ECLI:NL:TADRARL:2019:192 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-272

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:192
Datum uitspraak: 23-04-2019
Datum publicatie: 13-11-2019
Zaaknummer(s): 18-272
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: In een stalkingszaak heeft verweerster niet de zorg jegens klaagster betracht zoals van haar verwacht mocht worden. Een opdrachtbevestiging met een plan van aanpak ontbrak, werkzaamheden zijn door verweerster niet voortvarend gedaan en zij heeft bij klaagster, die daar belang bij had, onduidelijkheid laten bestaan over de datum van een kort geding. Bij de dossieroverdracht heeft verweerster zich niet welwillend opgesteld richting opvolgend advocaat. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 april 2019

in de zaak 18-272

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 augustus 2017, ontvangen op 5 september 2017, heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 april 2018 met kenmerk 51/17/064, door de raad ontvangen op 13 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 november 2018 in aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Per e-mail van 8 februari 2017 heeft verweerster aan klaagster de ontvangst van haar e mail van 7 februari 2017 bevestigd en voorts gemeld:

“In het kort kan ik je alvast het volgende bevestigen. Je hebt mij gevraagd je bij te staan in een stalkingszaak. Ik heb de opdracht  aanvaard en ik ga je advies geven, eventueel procedure starten in kort geding, contact politie opnemen etc.

De brief die de politie heeft gezonden aan de stalkster, heb ik niet als bijlage ontvangen. Wil je me die nog even mailen (…)?

Groeten en ik spreek je vandaag nog.”

2.3    Per e-mail van 14 februari 2017 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat zij de politie heeft gesproken en haar voorgesteld om het geplande gesprek van de politie met de stalkster af te wachten, terwijl klaagster in de tussentijd mogelijk nog bewijzen kan verzamelen.

2.4    Per e-mails van 5, 8, 15 en 20 mei 2017 heeft klaagster bij verweerster geïnformeerd naar de stand van zaken en gevraagd waarom zij nog geen concept-dagvaarding van verweerster heeft ontvangen.

2.5    Per e-mail van 30 mei 2017 aan verweerster heeft klaagster haar ongenoegen geuit over het feit dat verweerster niet reageert op haar vragen in haar e-mails en appberichten en klaagster nog altijd geen concept-dagvaarding heeft ontvangen, ondanks toezeggingen van verweerster aan de hulpverleenster van klaagster, mevrouw N, dat zij daarmee druk aan de gang zou zijn. Voorts heeft klaagster daarin gemeld:

“J[e] mails worden gelezen maar daar blijft het bij

IK hou dit niet meer vol

3 maanden voor een kort geding en ik totaal niets geen concept

IK verwacht nu echt vandaag of aanstaande woensdag 31 mei 2017 bericht

En geen bericht ik ben er mee bezig

Want volgens jou is de mail al eens naar me verzonden het bewuste concept dus

een kleine moeite om hem weer eens te sturen.”

2.6    Per e-mails van vrijdag 23 juni 2017 en 26 juni 2017 en 4 juli 2017 heeft klaagster aan verweerster gevraagd waarom haar was toegezegd dat zij het concept zou krijgen, maar dat zij dat weer niet had gekregen, terwijl de situatie met de stalkster inmiddels steeds ernstiger voor klaagster is geworden.

2.7    Per e-mail van 4 juli 2017 heeft de schuldhulpverleenster van klaagster verweerster gemeld dat zij haar al enkele dagen niet kan bereiken en haar verder nog laten weten:

“Ik heb van mevrouw begrepen dat u vorige week een verzoek voor een kortgeding heeft ingediend bij de rechtbank. Kun je mij aangeven wanneer de zitting hiervoor plaatsvindt en hoe nu verder?

Cliënte ervaart erg veel stress van deze situatie, waardoor begeleiding van onze kant ook steeds lastiger wordt. (…) Cliënte geeft aan dat zij van u ook geen duidelijkheid krijgt, ze weet momenteel niet waar zij aan toe is.

Zou u zo vriendelijk willen zijn om te laten weten wat de huidige status van het proces is dan kan ik mijn cliënte daarvan op de hoogte stellen, zodat de rust weer iets terugkeert.”

2.8    Daarop heeft verweerster per e-mail van 5 juli 2017 gereageerd en aan de schuldhulpverleenster onder meer bericht:

“Ik heb inderdaad haar kort geding kwestie vanwege stalking/contactverbod in behandeling, zoals u bekend zal zijn, en ik verwacht eind deze week dan wel begin volgende week een datum voor zitting van de rechtbank te ontvangen. Uiteraard wordt het bijwonen van de zitting  en het pleitverhaal zorgvuldig met cliënte voorbereid. Het is heel begrijpelijk dat één en ander voor cliënte spanningen oplevert. Zodra een zittingsdatum bekend is, informeer ik cliënte en zal ik het vervolg van de procedure ook met haar kunnen bespreken.”

2.9    Klaagster heeft de op 18 juli 2017 met verweerster geplande bespreking afgezegd.

2.10    Per e-mail van 20 juli 2017 heeft klaagster aan verweerster laten weten dat zij nog steeds geen concept heeft ontvangen en dat zij overweegt om op korte termijn een andere advocaat te zoeken. En voorts:

“Je hebt tegen [de schuldhulpverleenster] gezegd dat het bij de rechtbank ligt en er dus vorige week wel een datum bekend zou zijn

Rechtbank weet ook van niets

Daar kan niets liggen als ik geen duidelijk concept heb gekregen zoals het weg kan.”

2.11    Per e-mail van 22 juli 2017 heeft klaagster haar opdracht bij verweerster ingetrokken en verzocht om de eigen bijdrage aan klaagster terug te storten.

2.12    Per e-mail van 3 augustus 2017 hebben zowel klaagster als haar nieuwe advocaat, mr. K, aan verweerster gevraagd wanneer het dossier op kantoor van mr. K wordt  langsgebracht, zoals door verweerster was toegezegd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zoals ter zitting van de raad voorgehouden en na de instemming van verweerster, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend en duidelijk op te pakken;

b)    niet eerlijk te zijn over de datum waarop de kortgedingzitting zou zijn;

c)    het dossier pas na rapellen aan de opvolgend advocaat van klaagster over te dragen;

d)    niet of nauwelijks te reageren op vragen van klaagster.

4    VERWEER

Verweerster heeft verweer gevoerd waarop hierna, voor zover relevant, in de beoordeling zal worden ingegaan.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    In deze zaak staat centraal of verweerster de behandeling van de stalkingzaak van klaagster heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

5.2    De raad stelt vast dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft het handelen van verweerster niet voldaan aan deze kwaliteitseisen en overweegt daartoe als volgt.

5.4    Een advocaat is gehouden een hem verleende opdracht alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen (vgl. Regel 8 Gedragsregels 1992). Ter zitting heeft verweerster erkend dat zij aan klaagster geen formele opdrachtbevestiging heeft gestuurd, zoals dat wel van haar mocht worden verwacht, zodat haar in zoverre een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.5    Daarnaast is een advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen, en mag van een advocaat worden verwacht dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van de cliënt.

5.6    Verweerster heeft ter zitting in dit kader aangevoerd dat zij klaagster veelvuldig mondeling en ook schriftelijk heeft geïnformeerd over haar werkzaamheden en aan klaagster een concept-dagvaarding ter aanvulling en goedkeuring heeft toegestuurd, wat per e-mail van 2 juni 2017 door klaagster ook aan verweerster is bevestigd, en nadien nog een 2e concept daarvan. Klaagster heeft dit standpunt van verweerster echter betwist. Nu dit alles zonder meer belangrijke informatie betreft die verweerster schriftelijk aan klaagster had moeten bevestigen, terwijl dergelijke correspondentie ontbreekt, moet de raad ervan uitgaan, mede gelet op de vaststaande feiten, dat verweerster - ten onrechte - de zaak van klaagster niet met de nodige voortvarendheid heeft behandeld en klaagster ook onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de voortgang daarin.

5.7    Verweerster heeft ten opzichte van klaagster aldus niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad zal klachtonderdeel a) gegrond verklaren. 

Ad klachtonderdeel b)

5.8    Ter zitting van de raad heeft verweerster betwist dat zij jegens klaagster heeft gelogen door in haar e-mail van 5 juli 2017 aan de hulpverleenster van klaagster te zeggen dat zij binnen een week een datum voor het kort geding zou ontvangen. Ter toelichting hiervan heeft zij aangevoerd dat zij met een formulier bij de rechtbank eenvoudig een datum voor het kort geding kon aanvragen zonder dat de dagvaarding dan al klaar hoefde te zijn. Klaagster had haar eerder laten weten dat zij onder druk werd gezet door haar hulpverleners in verband met haar uitkering en dat klaagster moest aantonen dat zij niet kon meedoen aan de noodzakelijke re-integratieactiviteiten. Met de inhoud van de e-mail van 5 juli 2017 van verweerster aan de hulpverleenster kon klaagster, zo stelt verweerster, bewijzen dat klaagster en haar advocaat druk bezig waren met haar juridische zaak en dat zij daarvan veel spanningen had.

5.9    Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met bedoelde e-mail van 5 juli 2017 bij de schuldhulpverleenster van klaagster en daarmee ook bij klaagster de schijn gewekt dat zij bij de rechtbank al een datum voor een kort geding had aangevraagd die binnen een week werd verwacht, terwijl dat niet het geval was. Klaagster was, zo blijkt uit haar e-mails, daarnaast kennelijk ook niet goed op de hoogte van de feitelijke situatie, zodat verweerster daarover naar het oordeel van de raad niet duidelijk heeft gecommuniceerd met klaagster. Stukken die het standpunt van verweerster onderbouwen, ontbreken. Alhoewel niet van een tuchtrechtelijk verwijtbaar spreken van onwaarheid kan worden gesproken, wordt verweerster tuchtrechtelijk wel verweten dat zij omtrent het kort geding de onduidelijkheid over de datum bij klaagster heeft laten bestaan. Dat dient in de hiervoor geschetste omstandigheden voor risico van verweerster te blijven.

5.10    Op grond hiervan is de raad van oordeel dat verweerster niet de zorg jegens klaagster heeft betracht zoals van haar verwacht mocht worden. Klachtonderdeel b) wordt dan ook gegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.11    Volgens verweerster ter zitting van de raad heeft zij op 3 augustus 2017 in de middag het dossier van klaagster bij haar opvolgend advocaat afgeleverd, zodat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.

5.12    De raad volgt verweerster daar niet in. Uit het dossier is gebleken dat klaagster en haar nieuwe advocaat vanaf medio juli 2017 meerdere keren bij verweerster om het dossier hebben moeten vragen. Dat verweerster gegronde redenen had om dat dossier niet eerder over te dragen dan pas op 3 augustus 2017, is door haar niet gesteld en ook niet gebleken. Daar komt bij dat verweerster wist, dan wel had kunnen weten, dat klaagster als gevolg van haar spanningen door de stalking haast had bij het voortvarend  oppakken van haar zaak. Verweerster heeft zich in die situatie dan ook niet welwillend jegens de opvolgend advocaat van klaagster en daarmee jegens klaagster opgesteld door het dossier nog weken vast te houden alvorens dat over te dragen. De raad zal ook klachtonderdeel c) gegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

5.13    Verweerster heeft ter zitting van de raad verklaard dat zij bereikbaar was voor klaagster en veel met haar heeft gebeld en via WhatsApp ook inhoudelijk met haar heeft gecommuniceerd. Daarnaast heeft zij verklaard niet alle overgelegde e-mails van klaagster te herkennen, zodat zij reeds daarom daarop niet heeft kunnen reageren. Om klaagster niet in de problemen te brengen, heeft ze ervoor gekozen om niet het hele dossier bij de deken te overleggen. Die keuze dient echter naar het oordeel van de raad voor risico van verweerster te blijven. Nu verweerster dan ook niet met stukken kan aantonen dat zij voldoende heeft gecommuniceerd met klaagster, moet het ervoor worden gehouden dat zij daarin jegens klaagster is tekortgeschoten.

5.14    Dat betekent dat haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt wordt gemaakt en de raad klachtonderdeel d) gegrond zal verklaren.

6    MAATREGEL

De raad heeft de vier klachtonderdelen van klaagster gegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat verweerster is tekortgeschoten in de zorg die zij jegens klaagster in acht had moeten nemen. Dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld, lijkt zij echter niet in te zien. Daarom acht de raad het passend en geboden om aan verweerster de maatregel van een berisping op te leggen.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e     lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

    € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-272.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle klachtonderdelen gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

    Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, P.J.F.M. de Kerf, K.F. Leenhouts, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2019.

griffier                                                                   voorzitter