ECLI:NL:TADRARL:2019:17 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-751

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:17
Datum uitspraak: 04-02-2019
Datum publicatie: 04-02-2019
Zaaknummer(s): 18-751
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder is eerst en opnieuw opgetreden voor klaagster in haar geschil met haar bewindvoerder en kort daarna, met uitdrukkelijke instemming van klaagster, voor haar ex-partner in hun geschil over omgang en erkenning. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zijn opdracht voor klaagster voortvarend genoeg en zorgvuldig uitgevoerd. Als partijdig advocaat van de wederpartij van klaagster heeft verweerder daarna niet nodeloos een procedure aangekondigd tegen klaagster. Dat verweerder op enig moment de privacy van klaagster heeft geschonden richting haar ex-partner kan de raad niet vaststellen. Klachten ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 februari 2019

in de zaak 18-751

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 februari 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 september 2018 met kenmerk 2018 KNN021/401092, door de raad ontvangen op 20 september 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 december 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft de toenmalige echtgenoot van klaagster in de periode 2012/2013  bijgestaan in hun echtscheidingsprocedure. Uit dat huwelijk zijn twee kinderen geboren. Na hun echtscheiding is het derde kind van partijen geboren.

2.3    Klaagster is door de rechtbank toegelaten tot de wettelijke schuldsanering met benoeming van K Bewindvoering tot haar wettelijke bewindvoerder. Daarnaast is klaagster begeleid door Schuldsupport.

2.4    Klaagster heeft zich begin juni 2016 tot verweerder gewend vanwege problemen in de uitvoering van het beschermingsbewind door Schuldsupport. Zij heeft verweerder gevraagd om haar belangen daarbij te behartigen.

2.5    Per e-mail van 10 juni 2016 heeft verweerder, na eerder telefonisch contact, aan bewindvoerder mevrouw K verzocht om toestemming te verlenen tot het aanvragen van een toevoeging voor klaagster in haar geschil met Schuldsupport en verzocht om toezending van de WSNP-beschikking en de berekening VLTB van klaagster.

2.6    Per e-mail van 10 juni 2016 heeft verweerder aan mevrouw B van Schuldsupport onder meer bericht:

“Klaarblijkelijk lopen een aantal zaken c.q. verwachtingen door elkaar heen. Ik heb zojuist gesproken met [K Bewindvoering] en gemeld dat ik namens [klaagster] een en ander zal uitzoeken. Ik heb verder getracht (telefonisch) contact met uw organisatie te krijgen. Hetgeen niet gelukt is.

Ik begreep van cliënte dat er een aantal zaken niet volledig duidelijk is c.q. naar tevredenheid verlopen. In dat kader zie ik graag (onder meer) de relevante stukken van de gemeente S, een saldo-overzicht c.q. prognose, uit uw dossier tegemoet. Daarnaast verneem ik graag op welke basis uw organisatie cliënte bijstaat. (…)”

2.7    Per e-mail van 20 juni 2016 zijn namens K Bewindvoering aan verweerder de verzochte stukken toegezonden.

2.8    Per e-mail van 21 juli 2016 heeft klaagster aan verweerder een e-mail met daarbij het voortgangsverslag WSNP van K Bewindvoering doorgestuurd en verweerder om een reactie verzocht. Verweerder heeft diezelfde dag per e-mail aan K Bewindvoering om een toelichting gevraagd en tevens een e-mail gestuurd aan Schuldsupport met daarin een toelichting over de stand van zaken.

2.9    Medio 2016 is tussen klaagster en haar ex-partner een geschil ontstaan over de omgangsregeling met de drie minderjarige kinderen van partijen. De ex-partner van klaagster is met uitdrukkelijke instemming van klaagster in het omgangsgeschil, en later ook in het geschil over de erkenning van het jongste kind, bijgestaan door verweerder, terwijl klaagster werd bijgestaan door haar advocaat mr. S.

2.10    Per e-mail van 13 september 2016 heeft klaagster aan verweerder een aantal door hem verzochte stukken toegestuurd en hem laten weten:

“graag zie ik dat u zo snel mogelijk en verzoek naar rechtbank doet voor stoppen van beschermingsbewind ik ga dit zelf doen en heb geen bewindvoerder nodig het heeft nu lang genoeg geduurt naar mijn idee. Ik hoor van u.”

2.11    Per e-mail van 9 november 2016 heeft klaagster bij verweerder haar Schuldsupport-dossier opgevraagd en hem laten weten vanwege onvoldoende vertrouwen af te zien van verdere samenwerking en dat toegelicht als volgt:

“Als er afspraken worden gemaakt belt u niet terug en ook ontvang ik niet en mail met onderbouwing waarom.

Meerdere keren heb gevraagd voor verzoek naar rechtbank om stop zetten van het bescherming bewind en ook daar komen wel niet verder mee. Het dossier die loopt vanaf juni zit geen vooruitgang in en brengt mij in onmogelijk posities. Zoals u ook weet ben ik mede afhankelijk van schuldsupport in traject van de wsnp. (…).”

2.12    In reactie hierop heeft verweerder per e-mail van 9 november 2016 aan klaagster laten weten te begrijpen dat zij gezien de omstandigheden in de kwesties met haar ex-partner haar Schuldsupport-dossier bij een ander wil onderbrengen en heeft hij zijn medewerking aan dossier- en toevoegingsoverdracht toegezegd. Advocaat mr. S heeft daarna het  dossier van verweerder overgenomen.

2.13    Op 8 december 2016 heeft een viergesprek plaatsgevonden, waarbij tussen klaagster en haar advocaat en verweerder en zijn cliënt onder meer is gesproken over de omgangsregeling en de erkenning van het jongste kind.

2.14    Per e-mail van 9 december 2016 heeft advocaat mr. S namens klaagster aan verweerder laten weten dat klaagster de voorkeur geeft aan erkenning van het jongste kind van partijen in goed overleg met haar ex-partner via de gemeente en dat een procedure niet nodig is.

2.15    Per e-mail van 13 december 2016 heeft verweerder namens zijn cliënt onder meer aan advocaat mr. S laten weten dat een procedure tot erkenning naar zijn mening de enige juiste weg is voor zijn cliënt en ook voor klaagster, zijn standpunt nader toegelicht en verzocht om haar goedkeuring voor verzending van het verzoekschrift aan de rechtbank.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zoals ter zitting van de raad aan klaagster voorgehouden en door klaagster als juist omschreven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de zaak van klaagster met betrekking tot haar geschil met Schuldsupport (hierna: de Schuldsupport-zaak) en haar opdracht om de stopzetting van het beschermingsbewind te regelen, niet met de nodige voortvarendheid te behandelen;

b)    in plaats van de nodige werkzaamheden in haar Schuldsupport-zaak te verrichten, zijn tijd te besteden aan de behartiging van de belangen van haar ex-partner in diens geschil met klaagster over de omgangsregeling;

c)    een eenzijdig verzoekschrift namens haar ex-partner met betrekking tot de erkenning van hun jongste kind bij de rechtbank in te willen dienen, terwijl klaagster al toestemming had gegeven voor de erkenning van het kind door haar ex-partner bij de gemeente, hetgeen voor klaagster veel minder kosten met zich zou brengen dan een procedure;

d)    vertrouwelijke informatie uit haar Schuldsupport-zaak en uit het onderhavige klachtdossier te delen met haar ex-partner, waardoor verweerder de privacy van klaagster heeft geschonden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Nadat hij in juni 2016 de opdracht van klaagster in haar Schuldsupport-zaak had gekregen, heeft hij nog diezelfde maand en in juli 2016 een aantal keren contact gehad met Schuldsupport en klaagster daarover geïnformeerd, ook telefonisch, en aldus voortvarend voor klaagster gehandeld. Omdat de nodige stukken voor de verdere behandeling van deze zaak niet door Schuldsupport werden verstrekt, heeft hij deze stukken omstreeks medio september 2016 alsnog van klaagster gekregen.

4.3    Vanaf begin september 2016 heeft klaagster hem meermaals laten weten dat zij problemen had met haar ex-partner over de omgangsregeling en dat zij eerst die kwestie opgelost wilde hebben. Op haar uitdrukkelijk verzoek heeft verweerder daarna dan ook geen werkzaamheden meer verricht in de Schuldsupport-zaak; ook niet na ontvangst van de nadere stukken van klaagster medio september 2016. Omdat klaagster op 9 november 2016 haar vertrouwen in hem heeft opgezegd, heeft hij conform de afspraak met klaagster na de zomervakantie van 2016 dus geen werkzaamheden meer voor haar verricht in de Schuldsupport-zaak.

4.4    Met uitdrukkelijke goedkeuring van klaagster heeft verweerder vervolgens in de omgangskwestie (opnieuw) de belangen van de ex-partner van klaagster in diens geschil met klaagster behartigd. Van meet af aan was ook duidelijk voor klaagster dat verweerder in die kwestie alleen de belangen van haar ex-partner zou behartigen. Verweerder heeft zich daarna ingespannen om in het kader van de ontstane problemen ten aanzien van de omgang een viergesprek te regelen. Dat gesprek tussen klaagster en haar advocaat en verweerder met zijn cliënt heeft door omstandigheden pas op 8 december 2016 plaatsgevonden. Toen is over de omgangsregeling en over de wijze van erkenning van het jongste kind door zijn cliënt gesproken. Ook ten aanzien van dat laatste punt verschilden partijen van mening.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Volgens verweerder hebben klaagster en haar ex-partner na de geboorte van hun derde kind na echtscheiding er bewust voor gekozen om het jongste kind de achternaam van klaagster te geven. Door de financiële gevolgen van die keuze, de financiële risico’s daarvan voor zijn cliënt en vanwege zijn eerdere problemen met de gemeente, kon zijn cliënt, zoals door klaagster was voorgesteld, niet naar de gemeente gaan om de door partijen gewenste erkenning van hun jongste kind te regelen. Omdat klaagster vervolgens niet haar medewerking wilde verlenen aan indiening van een gemeenschappelijk verzoekschrift bij de rechtbank, was het in het belang van zijn cliënt noodzakelijk om dan een eenzijdig verzoekschrift tot erkenning in te dienen. Vanwege de tegen hem ingediende klacht heeft verweerder daarmee gewacht.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Verweerder stelt dat hij zijn cliënt alleen heeft ingelicht over het feit dat klaagster een klacht tegen hem had ingediend. Verweerder betwist dat hij op enige wijze inhoudelijk met zijn cliënt of met iemand anders over de onderhavige klachtzaak, dan wel over de Schuldsupport-zaak van klaagster heeft gesproken. Van schending van haar privacy is dan ook geen sprake geweest, aldus verweerder.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1    In deze samenhangende klachtonderdelen staat centraal de vraag of verweerder de opdracht van klaagster tot stopzetting van het beschermingsbewind door Schuldsupport heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling daarvan het volgende in aanmerking.

5.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Tot die professionele standaard behoort ook dat een advocaat gehouden is om de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten.

5.3    Klaagster verwijt verweerder dat hij veel te lang heeft gewacht met het starten van een procedure namens haar dan wel, zo heeft zij ter zitting verklaard, in verband met de stopzetting van het beschermingsbewind een simpele brief aan Schuldsupport te schrijven, terwijl hij wist dat klaagster haast had om dat bewind bij Schuldsupport te beëindigen. De door haar ontdekte slordigheden en fouten van Schuldsupport konden immers haar WSNP-traject in gevaar komen. Omdat verweerder vanaf juni 2016 tot 9 november 2016 bij voortduring niets in haar dossier heeft gedaan, heeft zij haar opdracht noodgedwongen bij verweerder weggehaald en advocaat mr. S verzocht om de Schuldsupport-zaak over te nemen.

5.4    Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat verweerder in juni en juli 2016 contact heeft gehad en heeft gecorrespondeerd met de wettelijke bewindvoerder van klaagster, alsmede met Schuldsupport. Op zijn verzoek heeft hij per e-mail van 13 september 2016 van klaagster nog ontbrekende stukken in dat dossier ontvangen. Alhoewel verweerder mogelijk wat duidelijker met klaagster over de voortgang in de Schuldsupport-zaak had kunnen communiceren, heeft hij naar het oordeel van de raad vanaf de aanvang van de opdracht in juni 2016 tot de zomervakantie voldoende werkzaamheden voor klaagster in haar Schuldsupport-zaak verricht. Dat klaagster, zoals zij heeft betoogd, bij aanvang van haar opdracht in juni 2016 haast had met het starten van een procedure tegen Schuldsupport, kan de raad, gelet op de betwisting daarvan door verweerder en nu stukken die dat standpunt van klaagster onderbouwen ontbreken, niet vaststellen.

5.5    Volgens verweerder heeft klaagster hem kort na de zomervakantie uitdrukkelijk en herhaaldelijk gezegd dat zij eerst de ontstane problemen over de omgangsregeling met haar ex-partner wilde oplossen en dat de Schuldsupport-zaak zo lang moest wachten. Klaagster heeft deze lezing van verweerder niet weersproken. Dat verweerder na de zomervakantie, totdat klaagster in november 2016 haar opdracht heeft ingetrokken, geen werkzaamheden meer in de Schuldsupport-zaak meer voor haar heeft gedaan, kan hem dan ook tuchtrechtelijk niet worden verweten.

5.6    Volgens verweerder is hij na de zomervakantie, met uitdrukkelijke instemming van klaagster, vervolgens en opnieuw de belangen van haar ex-partner gaan behartigen in diens geschil met klaagster over de omgangsregeling en later ook over de erkenning van het jongste kind van partijen. Naar het oordeel van de raad kon hij dat in de gegeven omstandigheden doen, te meer nu klaagster daarmee heeft ingestemd. Klaagster maakt hem daarvan ook geen (tuchtrechtelijk) verwijt.

5.7    Op grond van vorenstaande omstandigheden, in onderling verband beschouwd, is de raad van oordeel dat verweerder in zoverre het de hier besproken klachtonderdelen a) en b) betreft, de zorg heeft betracht jegens klaagster die van hem verwacht mocht worden. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen dan ook geen sprake is, zal de raad klachtonderdelen a) en b) ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

5.8    De raad stelt vast dat het in dit klachtonderdeel gaat om het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel is gediend.

5.9    De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.10    De raad is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Verweerder heeft nog ter zitting toegelicht dat het starten van een erkenningsprocedure bij de rechtbank en niet via de gemeente een strategische keuze voor zijn cliënt was en dat van een nodeloze procedure dan ook geen sprake was. Om redenen van financiële aard bij zijn cliënt, wat daar ook van zij, mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger naar het oordeel van de raad namens zijn cliënt aankondigen dat hij de erkenning van het jongste kind van partijen aan de rechter wilde voorleggen en niet via de gemeente wilde (laten) regelen. Nu klaagster in die kwestie door een advocaat werd bijgestaan, verweerder aan haar advocaat zijn beweegredenen voldoende heeft toegelicht en bovendien, ter verduidelijking van de posities van partijen en ter beperking van daarmee gepaard gaande kosten, heeft voorgesteld dat klaagster van verweer in die te voeren procedure zou kunnen afzien, is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder met zijn handelwijze de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel was gediend.

5.11    Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder in dezen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. Klachtonderdeel c) zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

5.12    Ter zitting heeft klaagster nog verklaard dat zijzelf aan haar ex-partner heeft verteld dat zij een klacht tegen verweerder had ingediend. Daardoor was haar ex-partner boos op haar, omdat verweerder hem had laten weten gedurende de klachtbehandeling niet door te willen gaan met de erkenningszaak. Volgens klaagster wist haar ex-man toen feiten over haar te vertellen, zoals over haar manier van mailen, die hij alleen van verweerder heeft kunnen vernemen. Daarnaast heeft verweerder haar Schuldsupport-dossier tijdens het viergesprek op 8 december 2016 aan haar advocaat gegeven waar haar ex-partner bij zat, die daardoor kennis heeft kunnen nemen van haar financiële situatie. Verweerder heeft in reactie hierop ter zitting verklaard dat hij zijn cliënt desgevraagd heeft bevestigd dat klaagster een klacht tegen hem had ingediend. Hij betwist ten stelligste dat hij vertrouwelijke informatie over klaagster met zijn cliënt of derden heeft gedeeld. Voorafgaand aan het viergesprek heeft hij het Schuldsupport-dossier zonder enige toelichting aan de advocaat van klaagster overhandigd. Zijn cliënt heeft dat niet eens gemerkt en als hij dit al heeft gezien, heeft hij niet kunnen zien dat het om een dossier van klaagster ging.

5.13    De juistheid van het verwijt dat verweerder de privacy van klaagster zou hebben  geschonden door met haar ex-partner of derden tot haar herleidbare vertrouwelijke informatie over haar zaak te delen, kan de raad, tegenover deze gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en daarmee evenmin de gegrondheid van dit klachtonderdeel.

5.14    Nu aldus van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder geen sprake is, zal de raad ook klachtonderdeel d) ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs.  H. Dulack, M.L.C.M van Kalmthout, P.J.F.M. de Kerf, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2019.

griffier                                                                   voorzitter

Verzonden d.d. 4 februari 2019.