ECLI:NL:TADRAMS:2019:26 Raad van Discipline Amsterdam 18-1042/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:26
Datum uitspraak: 31-01-2019
Datum publicatie: 07-02-2019
Zaaknummer(s): 18-1042/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door eerst betaling van de eigen bijdrage te verlangen alvorens hij met zijn werkzaamheden voor klager zou beginnen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  31 januari 2019

in de zaak 18-1042/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 december 2018 met kenmerk 2018-673817, door de raad ontvangen op 20 december 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich in verband met een arbeidsgeschil op 28 juni 2018 tot verweerder gewend. Op 1 juli 2018 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd. Daarin staat, voor zover hier van belang:

“(…) Wij zullen op uw verzoek een toevoeging aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Bij toekenning hiervan zal door de Raad voor Rechtsbijstand een door u te betalen bedrag aan “eigen bijdrage” worden vastgesteld, welke u aan mijn kantoor zal dienen te voldoen. Eerst na het verkrijgen van een toevoeging zal ons kantoor een aanvang nemen met de werkzaamheden. (…)”

1.2 Op diezelfde dag heeft verweerder een toevoeging voor klager aangevraagd.

1.3 Op 2 juli 2018 heeft verweerder telefonisch contact gehad met klager.

1.4 Bij e-mail van 5 juli 2018 heeft verweerder klager geschreven:

“Inmiddels heb ik in uw ontslagzaak van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam een toevoeging aangevraagd en deze ook ontvangen en waarbij aan u een eigen bijdrage is opgelegd ten bedrage van EUR 360,--. Ik doe u derhalve mijn factuur toekomen ten bedrage van EUR 360,-- met het verzoek laatstgenoemd bedrag per omgaande op mijn bankrekening te willen overmaken. Na ontvangst van betaling van mijn nota zal ik u een concept van een schrijven aan uw ex-werkgever doen toekomen.”

1.5 Bij e-mail van diezelfde dag heeft klager verweerder geschreven:

“Waar is de concept brief? Laten we eerlijk zijn: het is heel fijn dat u de toevoeging heeft aangevraagd en gekregen.

Echter, de afspraak was dat ik een concept brief zou krijgen.

U krijgt van mij GEEN BETALING zonder dat u uw werk volgens afspraak doet. (…)”.

1.6 Op 6 juli 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat ondanks de gemaakte afspraken over de te verrichten rechtsbijstand, geen werkzaamheden zijn verricht, behalve het aanvragen van een toevoeging.

2.2 Klager heeft zijn klacht aldus toegelicht dat het voor verweerder duidelijk was dat klager de eigen bijdrage niet op korte termijn zou kunnen voldoen. Zij hebben daarom mondeling afgesproken dat verweerder eerst een brief zou opstellen en een toevoeging zou aanvragen en dat de eigen bijdrage vervolgens bij voorkeur zou worden verhaald op de voormalig werkgever van klager.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 In de opdrachtbevestiging van verweerder (zie hiervoor, 1.1) staat duidelijk vermeld dat bij toekenning van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand een eigen bijdrage zal worden vastgesteld, welke klager aan het kantoor van verweerder dient te voldoen, en dat eerst na het verkrijgen van een toevoeging een aanvang zal worden gemaakt met de werkzaamheden. Per e-mail van 5 juli 2018 heeft verweerder aan klager een factuur ter hoogte van de door klager verschuldigde eigen bijdrage verzonden onder de mededeling dat verweerder met zijn werkzaamheden zou beginnen na betaling van de eigen bijdrage. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat een dergelijke afspraak gebruikelijk is binnen de advocatuur. Dit zou anders kunnen zijn als sprake is van een zeer spoedeisende zaak, maar dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken. Dat in dit geval andersluidende afspraken zijn gemaakt, zoals klager stelt, heeft klager, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door eerst betaling van de eigen bijdrage te verlangen alvorens hij met zijn werkzaamheden voor klager zou beginnen.

4.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 31 januari 2019.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 31 januari 2019 verzonden.