ECLI:NL:TAHVD:2018:187 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180065

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:187
Datum uitspraak: 28-09-2018
Datum publicatie: 03-10-2018
Zaaknummer(s): 180065
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Klager is niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a vanwege termijnoverschrijding. Bekrachtiging beslissing raad. Voor de overige klachtonderdelen is het appel afgewezen, omdat sprake is van een appelverbod (46h lid 7).

BESLISSING                                   

van 28 september 2018

in de zaak 180065

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 januari 2018 (verder: de raad), gewezen onder nummer 17-627/A/NH, aan partijen toegezonden op 30 januari 2018. In deze beslissing is het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 13 oktober 2017, gewezen onder nummer 17-627/A/NH, ongegrond verklaard, met uitzondering voor zover deze is gericht tegen klachtonderdeel a). Het verzet tegen klachtonderdeel a) is gegrond verklaard en vervolgens is klachtonderdeel a) ongegrond verklaard.

In de voorzittersbeslissing inzake 17-627/A/NH is klager, indien en voor zover de klacht is gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager is in diezelfde beslissing, voor zover hij een klacht tegen verweerder heeft ingediend, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachtonderdeel a). Voorts is de klacht van klager met betrekking tot onderdelen b) tot en met g), voor zover deze tegen verweerder is ingediend, kennelijk ongegrond verklaard. 

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:34. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:225.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 februari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van klager van 6 april 2018;

-    de brief van verweerder van 12 april 2018 met bijlagen;

-    de brief van klager van 16 april 2018;

-    de brief van klager van 15 juni 2018 met bijlagen;

-    de brief van klager van 24 mei 2018, ontvangen op 28 juni 2018;

-    de brief van verweerder van 25 juni 2018 met bijlagen;

-    het bericht van verweerder van 2 juli 2018 met bijlagen.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 juli 2018, waar klager en verweerder zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.4    Ter zitting van het hof heeft klager de voorzitter gewraakt. Bij beslissing van 7 september 2018 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen, zodat thans inhoudelijk op het hoger beroep kan worden beslist.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of kon weten dat deze in strijd met de waarheid waren, aangezien hij heeft gesteld dat er een arbeidsovereenkomst tussen Genpact NL B.V. en klager zou bestaan terwijl verweerder wist, althans had moeten weten, dat dit niet zo was;

b) een voor een procespartij geldende verplichting niet heeft nageleefd, aangezien hij klager geen afschrift van de arbeidsovereenkomst tussen hem en Genpact NL B.V. heeft verstrekt, noch van de ontslagbrief van Genpact NL B.V.;

c) geen afschrift van het vonnis van 7 oktober 2010, noch van het bevelschrift ter zake het nasalaris aan klager ter hand heeft gesteld;

d) over is gegaan tot executie van het vonnis van 7 oktober 2010, ondanks dat verweerder ermee bekend zou moeten zijn dat er geen grosse van dit vonnis bestaat;

e) ten onrechte niet de weg van artikel 237 lid 4 Rv heeft gevolgd, ondanks dat hij namens Genpact NL B.V. het nasalaris heeft geclaimd en klager de hoogte van het nasalaris heeft betwist;

f) zich grievend over klager heeft uitgelaten, door te stellen dat de rechtbank klager bij vonnis van 7 oktober 2010 zou hebben veroordeeld tot enige prestatie;

g) de deurwaarder klager ten onrechte heeft laten informeren dat er (derden)beslag onder Genpact NL B.V. is gelegd.

4    FEITEN

Voor zover in hoger beroep van belang, is het volgende komen vast te staan:

4.1    Klager is op 11 augustus 1980 in dienst getreden bij Detailhandel Ahold N.V. als orderverwerker. Dit dienstverband is vanaf 4 januari 1988 voortgezet door Albert Heijn B.V. (hierna: Albert Heijn). Met ingang van 2 januari 1991 is een arbeidsovereenkomst met Koninklijke Ahold N.V. (hierna: Ahold) tot stand gekomen. Dit dienstverband is vanaf 19 mei 1997 voortgezet met Albert Hein. Bij brief van 22 december 2000 heeft Sixto B.V. handelende onder de naam “Accounting Plaza B.V.” klager bericht dat zij als werkmaatschappij van Ahold was opgericht en dat klager met ingang van 1 januari 2001 (administratief) naar haar werd overgeplaatst. De naam van Sixto B.V. is sindsdien tweemaal gewijzigd, eerst in Accounting Plaza B.V. en vervolgens in Genpact NL B.V. (hierna: Genpact).

4.2    Genpact heeft bij brief van 26 maart 2002 de arbeidsovereenkomst tussen haar en klager opgezegd met ingang van 9 augustus 2002 nadat het door Genpact op 9 oktober 2001 aan de RDA gedane verzoek een ontslagvergunning te verlenen op 20 maart 2002 was gehonoreerd.

4.3    Klager heeft zijn ontslag aangevochten. Bij onherroepelijk arrest van 14 mei 2014 heeft het gerechtshof te Amsterdam klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit was gericht tegen Ahold en Albert Heijn. In het hoger beroep gericht tegen Genpact heeft het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter te Zaandam van 7 oktober 2010, waartegen het hoger beroep was gericht, bekrachtigd. Klager is in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep veroordeeld.

4.4    In voornoemde procedure trad aanvankelijk mr. W. te H. voor Genpact op. Na diens vertrek bij zijn kantoor heeft verweerder de zaak voor Genpact verder behandeld.

4.5    Bij brief van 30 maart 2018 heeft de Director Legal Operations van Albert Heijn Legal aan verweerder bericht dat destijds aan mr. W. opdracht is gegeven alle in het hoger beroep betrokken partijen bij te staan, dat deze opdracht na het vertrek van mr. W. is overgegaan op verweerder en dat onderdeel van die opdracht was het incasseren van de in de uitspraken van de kantonrechter te Zaandam van 7 oktober 2010 en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2014 toegewezen proceskosten. De door verweerder ingeschakelde deurwaarder S. heeft met klager daarvoor een betalingsregeling getroffen. Voornoemde brief vermeldt voorts dat klager op 27 maart 2018 nog een bedrag van € 1.509.87 diende te betalen, doch dat de incasso daarvan gestaakt kon worden.

4.6    Ter zitting van het hof heeft verweerder aan het hof en klager de originele grosse van het arrest van het gerechtshof getoond. Na afloop van de zitting is deze in kopie aan klager verstrekt en door verweerder per e-mail aan het hof gezonden.

5    BEOORDELING

met betrekking tot klachtonderdeel a)

5.1    Het onderzoek in hoger beroep naar dit klachtonderdeel heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Het hoger beroep van verweerder tegen de beslissing van de raad tegen dit klachtonderdeel wordt verworpen. De beslissing van de raad op dit punt zal worden bekrachtigd.

met betrekking tot de klachtonderdelen b tot en met g

5.2        De raad heeft met betrekking tot deze klachtonderdelen het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 13 oktober 2017 ongegrond verklaard. Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

5.3    Dit betekent, dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad.

5.4    Indien echter zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzet door de raad, kan dit rechtsmiddelenverbod worden doorbroken. Het is aan de klager om te stellen welke fundamentele rechtsregel is geschonden.

5.5    Klager heeft evenwel in hoger beroep geen toereikende gronden aangevoerd die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het appelverbod. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor door de raad is geen sprake. Klager is ter zitting van de raad verschenen en is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, zoals blijkt uit het van die zitting opgemaakte proces-verbaal.

5.6    Dit leidt tot de conclusie dat het beroep van klager tegen de beslissing van de raad met betrekking tot de klachtonderdelen b tot en met g niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam onder nummer 17-627/A/NH, voor zover dit hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de raad met betrekking tot de klachtonderdelen b tot en met g;

bekrachtigt voornoemde beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam voor zover het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel a.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.J.L.F. Schakenraad, J.A. Schaap, M.P.C.J. van Bavel en E.J. Numann, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2018.

griffier       voorzitter    

De beslissing is verzonden op 28 september 2018.