ECLI:NL:TADRSHE:2018:197 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-795/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:197
Datum uitspraak: 11-12-2018
Datum publicatie: 09-01-2019
Zaaknummer(s): 18-795/DB/OB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: In hoedanigheid van deken niet zodanig gedragen dat vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  11 december 2018 in de zaak 18-795/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 9 oktober 2018 met kenmerk nr. 48|17|137K en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1       Bij brief d.d. 20 mei 2016 heeft klager bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Gelderland een klacht ingediend tegen mr. H. 

1.2       Verweerder heeft met klager gecorrespondeerd teneinde meer duidelijkheid en informatie te verkrijgen en tot een formulering van de klacht en de aanvulling daarop te komen. Verweerder heeft klager geadviseerd om de klacht overeenkomstig de interne klachtenregeling te laten behandelen door de klachtenfunctionaris van het kantoor van mr. H. Bij brief d.d. 4 augustus 2016 heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager aan hem had medegedeeld dat hij de klacht conform het advies van verweerder had voorgelegd aan de klachtenfunctionaris van mr. H en dat verweerder de behandeling van de klacht zou laten rusten totdat hij nader van klager had vernomen na afronding van de interne klachtenprocedure.

1.3       Nadat verweerder vervolgens enkele malen bij klager heeft geïnformeerd naar de stand van zaken heeft mr. W zich als gemachtigde voor klager gesteld bij verweerder. Mr. W heeft verweerder verzocht om de behandeling van de klacht aan te houden voor de duur van 6 weken. Bij e-mailbericht d.d. 2 maart 2017 heeft de klachtenfunctionaris mr. W bericht dat zij de klacht van klager ongegrond achtte. Klager heeft zijn klacht gehandhaafd.

1.4       Verweerder heeft klager bij brief d.d. 13 maart 2017 bericht dat klager, die aan verweerder had kenbaar gemaakt dat hij vreesde dat niet de juiste stukken aan de raad van discipline zouden worden doorgestuurd, verweerder kon berichten welke stukken moesten worden doorgestuurd aan de raad van discipline. Mr. H heeft bij brief d.d. 31 mei 2017 verweer gevoerd tegen de klacht. Vervolgens is gecorrespondeerd over het ter kennis brengen van de klacht aan de raad. Bij brief d.d. 4 september 2017 heeft verweerder de ontvangst van een brief van klager d.d. 28 juli 2017 aan klager bevestigd, Dit had moeten zijn “28 augustus 20017”.

1.5       Bij brief d.d. 2 oktober 2017 heeft klager verweerder bericht dat de klacht niet moest worden voorgelegd aan de raad van discipline.  

1.6       Bij brieven d.d. 28 september 2017, 3 oktober 2017 en 26 oktober 2017 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij het Hof van Discipline. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing d.d. 31 oktober 2017 (zaak nummer 170292) voor onderzoek van de klacht de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant aangewezen.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in zijn hoedanigheid van deken klagers klacht niet naar behoren heeft behandeld.

                        2.2       Toelichting:

Verweerder heeft geweigerd om onderzoek te doen, heeft klager tegengewerkt en heeft het onderzoek niet zuiver en objectief uitgevoerd. Verweerder heeft de datum van klagers brief d.d. 28 augustus 2017 vervalst nu hij deze in zijn brief d.d. 4 september 2017 heeft aangemerkt als ene brief van 28 juli 2017. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de samenstelling van het klachtdossier maar dit heeft verweerder genegeerd.

3             VERWEER

                        3.1       Met klager is uitvoerig gecorrespondeerd teneinde meer duidelijkheid en informatie te verkrijgen en tot een formulering van de klacht en de aanvulling daarop te komen. Verweerder heeft getracht om de klacht zo goed mogelijk te onderzoeken en af te wikkelen.

                        3.2       In de brief van 4 september 2017 is abusievelijk gesteld dat hierbij werd gereageerd op de brief van klager d.d. 28 juli 2017. Dat had moeten zijn de brief van klager d.d. 28 augustus 2017. Het is duidelijk dat sprake is geweest van een kennelijke verschrijving en niet om (bewust) manipuleren van data. Hierdoor is ook geen nadeel ontstaan voor klager.  

                        3.3       Klager heeft verweerder niet verzocht om informatie uit het dossier te verwijderen en daarvoor was ook geen aanleiding.

                        3.4       Verweerder heeft geen andere toezeggingen gedaan anders dan vastgelegd in de correspondentie. De klacht is niet voorgelegd aan de raad van discipline zodat ook geen toezegging kan zijn gedaan over de inhoud van de aan de raad doorgezonden dossier.

4             BEOORDELING

4.1      De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland. De voorzitter stelt als maatstaf voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). De tuchtrechter toetst dat optreden in hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet (HvD 7 juli 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:222). Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2       Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder klager terecht en conform hetgeen is bepaald in de Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: “de Leidraad”) geadviseerd om de interne klachtregeling van het kantoor van mr. H te doorlopen.

4.3       Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat verweerder klagers klacht conform de Leidraad heeft behandeld, waarbij klager en mr. H in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten schriftelijk naar voren te brengen en toe te lichten. Aldus heeft hoor en wederhoor plaatsgevonden. Voorts is klager door verweerder in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de samenstelling van het aan de raad van discipline door te sturen klachtdossier.

4.4       Verweerder heeft in zijn brief d.d. 4 september 2017 abusievelijk de ontvangst bevestigd van een brief van klager d.d. 28 juli 2017. Dit had moeten zijn “28 augustus 2017”. Dit betreft een kennelijke verschrijving, waarvan klager geenszins nadeel heeft ondervonden. Hiervan kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.5       Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder bij de behandeling van de klacht en de voorgenomen doorzending van de klacht en de daarbij behorende stukken aan de raad van discipline de benodigde zorgvuldigheid betracht. Dat heeft verweerder heeft geweigerd om onderzoek te doen, klager heeft tegengewerkt of het onderzoek niet zuiver en objectief heeft uitgevoerd is geenszins gebleken.

4.6       Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond moet worden verklaard. Naar het oordeel van de voorzitter is geenszins gebleken dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

            de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op   11 december 2018.

Griffier                                            Voorzitter