ECLI:NL:TADRSHE:2018:179 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-857/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:179
Datum uitspraak: 29-11-2018
Datum publicatie: 06-12-2018
Zaaknummer(s): 18-857/DB/LI
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bij vervulling taak als curator niet zodanig gedragen dat daardoor vertrouwen in advocatuur is geschaad. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  29 november 2018

in de zaak 18-857/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 1 november 2018 met kenmerk K18-067 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1       Klagers hebben een appartement verhuurd aan de heer S. De heer S is bij vonnis d.d. 28 maart 2017 in staat van faillissement verklaard met benoeming van verweerder tot curator.

1.2       Verweerder heeft klagers bij brief d.d. 12 april 2017 – onder meer – bericht over het faillissement van de heer S.

1.3       Klagers hebben in kort geding – onder meer - de ontruiming van het gehuurde gevoerd. Ter zitting in kort geding is verweerder verschenen en heeft hij verklaard de huuropzegging van klagers tegen 18 augustus 2017 te accepteren, indien en voor zover de rechter verweerders brief van 12 april 2017 niet zou kwalificeren als huuropzegging tegen 1 augustus 2017. Bij kort geding vonnis d.d. 23 november 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de huurovereenkomst is geëindigd op 17 augustus 2017 en is de gevorderde ontruiming toegewezen.

1.4       Bij brief d.d. 11 januari 2018 heeft de advocaat van klagers verweerder bericht dat zij van mening zijn dat verweerder zijn taak als curator heeft verzaakt door de huurovereenkomst niet per direct op te zeggen. De advocaat van klagers heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade. Verweerder heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid naar zijn assurantietussenpersoon.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in zijn hoedanigheid van curator heeft verzuimd aan klager te melden dat sprake was van een faillissement en dat hij de aansprakelijkstelling niet heeft doorgeleid naar de verzekeraar.

3             VERWEER

                        3.1       De klacht is ongegrond.  In eerste instantie was de failliet voor verweerder compleet onbereikbaar. Uiteindelijk heeft op 4 april 2017het eerste gesprek met de failliet plaatsgevonden, waarbij deze aangaf tegen het vonnis verzet te zullen instellen. Verweerder wilde de verzettermijn van twee weken afwachten. De huurovereenkomst zou door verweerder tussentijds tegen 30 april 2017 met een opzegtermijn van drie maanden, dus per 1 augustus 2017, kunnen worden opgezegd. De failliet heeft geen verzet ingesteld.

                        3.2       Verweerder heeft klagers bij brief d.d. 12 april 2017 aangeschreven met de mededeling dat er geen financiële middelen waren om de huurovereenkomst gestand te doen. Op deze brief kwam geen reactie.

                        3.3       Verweerder heeft vervolgens zoveel mogelijk medewerking verleend. Verweerder is ter zitting in kort geding verschenen, heeft aldaar medegedeeld de opzegging van klagers tegen 18 augustus 2017 te accepteren, indien en voor zover de rechter verweerders brief d.d. 12 april 2017 niet zou kwalificeren als een opzegging tegen 1 augustus 2017. Omdat klagers ontkenden de brief van 12 april 2017 te hebben ontvangen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de huurovereenkomst is geëindigd op 18 augustus 2017.

                        3.4       Uit de kort geding dagvaarding blijkt dat reeds sinds medio 2016 sprake was van een structurele huurachterstand, hetgeen klagers reeds eerder aanleiding had kunnen geven om actie te ondernemen. Verweerder betwist dat klagers door toedoen van verweerder schade hebben geleden, maar heeft de aansprakelijkstelling wel doorgeleid. Wat betreft de huurverplichtingen na datum faillissement kunnen klagers deze vordering ter verificatie bij verweerder indienen.

4             BEOORDELING

4.1       Volgens vaste rechtspraak van het hof brengt het in een andere hoedanigheid optreden, bijvoorbeeld als curator, niet mee dat de advocaat niet (meer) aan het tuchtrecht onderworpen is. Als de advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Bij die toetsing van het gedrag is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die gedragsregels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van  bepaalde gedragsregels tuchtrechtelijk  verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en moet dan ook van geval tot geval worden beoordeeld. (Hof van Discipline 8 januari 2016, nr. 7569)   

4.2       Voor het handelen van een advocaat als curator brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en dat hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. (HvD 11 september 2006, nr. 4565, RvD Amsterdam 15 juli 2014, nr. 13-260A, 13-261A en 13-262A) Nu de klacht ziet op verweerders optreden in diens hoedanigheid van curator, zal de voorzitter de klacht aan de hand van de hierboven genoemde maatstaven beoordelen.

4.2       Verweerder heeft een brief aan klagers d.d. 12 april 2017 overgelegd. In deze brief heeft verweerder melding gemaakt van het faillissement van de heer S. Klagers hebben gesteld deze brief niet te hebben ontvangen. De voorzitter stelt vast dat de adressering van de brief d.d. 12 april 2017 overeenstemt met het (nog) steeds gebruikte adres van klagers. De voorzitter ziet geen reden om de twijfelen aan verweerders mededeling dat de brief is verzonden. Dat de brief vervolgens mogelijk niet correct is bezorgd kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. Nu vonnissen tot faillietverklaring bovendien in het openbaar worden uitgesproken en worden gepubliceerd kan het verweerder niet worden aangerekend indien klagers eerst tijdens de kort geding procedure op de hoogte zijn geraakt van het faillissement.

4.3       Verweerder heeft voorts gemotiveerd weersproken dat hij de aansprakelijkstelling van klagers niet heeft doorgeleid aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, in welk verband verweerder melding heeft gemaakt van het door de verzekeraar aan de claim toegekende dossiernummer. De voorzitter ziet geen aanleiding om aan de stelling van verweerder te twijfelen. Dat verweerder de aansprakelijkstelling niet heeft doorgeleid is niet gebleken.

4.4       De voorzitter komt tot de slotsom dat niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

            de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 29 november 2018.  

Griffier                                            Voorzitter