ECLI:NL:TADRAMS:2019:3 Raad van Discipline Amsterdam 18-648/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:3
Datum uitspraak: 07-01-2019
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): 18-648/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft klager niet op de hoogte gehouden van belangrijke informatie, heeft niet gereageerd op e-mails en herhaalde verzoeken om contact van klager, en heeft zich niet gehouden aan de gemaakte afspraken. Voorwaardelijke schorsing van vier weken en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 7 januari 2019

in de zaak 18-648/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 september 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 16 augustus 2018 met kenmerk td/md/17-342, door de raad ontvangen op 17 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 november 2018 in aanwezigheid van klager, vergezeld door zijn echtgenote, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 55 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is voornemens een artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) procedure te starten. In dat kader heeft verweerder klager bijgestaan als advocaat.

2.2 Op 20 december 2016 heeft tussen klager en verweerder een kennismakingsgesprek plaatsgevonden.

2.3 Op 29 december 2016 heeft klager verweerder stukken toegezonden.

2.4 Op 5 januari 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Vorige week zond ik u stukken per post zoals afgesproken tijdens ons gesprek van 20 dec. Jl. Ik vroeg mij af of u deze inmiddels heeft ontvangen?

Ik zou graag de overige stukken willen afgeven op kantoor en zou er graag een afspraak voor willen maken, zodat we nog even wat dingen kunnen bespreken. Ik verneem graag een dag en tijdstip van u.”

2.5 Op 10 januari 2017 heeft verweerder een opdrachtbevestiging gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“U heeft mij gevraagd uw belangen te behartigen met betrekking tot strafzaak. Hierbij bevestig ik de opdracht daartoe.”

2.6 Vervolgens heeft klager via de secretaresse van verweerder een afspraak met verweerder gemaakt op 13 januari 2017, teneinde stukken te overhandigen en toe te lichten. Deze afspraak is door verweerder verzet naar 20 januari 2017 en vervolgens afgezegd.

2.7 Op 23 januari 2017 heeft klager meermaals geprobeerd verweerder telefonisch te bereiken, hetgeen niet is gelukt.

2.8 Op 24 januari 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Wij hebben elkaar op 20 december 2016 gesproken op uw kantoor, waarbij ik kort mijn situatie heb uitgelegd. U gaf aan dat u de zaak wilde aannemen. Ik zou de stukken u per post toezenden.

Ik heb de belangrijkste stukken u toegestuurd, maar heb erbij aangegeven de aangiften inclusief bewijsstukken langs te brengen, gezien de omvang van het stuk. Ik vroeg om een afspraak zodat ik wat zaken kon toelichten.

Ik kon pas op 13 januari jl. op gesprek komen. U heeft deze echter afgezegd vlak voor de afspraak vanwege een deadline en is het verzet naar 20 januari jl.

Wederom werd deze afspraak geannuleerd. Volgens uw secretaresse zou u mij bellen om het uit te leggen, wat niet gebeurde. Ik kreeg geen nieuwe afspraak.

Gisteren, 23 januari jl, heb ik u meerdere keren geprobeerd te bereiken. Ik had u de verwijzing van de juridisch loket van 5 december 2016 tijdens de afspraak willen geven. Ik zal deze daarom bij deze mail bijvoegen. (…) De toevoeging is een jaar geleden toegekend, maar in al die tijd is er niets gebeurd. De weg naar de Rechter wordt mij onmogelijk gemaakt en doordat ik nog steeds wordt uitgelokt zit er spoed achter de zaak. Daarom zou ik graag op korte termijn een afspraak willen maken met u om de stappen te bespreken. Vanwege het spoedeisende karakter heb ik meerdere advocaten benaderd. Ik had enkele afspraken staan, maar nadat u zei dat u de zaak aannam, heb ik deze afspraken geannuleerd. Ik hoop daarom dat we op korte termijn op actie over kunnen gaan.”

2.9 Op 27 januari 2017 heeft klager een SMS-bericht gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“[Verweerder], sinds 9u tracht ik u te bereiken. Uw secr zegde meermaals toe dat u zou terugbellen. Ik heb de hele dag op uw belletje gewacht maar u belde niet. Vorige week zou u mij ook bellen vanwege de gecancelde afspraak maar deed dit niet en reageert niet op mail. Op 20dec heeft u toegezegd art12 te volgen, hierna is niets meer besproken. Het termijn zal echter verlopen. Gaarne mij spoedig terug te bellen/mailen want ik wil weten waar ik aan toe ben.“

2.10 Op 31 januari 2017 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarbij verweerder heeft aangegeven een brief te zullen opstellen aan het Openbaar Ministerie.

2.11 Op 13 februari 2017 heeft verweerder namens klager een brief gestuurd aan het Openbaar Ministerie, met onder meer de volgende inhoud:

“Tot mij heeft zich gewend de heer [klager], wonende te (…), met het verzoek zijn belangen in deze verder te behartigen. Cliënt heeft herhaaldelijk getracht aangifte te doen conform de bijlagen, meer specifiek zijn brief d.d. 25-11-2016, waarmee hij aangifte tracht te doen en de politie verzoekt de zaak in behandeling te nemen doch krijgt herhaaldelijk nul op zijn rekest.

Via deze weg doe ik u verzoek de aangifte en het verzoek om tot verdere vervolging over te gaan toekomen, met het verzoek mij een ontvangstbevestiging toe te zenden en mij te berichten of u tot verdere volvolging zult overgaan.”

2.12 Op 17 februari 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik weet niet of u de Hoofdofficier al heeft aangeschreven, maar deze heeft mij niet bereikt. Misschien is er iets misgegaan met de post of mail, aangezien u het concept in de week van 6 februari jl. zou sturen. In het geval dat u het te druk heeft gehad, heb ik een conceptbrief opgesteld welke u als basis kan gebruiken en desgewenst kan aanpassen. Deze treft u in de bijlage.

(…)

Ik hoop spoedig van u te vernemen.”

2.13 Op 20 februari 2017 heeft klager stukken langsgebracht bij verweerder op kantoor.

2.14 Op 21 februari 2017 heeft klager een brief ontvangen van het Openbaar Ministerie, gedateerd op 15 februari 2017, waarin het Openbaar Ministerie (kort gezegd) meedeelt de aangiften van klager te seponeren dan wel niet tot vervolging over te gaan.

2.15 Op 24 februari 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Bijgaand het vervolgbesluit van de waarnemend hoofdofficier die ik van de week per post ontving. Nu zij besluiten niet te vervolgen, zonder opsporingsonderzoek te hebben verricht, noch mij te hebben gehoord, staat de weg vrij artikel 12 te volgen.

Ik verzoek u daarom zo spoedig mogelijk een afspraak in te plannen, om het vervolg te bespreken. Ik hoop dat u mij op korte termijn kunt ontvangen.

Gelieve deze mail met bijlage te bevestigen.”

2.16 Op 25 februari 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik had het dossier met begeleidende brief al weken geleden naar het Om opgestuurd en denk dat ze daarom nu wel reageren.

Wij zullen een klaagschrift in de zin van een artikel 12 Sv procedure starten. Dan heb ik wel eerst een uitgebreide brief van u nodig in reactie open de afwijzingsbrief.”

2.17 Op 25 februari 2017 heeft klager (per e-mail) een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Dank voor uw mail. Ik sta er nogal versteld van dat u enkele weken geleden het dossier naar het OM zou hebben gezonden. Ik ben op dinsdag 20 december 2016 voor het eerst bij u geweest waarna u aangaf de zaak over te willen nemen. Ik heb u hierna op uw verzoek enkele stukken per post gestuurd, maar de aangiften zaten hier niet bij, zoals ik u ook aangaf. Dit dossier was te groot om per post te verzenden en ik wilde deze bij de afspraak aan u overhandigen.

De gemaakte afspraken werden tweemaal door u geannuleerd, waarbij uw secretaresse toezegde dat u mij zou terugbellen om het uit te leggen. Dit gebeurde niet. Ook op mijn mails en sms reageerde u niet. Nadat ik meerdere keren op verschillende dagen en tijden op zowel uw kantoor als op uw mobiel heb gebeld, zonder dat u mij terugbelde, kreeg ik u pas op 31 januari jl. te spreken.

U was erg kort in het telefoongesprek, waarbij u uw excuses maakte en zei dat u het druk had en harder door zou werken. Daar had ik begrip voor. Hoewel ik opnieuw verzocht om een afspraak, vond u deze niet nodig, pas na de reactie van de Hoofdofficier, zoals u zei. U zegde toe in de week van 6 februari de Hoofdofficier aan te schrijven en ik zou dan een concept van u ontvangen, die ik niet ontving.

Op 17 februari jl. heb ik u wederom gemaild, (…). Ik heb in deze mail aangegeven geen concept te hebben gehad en voegde er zelfs één aan toe, die u als basis voor uw brief kon gebruiken.

Wederom reageerde u hier niet op. Omdat ik maar geen contact met u kreeg, heb ik op 9 februari de Tweede Kamer telefonisch ingelicht en daarna gemaild op 14 februari jl. naar de voorzitter van de Tweede Kamer, mw. K. Arib en negen andere leden. Ik heb hen geïnformeerd over mijn zaak, dat ik aangifte tegen de hoofdofficier heb ingediend bij de college van Procureurs-Generaal omdat de hoofdofficier weigert een vervolgbesluit te nemen, zie bijlage. Hierna pas is er ineens een vervolgbesluit genomen op (volgens de brief) 15 februari op zowel de aangifte bij de Procureurs-Generaal als de aangifte bij de Hoofdofficier. Het besluit ontving ik overigens op 21 februari.

Nu schrijft u dat u het dossier met een begeleidend schrijven al weken geleden naar het OM heeft gestuurd, terwijl ik pas afgelopen maandag 20 februari jl. de aangiften (zoals bij de hoofdofficier ingediend in 2015, bestaande uit 500 pagina’s) aan uw kantoor heb afgegeven. U was niet op de hoogte van de gang van zaken. Ik vraag mij dan ook af welk dossier u heeft gestuurd naar het OM, met welk begeleidend schrijven en wanneer dit is gebeurd. Ook vraag ik mij af waarom ik niet op de hoogte ben gesteld ondanks mijn meerdere verzoeken? Graag ontvang ik een kopie van het opgestuurde dossier met uw begeleidende brief.

Daarbij heb ik gister per mail wederom verzocht om een afspraak om het vervolg te bespreken, nu verzoekt u mij om een brief te schrijven waarin ik alle 500 pagina’s moet uiteenzetten. Ik ga er vanuit dat u ervoor openstaat om in gesprek te gaan over deze zaak, omdat u nog enkele van belang zijnde aspecten in deze zaak niet kent en dit niet via het internet besproken kan worden. (…)

Ik hoop dat u het belang van een gesprek inziet en mij op korte termijn kan ontvangen.”

2.18 Op 1 maart 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Deze mail ter info.

Indien u wenst dat een verzoekschrift ex. Art. 12 Sv wordt opgesteld, dan ontvang ik graag uw inhoudelijke reactie per email op de schriftelijke afwijzing van het OM.

(…)

Van: Cluster juridische zaken NH (…)

Verzonden: donderdag 16 februari 2017 18:24

Aan: [Verweerder]

Onderwerp: Aangifte van uw cliënt [klager]

Geachte heer [verweerder],

Naar aanleiding van uw brief van 13 februari jl. die ik gister ontving, heb ik u gister gebeld en een terugbelverzoek achtergelaten. Omdat het thans niet is gelukt u telefonisch te spreken, informeer ik u bij deze per e-mail. Voordat ik uw brief van 13 februari had ontvangen, was reeds een brief aan uw cliënt verstuurd waarin zijn aangiften worden beoordeeld met dagtekening 15 februari. Ik ga er dan ook vanuit dat beide brieven elkaar hebben doorkruist, reden waarom ik u informeer.

Ik ga ervan uit dat u contact opneemt met uw cliënt teneinde kennis te nemen van de inhoud van de brief. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

(…)

Juridisch beleidsmedewerker

Openbaar Ministerie”

2.19 Bij brief van 14 september 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder..

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager niet op de hoogte heeft gehouden van belangrijke informatie;

b) niet heeft gereageerd op e-mails en herhaalde verzoeken om contact van klager;

c) ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de toevoeging van klager;

d) zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klager verwijt verweerder dat hij klager niet op de hoogte heeft gehouden van belangrijke informatie. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder een brief zou sturen aan het OM met het verzoek een vervolgbesluit te nemen, waarna de artikel 12 Sv procedure ingezet kon worden. Verweerder zou eerst een concept toesturen, maar dat gebeurde niet. Op 25 februari 2017 werd klager door verweerder geïnformeerd dat er kennelijk al weken eerder een brief door verweerder aan het Openbaar Ministerie was gezonden. Pas in de loop van de onderhavige klachtprocedure legde verweerder een afschrift van de betreffende brief, gedateerd op 13 februari 2017, over.

5.2 Verweerder erkent dat hij van zijn brief van 13 februari 2017 aan het Openbaar Ministerie van tevoren geen concept en achteraf geen afschrift heeft gestuurd aan klager.

5.3 De raad overweegt als volgt. Gegeven de door klager gegeven instructie en de aard van de zaak past het niet binnen de door verweerder ten aanzien van de belangen van klager te betrachten zorgvuldigheid om deze voor klager belangrijke brief zonder voorafgaande goedkeuring van klager aan het Openbaar Ministerie te sturen. Daarnaast geldt dat, volgens vaste tuchtrechtspraak, een advocaat zijn cliënt schriftelijk belangrijke informatie, feiten en afspraken dient te bevestigen. In dat kader had verweerder klager een kopie van de door hem verzonden brief aan het Openbaar Ministerie moeten toesturen. Nu verweerder een en ander heeft nagelaten, valt hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft gereageerd op e-mails en herhaalde verzoeken om contact van klager. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder op zijn e-mails van 5, 24 en 27 januari 2017 en 17 februari 2017 niet heeft gereageerd. Ook op telefoontjes werd niet gereageerd. Over de geannuleerde afspraak van 20 januari 2017 zou verweerder nog contact opnemen met klager, maar dat is niet gebeurd.

5.5 Verweerder voert aan dat hij op 25 februari 2017 aan klager heeft gevraagd een reactie te geven op het afwijzende besluit. Dit verzoek heeft verweerder op 1 maart 2017 herhaald. Daarop is geen reactie ontvangen, aldus verweerder.

5.6 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat klager meermaals telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van verweerder, teneinde een afspraak voor een bespreking te maken. Toen verweerder klager op 25 februari 2017 om een reactie op de brief van het Openbaar Ministerie vroeg (zie hiervoor onder randnummer 2.16), heeft klager daar diezelfde dag op gereageerd en zijn verzoek om een afspraak te maken, om de zaak samen te bespreken herhaald (zie hiervoor onder randnummer 2.17). Hierop is door verweerder kennelijk niet ingegaan. Verweerder heeft in reactie daarop op 1 maart 2017 zijn verzoek tot het geven van een reactie op de brief van het Openbaar Ministerie herhaald (zie hiervoor onder randnummer 2.18). Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van zijn cliënt. Blijkens het klachtdossier heeft verweerder dat niet of onvoldoende gedaan. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel b) is gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de toevoeging van klager.

5.8 Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat de toevoeging enkel op naam van verweerder is gezet, maar dat daar verder niets mee is gebeurd. De toevoeging is niet ter declaratie aangeboden. De toevoeging kan zonder verrekening van uren worden overgenomen door een opvolgend advocaat, aldus verweerder.

5.9 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan de raad niet vaststellen dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de toevoeging van klager. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.10 Klager verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken. Ter toelichting voert klager aan dat afgesproken was dat verweerder hem zou adviseren en gegevens zou opvragen om de artikel 12 Sv-procedure te onderbouwen.

5.11 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat afgesproken was dat hij de aangifte van klager op zijn briefpapier aan het Openbaar Ministerie zou sturen, omdat de kans dan groter was dat de aangifte in behandeling zou worden genomen ofwel klager een reactie zou ontvangen. Over het opvragen van stukken is niets afgesproken, aldus verweerder.

5.12 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. In onderhavig geval heeft verweerder weliswaar op 10 januari 2017 een opdrachtbevestiging gestuurd aan klager (zie hiervoor onder randnummer 2.5), maar daarin is de opdracht van klager aan verweerder zeer summier en algemeen omschreven. Hieruit kan niet worden afgeleid welke werkzaamheden wel, en welke niet onder de opdracht vallen. Dit komt voor risico van verweerder. De raad zal het er daarom voor moeten houden dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken. Klachtonderdeel d) is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen a), b) en d) gegrond. Verweerder heeft klager niet op de hoogte gehouden van belangrijke informatie, heeft niet gereageerd op e-mails en herhaalde verzoeken om contact van klager, en heeft zich niet gehouden aan de gemaakte afspraken. De raad acht het opleggen van een voorwaardelijke schorsing van vier weken passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klager,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b), en d) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 4 weken op;

- bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van 2 jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-  bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. R. Lonterman en M. Middeldorp, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2019.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 januari 2019 verzonden.