ECLI:NL:TADRAMS:2019:27 Raad van Discipline Amsterdam 18-964/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:27
Datum uitspraak: 01-02-2019
Datum publicatie: 07-02-2019
Zaaknummer(s): 18-964/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Voor zover verweerder bij het overleggen van de getuigenverklaringen een rol zou hebben gespeeld geldt dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Dat in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk uitzonderingsgeval is de voorzitter niet gebleken. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat, voor zijn cliënt niet zou zijn gevestigd op het bij de Kamer van Koophandel ingeschreven adres, dit niet onverkort tot de conclusie kan leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klaagster deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege gebrek aan belang, klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  1 februari 2019

in de zaak 18-964/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 22 november 2018 met kenmerk 2018-620022, door de raad ontvangen op 26 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Voorts heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 11 december 2018.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Op 31 augustus 2017 heeft klaagster ontslag genomen bij haar toenmalige werkgever, Tex B.V.

1.2 Op 31 augustus 2017 heeft verweerder, handelend als advocaat van Tex B.V., een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Voor nu volsta ik met de mededeling dat u niet bevoegd bent om zelfstandig (en niet meer om als zodanig) gelden van cliënte over te boeken naar u of andere partijen; hierover bent u niet meer beschikkingsbevoegd. Indien u dit desondanks doet of heeft gedaan start ik op de kortst mogelijke termijn een kort geding om deze gelden terug te vorderen. Hierbij zullen tevens de proceskosten bij u in rekening worden gebracht en indien opportuun beslag- en executiekosten. Mocht u onverhoopt gelden hebben overgemaakt, dan verzoek ik u deze per ommegaande terug te boeken en mij direct te voorzien van bewijzen daarvan (voor de goede orde: uiteraard bestaat er dan in ieder geval geen recht tot betaling van enig loon, maar andersom).

Mocht u aldus in strijd hebben gehandeld met voornoemd verbod (ieder is uitsluitend bevoegd om te beschikken over zijn eigen rechten, en u dus niet over die van een ander – een vaststaand (logisch) rechtsbeginsel), dan verzoek ik u mij per vandaag uw verhinderdata te doen toekomen voor de komende vier weken zodat de kortgedingrechter daarmee rekening kan houden. Verder wijs ik u erop dat eerdergenoemde handelwijze eveneens een strafbaar feit constitueert, waarop een gevangenisstraf en een boete staan. Aangifte hiervan wordt alsdan niet uitgesloten.”

1.3 Op 1 september 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Een reactie uwerzijds is uitgebleven, terwijl is geconstateerd dat u onrechtmatig gelden ter hoogte van EUR 2.821,74 heeft onttrokken van de bankrekening van cliënte. Hiervoor bent u aansprakelijk, zowel op civielrechtelijke voet (art. 1:162 BW, inbreuk op een subjectief (eigendoms)recht van cliënte) als op strafrechtelijke voet (art. 310 Sr., diefstal).

De beëindiging van uw arbeidsovereenkomst wordt door cliënte aanvaard, echter gaat dit zoals u zult begrijpen gepaard met aanzienlijke kosten omdat deze onregelmatig is. (...)

Cliënte maakt hierbij voorwaardelijk gebruik van de bevoegdheid u te ontslaan op basis van uw onrechtmatige handelen. Eveneens bent u op grond daarvan (gelet op het niet in acht nemen van de opzegtermijn) schadeplichtig tot betaling van het nog niet aan u betaalde loon voor de maand september, te weten bruto EUR 3.600,-.

Cliënte is vrijblijvend bereid laatstgenoemde schadevergoedingsvordering niet in rechte in te stellen en – ondanks het ontbreken van rechtsgrondslag van uw ontslag – uw ontslag te accepteren, mits per vandaag terugbetaling plaatsvindt van de door u onttrokken gelden en u mij voorziet van een bewijs van overschrijving. Mocht u hiermee niet instemmen, dan zal de schadevergoedingsvordering (loon en de onrechtmatig onttrokken gelden) worden afgedwongen; desnoods in rechte. (...)

Met behoud van rechten, ik verzoek u zo spoedig mogelijk te reageren uiterlijk voor 17:00 uur vandaag.”

1.4 Op 16 oktober 2017 heeft verweerder een brief gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Per brief heeft u op 31 augustus 2017 uw arbeidsovereenkomst met cliënte beëindigd. Cliënte is akkoord gegaan met deze voortijdige beëindiging, onder de afspraak dat u de door u onttrokken gelden van de bankrekening van cliënte zou terugbetalen aan cliënte. U heeft immers zonder daartoe bevoegd te zijn zelfstandig gelden aan u overgeboekt, te weten het brutosalaris ad EUR 3.600 vermeerderd met vakantiegelden en in geld omgezette vakantiedagen (netto EUR 2.821,74). Deze handelwijze is in strijd met de arbeidsovereenkomst, maar vooral de wettelijke plicht om te handelen als een goed werknemer – daarnaast heeft u geen recht op deze gelden aangezien een ontslag op staande voet het recht op toekomstig loon vanzelfsprekend doet vervallen. Hierop bent u meermaals (schriftelijk) gewezen, echter heeft u hierop geen reactie gegeven en bent u niet overgegaan tot terugbetaling.

Voorts heeft cliënte u meerdere malen verzocht om haar bedrijfsmiddelen (laptop merk Apple) in te leveren, hetgeen u heeft nagelaten. Op grond van de arbeidsovereenkomst bent u een boete aan cliënte verschuldigd, die inmiddels is opgelopen tot EUR 33.000,- (1x EUR 3.000,- vermeerderd met 40x EUR 750,-).

Namens cliënte sommeer ik u hierbij tot betaling van de door u onttrokken gelden ad EUR 2.821,74, de boete ad EUR 33.000,- (totaal EUR 35.821,74) en teruggave van de bedrijfsmiddelen van cliënte uiterlijk vrijdag 20 oktober 2017. (...)

Indien u niet tijdig overgaat tot terugbetaling en teruggave van de bedrijfsmiddelen, zal u in rechte worden betrokken tot betaling vermeerderd met wettelijke rente, en gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten en teruggave van de bedrijfsmiddelen.”

1.5 Op 31 oktober 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Na ontvangst van mijn brief van 16 oktober jl. zou u bij monde van uw advocaat reageren, zo gaf u vorige week per telefoon aan. Een reactie is uitgebleven. Hoe komt het dat u een kostbaar bedrijfsmiddel van een ander wegneemt, en vervolgens nooit meer ergens op reageert? Op alle vragen van cliënte krijgt zij geen (normaal) antwoord; bij een procedure spelen dergelijke omstandigheden een grote rol. Ten laatste male verzoek ik u mij duidelijk, specifiek en verifieerbare informatie te verstrekken met betrekking tot de verdwenen laptop.”

1.6 Op 23 maart 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Bijgaand zend ik u het petitum van de dagvaarding in concept (bijlage). De dagvaarding wordt bij u aanstaande donderdag betekend indien u niet uiterlijk woensdag bent overgegaan tot betaling van de vorderingen zoals genoemd in het petitum op (...) ten name van Stichting Beheer Derdengelden Advocatuur, (...).”

1.7 Op 3 april 2018 heeft Tex B.V. een dagvaarding laten uitbrengen aan klaagster. In de dagvaarding is aangegeven dat Tex B.V. domicilie kiest ten kantore van mr. R, kantoorgenoot van verweerder. Als producties bij dagvaarding zijn (onder meer) twee ondertekende verklaringen van werknemers van Tex B.V. overgelegd. In de betreffende verklaringen staat, voor zover relevant, het volgende:

“Amsterdam, 21-02-2018

Betreft: nooit ingeleverde laptop (Macbook Air) [klaagster]

Begin augustus 2017 is [klaagster] verzocht ‘voorlopig’ vanuit huis te werken – door (...). In de 3 weken die daarop volgde heeft zij vanuit huis gewerkt. [Klaagster] werkte normaliter al minimaal 1 dag in de week thuis. In dat geval nam zij haar laptop (Macbook Air) mee naar huis (Haarlem).

Op 31 augustus 2017 heeft [klaagster] haar ontslag ingediend – met onmiddellijke ingang. (...)

[Klaagster] is sinds betreffende datum niet meer op kantoor geweest. [Klaagster] heeft haar laptop niet ingeleverd – op het bekende kantooradres: (...) – in de dagen/weken/maanden die daarop volgde.

Ik bevestig hierbij:

• Dat [klaagster] na 31 augustus niet meer op kantoor is geweest.

• Dat [klaagster] haar laptop nooit heeft ingeleverd.”

1.8 Op 23 april 2018 heeft de partner van klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“In de dagvaarding (...) zijn 2 verklaringen opgenomen, te weten die van Dhr. (...) en Mw. (...). Graag ontvang ik van u nadere toelichting omtrent de totstandkoming en verificatie van deze verklaringen.

Ik zie uw reactie graag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor a.s. Donderdag 17.00 tegemoet.”

1.9 Bij brief van 24 april 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.10 Op 26 april 2018 heeft de partner van klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Helaas heeft u niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om mij binnen gestelde termijn nader te informeren omtrent de totstandkoming en verifiëring van de “getuigenverklaringen” welke te vinden zijn in “productie 8” van de dagvaarding (...) en welke getekend zouden zijn door Dhr. (...) en Mw. (...) op 23 Februari 2018 te Amsterdam.

Nu heeft ondergetekende een klacht tegen u in voorbereiding bij de deken van de orde van advocaten van uw arrondissement omdat uw handelen ernstige vraagtekens oproept.

Beide “getuigenverklaringen” zijn namelijk vals en aantoonbaar door uw cliënt, (...) zelf geproduceerd! Hiervan is inmiddels aangifte gedaan bij de politie.”

1.11 Op 26 april 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de partner van klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Wij hebben onze werkzaamheden in dit dossier neergelegd. Ik verzoek u dan ook mij (en mijn kantoor) niet meer te berichten.”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) gebruik heeft gemaakt van valse verklaringen welke door zijn cliënt zijn vervaardigd;

b) een bedrijf heeft bijgestaan dat niet is gevestigd op het bij de Kamer van Koophandel ingeschreven adres;

c) het juridisch conflict met klaagster onnodig lang heeft laten voortduren;

d) het belang van zijn cliënte niet heeft gediend.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij gebruik heeft gemaakt van valse verklaringen welke door zijn cliënt zijn vervaardigd.

4.2 Verweerder voert allereerst aan dat de civiele procedure aanhangig is gemaakt door een kantoorgenoot van hem, en de gestelde klachtwaardige handelingen dan ook niet door verweerder zijn verricht. Voorts voert verweerder aan dat klaagster niet heeft aangetoond dat de verklaringen vals zouden zijn. Daarnaast geldt dat de verklaringen in opdracht van Tex B.V. overgelegd, waarbij geldt dat verweerder uiteraard in de veronderstelling verkeerde dat de verklaringen niet vals waren. Op de advocaat rust geen plicht om verklaringen, nota bene voorzien van handtekeningen, te controleren op authenticiteit. Voor zover die plicht er wel zou zijn, is niet gebleken dat verweerder dit heeft nagelaten en/of de verklaringen daadwerkelijk niet authentiek zijn, aldus verweerder.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat Tex B.V. bij het uitbrengen van de dagvaarding (met als producties de betreffende verklaringen) is vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van verweerder. In beginsel kan verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen en/of nalaten van zijn kantoorgenoot. Voor zover verweerder bij het overleggen van de getuigenverklaringen wel een rol zou hebben gespeeld geldt dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Dat in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk uitzonderingsgeval is de voorzitter niet gebleken. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij een bedrijf heeft bijgestaan dat niet is gevestigd op het bij de Kamer van Koophandel ingeschreven adres.

4.5 Verweerder voert aan dat, als het door klaagster in dit klachtonderdeel gestelde al waar zou zijn, dit geen grondslag biedt om te leiden tot het oordeel dat er sprake zou zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Immers, tuchtrechtelijk is niet van belang op welk adres de onderneming van een opdrachtgeefster is gevestigd en of daar (nog) handelsactiviteiten worden verricht, aldus verweerder.

4.6 Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat, voor zover Tex B.V. niet zou zijn gevestigd op het bij de Kamer van Koophandel ingeschreven adres, dit niet onverkort tot de conclusie kan leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klaagster heeft onvoldoende onderbouwd wat verweerder op dit punt kan worden verweten. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij het juridisch conflict met klaagster onnodig lang heeft laten voortduren.

4.8 Verweerder betwist dit.

4.9 De voorzitter overweegt dat niet is gebleken dat verweerder op negatieve wijze heeft bijgedragen aan de duur van het conflict, dit volgt niet uit het klachtdossier. Klaagster heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.10 Klaagster verwijt verweerder dat hij het belang van zijn cliënte niet heeft gediend.

4.11 Verweerder voert aan dat klaagster onvoldoende belang heeft bij dit klachtonderdeel. Overigens is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake, aldus verweerder.

4.12 De voorzitter overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Met betrekking tot het onderhavige klachtonderdeel heeft klaagster niet gesteld in welk belang zij door het gestelde handelen en/of nalaten van verweerder rechtstreeks is of kan worden getroffen. Dat is de voorzitter ook niet gebleken. De voorzitter zal klaagster daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel d).

4.13 Concluderend zal de voorzitter de klachtonderdelen a) t/m c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren, en klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk  verklaren in klachtonderdeel d).

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) t/m c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d).

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 1 februari 2019.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 februari 2019 verzonden.