield met de mogelijkheid dat er (zoals hij stelt) een addendum tot stand was gekomen. Dit alles afwegende is de voorzitter van oordeel dat de stellingen die verweerster in haar brief van 9 mei 2019 over de nadere afspraken heeft betrokken en de keuzes waarvoor verweerster klager in deze brief heeft gesteld, binnen de grenzen van de vrijheid vallen die verweerster als advocaat toekomt bij de behartiging van de belangen van haar cliënt, gemeten naar de hiervoor onder 4.1 vermelde maatstaf.

Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum als griffier op 17 juli 2019.

griffier    voorzitter