ECLI:NL:TADRAMS:2019:180 Raad van Discipline Amsterdam 19-510/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:180
Datum uitspraak: 09-09-2019
Datum publicatie: 16-09-2019
Zaaknummer(s): 19-510/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van een getuige tegen advocaat van procespartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  9 september 2019

in de zaak 19-510/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen: 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 juli 2019 met kenmerk 2018-710411, door de raad ontvangen op 29 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is een getuige in een procedure tussen een aantal verzekeraars, bijgestaan door verweerder, en de heer H. De heer H is betrokken geweest bij aanrijdingen met verzekerden van de verzekeraars op respectievelijk 2 oktober 2015, 13 mei 2017 en 15 juni 2017. De verzekerden hebben in alle zaken aangegeven dat de heer H de aanrijding zelf had veroorzaakt. De heer H heeft de afgelopen jaren veel claims ingediend bij diverse verzekeraars vanwege aanrijdingen waarbij hij het slachtoffer zou zijn geweest. Bij een groot aantal van die aanrijdingen is klaagster (dan wel haar zus) getuige geweest.

1.2    In oktober 2017 heeft verweerder namens de verzekeraars een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank ingediend tegen de heer H en onder meer verzocht om naast de heer H klaagster als getuige te horen. In het verzoekschrift staat onder meer, voor zover hier relevant:

“4.1    Het door verzoeksters gevraagde getuigenverhoor dient twee doelen:

A.    [De heer H] houdt verzoeksters aansprakelijk voor de (…) aanrijdingen. Zoals gezegd menen verzoeksters dat deze aanrijdingen zijn geënsceneerd. Om daar meer duidelijkheid over te krijgen willen zij de bij de aanrijding betrokken personen, waaronder [de heer H] en verzekerden, horen. Tevens willen zij [klaagster] horen die volgens [de heer H] bij elk van deze aanrijdingen aanwezig is geweest. [Klaagster], die een bekende is van [de heer H] verklaart telkenmale schriftelijk dat hem geen blaam treft. Verzoeksters twijfelen sterk aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van [klaagster]. Hoe dan ook zien zij grote gelijkenissen tussen de brieven en e-mails van [de heer H] en de verklaringen en berichten die van [klaagster] afkomstig zouden zijn. (…) Verzoeksters kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat [de heer H] minst genomen op een ontoelaatbare wijze betrokken is bij het opstellen van deze verklaringen. Als verzekeraars, waaronder verzoeksters, vervolgens een onderzoek naar de toedracht (willen) doen en in dat kader contact met [klaagster en haar zus] willen opnemen, wordt ieder contact tussen hen en [klaagster] door [de heer H] tegengehouden. Een deugdelijk onderzoek naar de toedracht en naar de achtergrond van de verklaringen van [klaagster en haar zus] wordt daarmee door [de heer H] gefrustreerd.”

1.3    Bij beschikking van 29 november 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de in het hiervoor genoemde verzoekschrift genoemde getuigen zullen worden gehoord.

1.4    Op 7 maart 2018 hebben de verzekeraars en het kantoor van verweerder de heer H in kort geding doen dagvaarden en, onder meer, een contactverbod jegens hem gevorderd. De dagvaarding luidt, voor zover hier van belang:

“2.10. De rol van [klaagster] in deze is (zeker gezien haar leeftijd) zorgwekkend. Eiseressen hebben sterk de indruk dat [de heer H] het handelen van [klaagster] in vergaande mate controleert. Eiseressen ontvangen met grote regelmaat e-mails en/of klachten van [klaagster] die qua taalgebruik, toonzetting en inhoud vrijwel identiek zijn aan berichten van [de heer H]. [Klaagster] gebruikt voor haar brieven ook gepersonaliseerd briefpapier (überhaupt ongebruikelijk voor iemand die kennelijk nog geen 20 jaar oud is) dat qua opmaak sterk lijkt op het gepersonaliseerde briefpapier dat [de heer H] gebruikt. In telefoongesprekken met [klaagster] blijkt dat [de heer H] haar regisseert en antwoorden influistert (…) Verder stelt [de heer H] alles in het werk om elke communicatie met [klaagster] waar hij geen volledige controle over heeft onmogelijk te maken. (…)”

1.5    Op 28 maart 2018 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden.

1.6    Klaagster heeft bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: Kifid) een klacht ingediend over (een van) de verzekeraars die door verweerder wordt bijgestaan. Volgens klaagster heeft de verzekeraar haar in haar privacy aangetast door in een rechterlijke procedure aan te voeren dat klaagster valse getuigenverklaringen heeft afgelegd in het belang van de heer H.

1.7    Bij brief aan het Kifid van 23 augustus 2018 heeft verweerder namens de verzekeraar gereageerd op de klacht van klaagster. De brief luidt, voor zover hier van belang:

“Zoals zij in hun verzoekschrift schrijven (…) hebben verzekeraars alle aanleiding om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van [klaagster]. Ook menen zij grote gelijkenissen te zien tussen de brieven en e-mails van [de heer H] en de verklaringen en de berichten die van [klaagster] afkomstig zouden zijn. Om hierover en de aanrijdingen meer duidelijkheid te krijgen hebben genoemde verzekeraars de rechter verzocht om onder meer [klaagster] te horen. Dat verzoek is door de rechter toegewezen. (…)

Vanwege de vele dreigementen en intimidaties die [de heer H] uitte tegen (medewerkers) van genoemde verzekeraars en haar advocaten (…) hebben zij bij dagvaarding van 7 maart 2018 (wederom) een contactverbod gevorderd tegen [de heer H]. Als bijlage 3 treft u de dagvaarding waarin ook het grensoverschrijdende gedrag van [klaagster] (…) aan de orde komt. Er bestaan sterke aanwijzingen dat [klaagster] en [de heer H] minst genomen tezamen opereren. Het verwondert dan ook niet dat zij [de heer H] heeft gemachtigd onderhavige klacht namens haar in te dienen en dat zij zijn huisadres opgeeft.”

1.8    Bij brief van 14 augustus 2018, aangevuld bij brieven van 27 september  en 17 oktober 2018, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van klaagster om haar mee te delen in welke schadegevallen vanwege een door klaagster of haar zus opgestelde schriftelijke verklaring er een schade-uitkering aan de heer H is verstrekt;

b)    dossierstukken heeft verduisterd en/of opzettelijk heeft achtergehouden;

c)    in een door klaagster bij het Kifid aanhangig gemaakte procedure heeft gesteld dat klaagster in een groot aantal schadegevallen waarbij de heer H betrokken was niet op waarheid berustende getuigenverklaringen heeft afgelegd in het belang van de heer H, waarmee hij de privacy, eer en goede naam van klaagster heeft aangetast;

d)    zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten door klaagster in de dagvaarding in kort geding als fraudeur aan te merken, dan wel samenspannend met de heer H door valse verklaringen in zijn belang af te leggen;

e)    klaagster herhaaldelijk heeft beschuldigd van het opgeven van onjuiste adresgegevens;

f)    klaagster op onrechtmatige wijze beperkingen tracht op te leggen in haar advocaatkeuze in de nog lopende procedures;

g)    zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten door in het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft geschreven dat zij berucht is bij het Verbond van Verzekeraars, terwijl deze uitlating tot tweemaal toe is weersproken;

h)    klaagster heeft gedemoniseerd en kapot heeft gemaakt;

i)    het Facebookaccount van klaagster en haar zus heeft begluurd van waaruit pedoseksuele vriendschapsverzoeken aan hen zijn gedaan;

j)    op ontoelaatbare wijze zijn eigen belang en niet alleen het belang van de verzekeraars voor wie hij optrad heeft gediend.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken haar mee te delen in welke schadegevallen vanwege een door klaagster of haar zus opgestelde schriftelijke verklaring er een uitkering aan de heer H is verstrekt. Daargelaten dat klaagster haar verzoeken aan verweerder niet als productie heeft overgelegd en de voorzitter daar dus geen kennis van heeft kunnen nemen is, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet duidelijk op grond waarvan het verweerder tuchtrechtelijk te verwijten zou vallen dat hij, als advocaat van de verzekeraars, niet heeft gereageerd op verzoeken van klaagster, die in de procedures tegen de heer H een getuige is. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.2    Dat verweerder dossierstukken – een foto van een aanrijding op 13 mei 2017 en/of een politierapport van een aanrijding op 15 juni 2017 – zou hebben verduisterd en/of opzettelijk zou hebben achtergehouden heeft klaagster op geen enkele manier onderbouwd. Klachtonderdeel b) is daarom ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c), d), e), g), h)

4.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder in deze klachtonderdelen dat hij zich in verschillende procedures onnodig grievend over haar heeft uitgelaten.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat de heer H verschillende claims bij de cliënten van verweerder (de verzekeraars) heeft ingediend vanwege aanrijdingen met verzekerden van die verzekeraars waarvan hij het slachtoffer zou zijn geweest. Uit het klachtdossier blijkt voorts dat de verzekerden allen hebben verklaard dat de heer H de aanrijding zelf had veroorzaakt, dat de heer H de afgelopen jaren zeer veel claims bij verzekeraars heeft ingediend vanwege aanrijdingen waarvan hij het slachtoffer zou zijn geweest en dat klaagster bij een groot deel van de aanrijdingen aanwezig was. Dat verweerder in dit licht namens de verzekeraars vraagtekens heeft gezet bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van klaagster, is, anders dan klaagster stelt, niet onnodig grievend. Verweerder heeft dat immers gedaan in het belang van zijn cliënten; de uitlatingen waren functioneel voor de zaak die verweerder bepleitte. Bovendien heeft verweerder in zijn processtukken een en ander uitvoerig toegelicht. Verweerder heeft de gewraakte uitlatingen dan ook niet zomaar gedaan.

4.5    Dat verweerder in strijd met de waarheid heeft gesteld dat klaagster onjuiste adresgegevens zou hebben opgegeven dan wel dat zij berucht zou zijn bij het Verbond van Verzekeraars heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Dat verweerder klaagster heeft gedemoniseerd en kapot heeft gemaakt is evenmin gebleken.

4.6    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen c), d), e), g) en h) kennelijk ongegrond zijn.

Klachtonderdeel f)

4.7    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar op onrechtmatige wijze tracht te beperken in haar advocaatkeuze. Klaagster heeft dit echter op geen enkele manier onderbouwd, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel i)

4.8    Voor zover verweerder op het Facebookaccount van klaagster zou hebben gekeken, hetgeen de voorzitter niet kan vaststellen, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom dit tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Klaagster heeft niet onderbouwd dat er sprake is geweest van pedoseksuele vriendschapsverzoeken via Facebook door verweerder. Klachtonderdeel i) is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel j)

4.9    Dat verweerder op ontoelaatbare wijze zijn eigen belang heeft gediend en niet alleen het belang van de verzekeraars voor wie hij optrad heeft klaagster op geen enkele manier feitelijk onderbouwd. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 9 september 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2019 verzonden.