ECLI:NL:TADRARL:2019:197 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-393 19-394

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:197
Datum uitspraak: 16-09-2019
Datum publicatie: 13-11-2019
Zaaknummer(s):
  • 19-393
  • 19-394
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoor
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter oordeelt klagers kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klachten zowel jegens de bestuursvoorzitter alsmede tegen het advocatenkantoor (NV). Klagers hebben separaat ook een klacht tegen een advocaat van het kantoor ingediend. Niet valt in te zien in welke zin aan de organisatie van het kantoor een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt; daartoe is door klagers onvoldoende gesteld. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerders onvoldoende (functionerende) controle hebben als kantoororganisatie om mogelijke tegenstrijdige belangen te voorkomen en om te waarborgen dat een kantoorgenoot afdoende informatie verstrekt, zoals door klagers aan verweerders wordt verweten.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 september 2019

in de zaken 19-393 en 19-394

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tevens in zijn hoedanigheid van wettelijke vereffenaar van de nalatenschap van mevrouw Van O (hierna: de vereffenaar)

tezamen ook: klagers

tegen

mr. [naam], in zijn hoedanigheid van voorzitter van het bestuur van [naam advocatenkantoor] (19-393)

hierna: verweerder

en

[naam advocatenkantoor] (19-394)

hierna: verweerster

tezamen ook: verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 19 juni 2019 met kenmerken K 18/157 en K 18/158, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijsten vermelde stukken.

In beide klachtzaken:

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1    Bij testament van 4 augustus 2004 heeft mevrouw van O haar zoon C tot enig erfgenaam benoemd en haar andere zoon G en haar dochter uitgesloten als erfgenamen. De heer V (een neef) werd tot executeur benoemd.

1.2    Mr. N werkt als advocaat bij het advocatenkantoor van verweerders. Tot haar overlijden heeft mr. N de belangen behartigd van mevrouw Van O en haar zoon C in verschillende procedures, waaronder tegen de dochter. Na haar overlijden op 1 november 2016 heeft mr. N vanaf 25 januari 2017 als advocaat opgetreden van de executeur en van de nalatenschap van mevrouw Van O (hierna verder: de erflaatster) in geschillen rondom de afwikkeling van de nalatenschap.

1.3    Zoon C heeft op 21 februari 2017 de nalatenschap van erflaatster verworpen. Als gevolg daarvan is de executeur de opvolgend erfgenaam van erflaatster geworden. Om die reden heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, de executeur op zijn verzoek bij beschikking van 28 juli 2017 per 1 augustus 2017 als executeur van de nalatenschap ontslagen.

1.4    Bij beschikking van 13 maart 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s Hertogenbosch, op verzoek van de dochter van erflaatster, klager benoemd als vereffenaar van de nalatenschap.

1.5    Per e-mail van 15 mei 2018 heeft mr. N zich bij de vereffenaar gemeld als schuldeiser van de nalatenschap van erflaatster en verzocht om verweerster/het advocatenkantoor voor een bedrag van € 25.448,15 op de lijst van erkende crediteuren te plaatsen. In dat kader heeft mr. N aan de vereffenaar toegelicht dat hij in opdracht van de executeur werkzaamheden voor de nalatenschap had verricht, die nog onbetaald waren gebleven. De declaraties van mr. N zijn niet opgenomen op de uitdelingslijst.

1.6    Bij zijn e-mail van 30 augustus 2018 heeft de vereffenaar aan verweerder gevraagd om zijn standpunt te geven op een meegezonden e-mail van mr. N aan hem.

1.7    Verweerder heeft hierop gereageerd in zijn e-mail van 4 september 2018. Daarin heeft hij geconstateerd dat sprake is van een impasse tussen klager en zijn kantoorgenoot mr. N en zich bereid verklaard om, ondanks dat klager geen cliënt van het kantoor was, aan de klachtenfunctionaris van het kantoor te vragen om met klager in gesprek te gaan om, in afstemming met mr. N, de mogelijkheden voor een oplossing te bespreken. Klager is hier niet op ingegaan.

1.8    Op 4 september 2018 heeft de vereffenaar bij de intern door mr. N ingeschakelde notarissen geïnformeerd naar de inhoud van hun werkzaamheden die door mr. N aan de nalatenschap werden gedeclareerd. Daarop hebben zij de vereffenaar onder meer laten weten die werkzaamheden voor de executeur te hebben verricht in een met de advocaten gezamenlijk geopend dossier en hebben de vereffenaar verwezen naar hun kantoorgenoot, mr. N, en naar de klachtencommissie van het kantoor. Klager heeft tegen deze notarissen klachten ingediend bij de notariskamer.

1.9    Bij brieven van 15 oktober 2018, aangevuld bij brieven van 4 februari 2019, hebben klagers bij de (voormalig)deken een klacht ingediend over verweerders. Bij gelijkluidende brief hebben klagers ook geklaagd tegen mr. N (bekend onder zaaknummer 19-428). Over laatstgenoemde klachtzaak zal de raad afzonderlijk beslissen.

In beide klachtzaken:

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

de onzorgvuldige gang van zaken rond (de betaling van) de declaratie van kantoor [naam kantoor] na het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van advocaat mr. N jegens klagers.

Toelichting:

In een andere klachtzaak bij de raad geregistreerd met nummer 19-428 hebben klagers aan mr. N talrijke verwijten gemaakt. Van het volgende deel daarvan maken zij verweerders, dan wel verweerder of verweerster afzonderlijk, een tuchtrechtelijk verwijt:

1)    Mr. N heeft structureel niet adequaat gereageerd op vragen van klagers, termijnen overschreden en niet duidelijk gemaakt of hij een overeenkomst van opdracht is aangegaan met de nalatenschap van erflaatster, waardoor klager ernstig is belemmerd in zijn taak als vereffenaar. Verweerders hebben mr. N daarin ten onrechte gesteund;

2)    Mr. N heeft geen rekening gehouden met de belangen van de cliënt en evenmin met de bijzondere positie van klager als vereffenaar door met betrekking tot de declaratie zijn eigen belang te laten prevaleren. Dit is vooral van belang omdat de nalatenschap en de verwerpende erfgenaam C tegenstrijdige belangen hebben, terwijl C zich ook heeft verrijkt ten koste van de nalatenschap. Klagers verwijten in deze aan verweerders dat hun kantoororganisatie geen (functionerende) controle heeft om tegenstrijdig belang te voorkomen, nu mr. N stelt advocaat van de nalatenschap te zijn, dat die nalatenschap geen cliënt was, maar de wederpartij van de cliënten, te weten de executeur en C;

3)    Mr. N heeft geweigerd om aan klagers belangrijke stukken te verstrekken, hetgeen in het bijzonder klemt omdat hij voor de erfgenaam C en de executeur V veel werkzaamheden heeft verricht en daar grote bedragen voor heeft gedeclareerd. Klagers maken verweerder in deze het verwijt dat hij desgevraagd heeft geweigerd om in te grijpen en verwijt verweerster op deze manier om te gaan met (gewezen) cliënten;

4)    Mr. N heeft, samengevat, niet aan zijn informatieplicht jegens klagers voldaan, zowel op inhoudelijk als op financieel gebied, zonder dat verweerster daarop controle heeft uitgeoefend en deze tuchtrechtelijk verwijtbare gang van zaken niet heeft voorkomen zodat die probleemloos kunnen plaatsvinden;

5)    Mr. N heeft klagers niet correct geïnformeerd over de klachtenregeling van het kantoor en klagers ten onrechte niet verwezen naar een klachtbehandelaar maar is de klachten zelf blijven behandelen. Daarbij werd veel druk uitgeoefend om te betalen. Ook verweerder en het kantoor stelden zich ten onrechte op het standpunt dat klagers geen gebruik konden maken van de klachtenregeling omdat zij geen cliënt van het kantoor zouden zijn.

3    VERWEER

In beide klachtzaken:

Het gemotiveerde niet-ontvankelijkheidsverweer van verweerders komt hierna bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

In beide klachtzaken:

Ten aanzien van de ontvankelijkheid:

4.1    De klachten van klagers zijn gericht tegen het advocatenkantoor (verweerster) en de voorzitter van het bestuur daarvan (verweerder) alwaar de tevens beklaagde advocaat mr. N werkzaam is. De voorzitter stelt voorop dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van die vennootschap. Slechts in bepaalde gevallen kan een klacht tegen het kantoor ontvankelijk zijn, namelijk wanneer de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig.

4.2    Dit laatste is de voorzitter op basis van de stukken niet gebleken. Voor zover klagers in de verschillende klachtonderdelen klagen over het vermeende tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van mr. N zal de raad daarover in een aparte klachtprocedure tegen mr. N oordelen. Niet valt in te zien in welke zin daarvan tevens aan verweerders als organisatie een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt; daartoe is door klagers onvoldoende gesteld. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerders onvoldoende (functionerende) controle hebben als kantoororganisatie om mogelijke tegenstrijdige belangen te voorkomen en om te waarborgen dat een kantoorgenoot afdoende informatie verstrekt, zoals door klagers aan verweerders wordt verweten. Uit de omstandigheid dat verweerder op 4 september 2018 heeft gereageerd op de e-mail van 30 augustus 2018 van klagers en - onverplicht - heeft aangeboden om de klachtenfunctionaris van kantoor te laten bemiddelen in de ontstane impasse tussen klagers en mr. N. leidt de voorzitter juist af dat verweerder in zijn hoedanigheid van bestuursvoorzitter op dat punt op zorgvuldige wijze jegens klagers heeft gehandeld. Dat klagers van dat aanbod van verweerder geen gebruik hebben gemaakt, is daarna hun eigen keuze geweest.

4.3    Op grond van het voorgaande, in onderling verband beschouwd, is de voorzitter van oordeel dat noch verweerster als kantoor noch verweerder als bestuursvoorzitter tuchtrechtelijk kan worden aangesproken door klagers. Klagers zullen dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in hun klachten jegens verweerders. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klachten komt de voorzitter niet meer toe.

BESLISSING

In beide klachtzaken:

De voorzitter verklaart:

de klachten, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 16 september 2019.

griffier    voorzitter