ECLI:NL:TADRAMS:2019:172 Raad van Discipline Amsterdam 19-404/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:172
Datum uitspraak: 02-09-2019
Datum publicatie: 09-09-2019
Zaaknummer(s): 19-404/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Gedeeltelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een eigen belang van klager. Het gebruikmaken van een voetnoot in een memorie van antwoord met daarin een verwijzing naar onder andere een schorsing van klager was niet noodzakelijk. Dit klachtonderdeel is, gelet op de gehele achtergrond waarbij onder andere door verweerder tuchtklachten zijn ingediend die grotendeels gegrond zijn verklaard, kennelijk van onvoldoende gewicht. Voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat op verweerder de verplichting rustte het verweerschrift in de procedure bij de Raad van State door te sturen naar klager of dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld doordat zijn cliënt niet in overleg wilde treden met de deken en klager.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 september 2019

in de zaak 19-404/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 juni 2019 met kenmerk 2018-652446, door de raad ontvangen op 21 juni 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is voormalig advocaat van de heer Van B. en mevrouw Van der P. (hierna: Van B en gezamenlijk: cliënten). Klager heeft cliënten in meerdere verwante procedures bijgestaan.

1.2    Verweerder is de advocaat van de wederpartij van cliënten, de gemeente Aalburg (hierna: de gemeente).

1.3    Tussen cliënten en de gemeente is een geschil ontstaan over de uitvoering van tussen hen gesloten overeenkomsten inzake een bestemmingswijziging. De gemeente heeft bij besluit van 30 september 2014 het bestemmingsplan vastgesteld. Klager heeft namens cliënten beroep ingesteld tegen dit besluit bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij uitspraak van 8 juli 2015 heeft de Raad van State het beroep ongegrond verklaard.

1.4    Klager heeft mede namens Van B aangifte gedaan tegen diverse personen van de gemeente. Bij brief van 17 augustus 2016 is aan klager door de hoofdofficier van justitie samengevat medegedeeld dat niet tot vervolging zal worden overgegaan.

1.5    Klager heeft voor Van B om herziening van de onder 1.3. vermelde uitspraak verzocht. Bij uitspraak van 23 november 2016 heeft de Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak het herzieningsverzoek afgewezen.

1.6    De gemeente heeft Van B in rechte betrokken over de verschuldigdheid van kosten op basis van de tussen hem en de gemeente gesloten overeenkomsten. Bij (verzet)vonnis van 18 januari 2017 is de vordering van de gemeente toegewezen. Klager is in deze procedure niet als advocaat van Van B opgetreden. Van B heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, welke procedure nog niet is afgerond.

1.7    Verweerder heeft in zijn memorie van antwoord ten behoeve van de zitting op 13 maart 2018 bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in de zaak tussen de gemeente en Van B mede het volgende (in een voetnoot) geschreven:

“(…) 5.15. De toenmalige raadsman van [Van B], [klager],18 (…)

18 Deze raadsman heeft de Gemeente in deze kwestie en in andere kwesties tegenover zich gezien. In sommige van zijn brieven worden verschillende zaken met elkaar verbonden. De wijze van optreden heeft uiteindelijk geleid tot een (gedeeltelijk voorwaardelijke) schorsing: http://www.advocatie.nl(...) Vanaf het moment van deze schorsing treedt (…) als raadsman van [Van B] op.”

1.8    Verweerder heeft de gemeente in de onder randnummer 1.3, 1.5, 1.6 en 1.7 vermelde procedures bijgestaan.

1.9    De gemeente heeft verschillende tuchtklachten (mede) ingediend tegen klager, welke klachten grotendeels gegrond zijn verklaard.

1.10    Bij brief van 18 mei 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en na aanvulling, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij de Raad van State op het verkeerde been heeft gezet door de Raad van State onjuist te informeren;

b)    er geen kopie van het verweerschrift, dat kort voor de zitting is toegestuurd, naar klager is verzonden;

c)    hij in zijn memorie van antwoord bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch in een voetnoot heeft verwezen naar de schorsing van klager;

d)    hij op de zitting bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2018 heeft gezegd dat hij niet in overleg wilde gaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht van klager ziet op het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij de Raad van State op het verkeerde been heeft gezet door de Raad van State onjuist te informeren. Dit is ten koste gegaan van de aanspraken van zijn cliënten op een eerlijke en zuivere procesgang en hun gerechtvaardigde belangen in het kader van de waarheidsvinding. Op grond van de door verweerder ingenomen onjuiste stellingen is in het nadeel van de cliënten besloten. Met name door toedoen van verweerder is klager er niet in geslaagd om de waarheid aan het licht te krijgen, aldus steeds klager.

4.3    Verweerder voert primair aan dat klager geen eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel en dat er aan hem daarom geen zelfstandig klachtrecht toekomt. Klager heeft bovendien verklaard niet meer op te treden als advocaat (namens zijn cliënten) in de kwestie met de gemeente. Klager dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit klachtonderdeel. Subsidiair is de klacht (kennelijk) ongegrond.

4.4    De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan een ieder toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Dat is niet het geval; het is aan cliënten om een klacht in te dienen tegen verweerder indien zij menen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Niet is gebleken dat klager de klacht mede namens cliënten heeft ingediend. Nu een eigen en persoonlijk belang ontbreekt, zal de voorzitter klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel a).

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klager verwijt verweerder dat hij geen afschrift van het verweerschrift, dat kort voor de zitting bij de Raad van State is toegestuurd, naar klager heeft verzonden. Klager ontving daardoor het verweerschrift te laat en was niet meer in staat door middel van bewijsstukken te reageren.

4.6    Verweerder heeft toegelicht dat de termijnen voor het indienen van een verweerschrift door de Raad van State worden bepaald en dat verweerder binnen die termijn het verweerschrift heeft ingediend. Het is in bestuursrechtelijke procedures daarnaast gebruikelijk dat de rechter de ingediende stukken doorzendt aan de andere partijen in de procedure, welke doorzending heeft plaatsgevonden. Bovendien ontbreekt ook ten aanzien van dit klachtonderdeel een eigen belang van klager.

4.7    De voorzitter overweegt dat naar haar oordeel klager wel een eigen belang heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel. Niet gebleken is dat op verweerder de verplichting rustte om een afschrift van het verweerschrift naar klager te sturen of dat verweerder het verweerschrift niet binnen de door de Raad van State gestelde termijn heeft ingediend. Klachtonderdeel b) zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    Klager verwijt verweerder tevens dat hij in zijn memorie van antwoord bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch in een voetnoot heeft verwezen naar de schorsing van klager (zie randnummer 1.7). Verweerder heeft hiermee geenszins gestreefd naar de vereiste onderlinge verhouding die behoort te berusten op welwillendheid en vertrouwen.

4.9    Verweerder voert aan dat dit klachtonderdeel ziet op een passage uit een processtuk van zijn hand in de door hem namens de gemeente tegen de voormalige cliënt van klager (Van B) gevoerde procedure. Verweerder heeft het gerechtshof geïnformeerd over het feit dat klager in hoger beroep vervangen is door een andere advocaat. Ter toelichting daarop is verwezen naar een publieke en onafhankelijke bron waaruit de achtergrond van de advocatenwissel bleek. Ook hier heeft klager geen eigen belang en bovendien is de klacht ongegrond, aldus steeds verweerder.

4.10    De voorzitter overweegt dat naar haar oordeel klager een belang heeft bij dit klachtonderdeel, ook al is hij niet meer als advocaat betrokken bij de kwestie. Verder overweegt de voorzitter dat verweerder weliswaar heeft verwezen naar een publieke en onafhankelijke bron en hij geen waardeoordeel heeft gegeven, maar dat verweerder niet per se melding had hoeven maken van de (gedeeltelijk voorwaardelijke) schorsing van klager en niet had hoeven verwijzen naar een tijdschriftartikel daarover. Gelet op de gehele achtergrond waarbij onder andere door verweerder mede ingediende tuchtklachten grotendeels gegrond zijn verklaard, zal klachtonderdeel c) kennelijk van onvoldoende gewicht worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.11    Tot slot verwijt klager verweerder dat ter zitting bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2018 is gebleken dat verweerder niet in overleg wilde treden met klager en een voormalige cliënt van klager. Dit is naar voren gekomen naar aanleiding van de vraag van een van de leden ter zitting aan de deken over waarom er niet op verzoeken om overleg is gereageerd; het antwoord van de deken was dat verweerder dat niet wilde.

4.12    Verweerder voert aan dat voor hem niet duidelijk is wat klager precies bedoelt. Kennelijk heeft klager een klacht ingediend tegen de deken. Verweerder is niet bekend met deze procedure en ziet niet in waarom dit betrekking zou hebben op zijn handelen. Voor zover klager doelt op de door verweerder en zijn cliënt ingediende klacht tegen klager, geldt dat verweerder destijds inderdaad aan de deken heeft medegedeeld dat zijn cliënt geen behoefte had aan een gesprek met klager en de deken. De beslissing om geen gesprek te willen voeren onder leiding van de deken stond ter vrijer keuze van de cliënt van verweerder. Verweerder ziet niet goed in waarom een dergelijk standpunt van zijn cliënt met zich mee zou brengen dat hij klachtwaardig zou hebben gehandeld, aldus steeds verweerder.

4.13    De voorzitter overweegt dat gelet op bovenstaande toelichting geldt dat niet is gebleken dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld, zodat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond wordt verklaard.

4.14    Gelet op wat hiervoor is geoordeeld kan hetgeen verweerder heeft aangevoerd over misbruik van het tuchtrecht door klager buiten beschouwing blijven.

4.15    Op grond van al het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk van kennelijk onvoldoende gewicht en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende gewicht;

klachtonderdelen b) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 2 september 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2019 verzonden.