ECLI:NL:TADRARL:2019:200 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-416

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:200
Datum uitspraak: 23-09-2019
Datum publicatie: 13-11-2019
Zaaknummer(s): 19-416
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de belangen van klager in bezwaarprocedures onvoldoende deskundig heeft behartigd of anderszins niet de zorg jegens zijn cliënt heeft betracht die van hem verwacht mocht worden. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 september 2019

in de zaak 19-416

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 27 juni 2019 met kenmerk Z 759376/MM/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is op 5 mei 2008 in dienst getreden van B BV als financieel manager. Sinds begin 2009 draagt klager de titel van financieel directeur. Op 11 december 2012 is klager arbeidsongeschikt geraakt.

1.2    Op 27 november 2013 is tussen klager en zijn werkgever B BV een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de VSO). De bedrijfsarts van B BV heeft klager per 1 december 2013 hersteld verklaard voor zijn eigen werk. Per 1 februari 2014 is klager uit dienst gegaan bij B BV. Vanaf die datum heeft klager een WW-uitkering ontvangen.

1.3    Op 25 januari 2016 heeft klager zich, met terugwerkende kracht, ziekgemeld bij het UWV en op 26 januari 2016 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd.

1.4    Bij besluit van 9 maart 2016 heeft het UWV de WIA-uitkering geweigerd - met ingang van 10 december 2014 - op de grond dat klager reeds voor het einde van de wachttijd van 104 weken hersteld was.

1.5    Bij besluit van 20 maart 2016 heeft het UWV de aanvraag van klager om toekenning van een Ziektewetuitkering afgewezen, op de grond dat de relevante periode van 104 weken was verstreken.

1.6    Op 20 maart 2016 heeft klager bij het UWV bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 maart 2016 tot weigering van een WIA-uitkering en op 4 april 2016 tegen het besluit van 20 maart 2016 tot weigering van de ziektewetuitkering.

1.7    Met ingang van 26 april 2016 is verweerder, via het Juridisch Loket, door de Raad voor Rechtsbijstand aan klager toegevoegd om klager tijdens de hoorzitting van 6 juni 2016 bij het UWV in beide bezwaarprocedures bij te staan. Verweerder werkte toen bij advocatenkantoor W.

1.8    Klager heeft in persoon zijn toenmalige werkgever B BV gedagvaard in kort geding en heeft zelf  tijdens de kortgedingzitting op 9 juni 2016 zijn belangen behartigd. Verweerder is bij deze procedure niet betrokken geweest.

1.9    Na de hoorzitting op 6 juni 2016 bij het UWV heeft verweerder op verzoek van het UWV op 27 juni 2016 de VSO van klager en diens dagvaarding in kort geding toegezonden.

1.10    In zijn e-mail van 15 juli 2016 heeft verweerder het vonnis in kort geding van 8 juli 2016 aan zowel klager als aan het UWV gestuurd. In deze mail heeft verweerder het UWV onder meer laten weten dat klager van mening was dat er onregelmatigheden zijn geweest ten aanzien van de ziekmelding en heeft dat standpunt van klager toegelicht.

1.11    Bij beslissingen van 19 september 2016 heeft het UWV beide bezwaren van klager ongegrond verklaard.

1.12    Per e-mail van 27 september 2016 heeft klager aan verweerder laten weten een andere advocaat te hebben gevonden voor het voeren van de beroepsprocedure. Op 28 september 2016 heeft verweerder de beëindiging van zijn opdracht door klager bevestigd. 

1.13    De opvolgend advocaat heeft namens klager hoger beroep ingesteld. Deze opvolgend advocaat van klager is voor de hoorzitting in hoger beroep met zijn werkzaamheden gestopt.

1.14    Op 28 mei 2017 heeft klager bij de interne klachtenfunctionaris van het toenmalige kantoor van verweerder een klacht tegen hem ingediend. Daarbij heeft hij laten weten de onderhavige klacht tegen verweerder in te zullen trekken, indien verweerder hem bij de hoorzitting in hoger beroep op 26 juni 2017 zal bijstaan. Verweerder is daar niet op ingegaan. Op 20 juli 2017 is de interne klacht over het tekortschieten van verweerder in zijn dienstverlening kennelijk ongegrond verklaard.

1.15    Bij brief van 12 december 2018 en per webformulier van 13 december 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    artikel 100 van de Ziektewet over het hoofd te zien;

b)    niet onder ogen te zien dat een Ziektewetbeoordeling uitsluitend bij een WIA-beoordeling plaatsvindt;

c)    in bezwaar niet aan te voeren dat klager is aangesteld als financieel directeur en later als businessanalist met vanaf 2011 een extra functie als IT-deskundige bij een concernmaatschappij;

d)    niet te wijzen op het feit dat de eerste ziektedag nimmer 12 december 2012 kon zijn;

e)    de werkwijze Poortwachter (dan wel de voorganger) niet te betrekken in de gronden en de grieven;

f)    de (overige lopende) civiele procedures van klager onvoldoende naar voren te brengen.

2.2    Klager stelt dat uit zijn klachten blijkt dat verweerder zich onvoldoende heeft verdiept in de stukken die klager hem in aanloop naar de hoorzitting van 6 juni 2016 heeft gegeven. Volgens klager had verweerder als deskundige ook bij klager andere juridische mogelijkheden en opties moeten aandragen en deze ook bij de hoorzitting naar voren moeten brengen. Dat heeft verweerder echter nagelaten waardoor hij ernstig is tekortgeschoten in de bezwaarprocedures bij het UWV.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat hem een tuchtrechtelijk verwijt treft en voert daartoe, onder meer, het volgende aan.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Volgens verweerder heeft klager dit verwijt onvoldoende onderbouwd, terwijl bovendien onduidelijk is of artikel 100 Zw in de situatie van klager wel van toepassing zou zijn geweest.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Ook dit verwijt is volgens verweerder onvoldoende onderbouwd. Klager heeft zelf op 2 februari 2014 een WW-uitkering aangevraagd zonder dat hij toen heeft gemeld dat hij (nog) ziek was. Volgens verweerder heeft het UWV dan ook op terechte gronden besloten geen ZW-uitkering aan klager toe te kennen als gevolg van een benadelingshandeling zoals omschreven in artikel 45 lid 1 sub j van de Ziektewet. Ook de WIA-aanvraag van klager is om die redenen terecht door het UWV afgewezen, aldus verweerder.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Het UWV ging ervan uit dat verweerder klager bijstond in zijn functie van financieel directeur, zoals ook blijkt uit de medische rapportage waarop de beslissing in bezwaar is gebaseerd. Dit verwijt treft geen doel.

Ad klachtonderdeel d)

3.5    In zijn brief van 15 juli 2016 aan het UWV heeft verweerder aangegeven dat er naar de mening van klager onregelmatigheden waren ten aanzien van zijn ziekmelding. Dit verwijt faalt.

Ad klachtonderdeel e)

3.6    Ook dit verwijt is volgens verweerder onvoldoende concreet onderbouwd door klager.

Ad klachtonderdeel f)

3.7    Verweerder heeft een afschrift van de door klager opgestelde dagvaarding in kort geding overgelegd bij het UWV, en ook later het vonnis. Klager heeft ook dit verwijt verder onvoldoende onderbouwd.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.2    De raad zal in het navolgende en aan de hand van deze maatstaf het handelen van verweerder per klachtonderdeel toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Het onderhavige verwijt is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen dat verweerder op dit punt onvoldoende deskundig en bekwaam rechtsbijstand aan klager heeft verleend. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht terwijl klager onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke concrete gronden hij zijn verwijt heeft gebaseerd, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder onvoldoende deskundig en bekwaam rechtsbijstand aan klager heeft verleend. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, en wat met relevante stukken wordt onderbouwd, en welke stukken als zodanig niet door klager zijn bestreden, valt niet  in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Naar het oordeel van de voorzitter faalt dit verwijt gelet op de inhoud van de e-mail van verweerder van 15 juli 2016 aan het UWV en klager. Daarin heeft verweerder immers het standpunt  van klager over de onregelmatigheden ten aanzien van zijn ziekmelding voldoende naar voren gebracht. Dat in die procedures niets is besproken over de eerste ziektedag, zoals klager verweerder verwijt, is volgens verweerder in de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk geweest. De voorzitter volgt verweerder daarin. Verweerder is immers pas in een laat stadium bij de bezwaarprocedures betrokken geraakt, nadat klager zelf zijn bezwaarschriften had gemaakt, terwijl het in die procedures ging om de vraag of klager zich na zijn aanvraag van een WW-uitkering ziek zou hebben gemeld,  Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in deze ontbreekt. De voorzitter oordeelt klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.7    Vaststaat dat klager zelf de bezwaarschriften heeft gemaakt en ingediend met daarin de bezwaargronden. Voorts staat vast dat niet verweerder, maar een opvolgend advocaat, hoger beroep heeft ingesteld en in dat kader de grieven heeft geformuleerd. Van het voorgaande kan verweerder dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De juistheid van het verdere verwijt dat verweerder vanaf zijn betrokkenheid bij de procedures de bezwaargronden en, later, de grieven had moeten aanvullen door ook de werkwijze Poortwachter erbij te betrekken, kan de voorzitter niet vaststellen. Daartoe heeft klager dat verwijt onvoldoende concreet onderbouwd, terwijl verweerder de relevantie daarvan ook heeft weersproken. Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter ook klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel f)

4.8    Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, en wat hij met stukken heeft onderbouwd, en welke stukken als zodanig niet door klager zijn bestreden, valt niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt, zodat ook klachtonderdeel f) kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 23 september 2019.

griffier    voorzitter