ECLI:NL:TADRSGR:2018:226 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-627/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:226
Datum uitspraak: 10-10-2018
Datum publicatie: 12-10-2018
Zaaknummer(s): 18-627/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken met betrekking tot het onderzoek naar een bij de deken ingediende klacht tegen een andere advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van  10 oktober 2018

in de zaak 18-627/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 juli 2018 met kenmerk K083 2018 12/ak, door de raad ontvangen op 31 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 7 december 2015 heeft tussen verweerder in zijn hoedanigheid van deken en de Belastingdienst een bespreking plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking heeft verweerder mr. M., belastinginspecteur, en een collega van hem geïnformeerd over de mogelijkheid een klacht in te dienen.

1.2    De Belastingdienst en mr. M. hebben bij brief van 10 december 2015 een klacht tegen klager ingediend bij verweerder. Verweerder heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de klacht. Deze klacht is bij beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.3    Zowel de Belastingdienst en mr. M. als verweerder hebben tegen de beslissing hoger beroep ingesteld.

1.4    Bij beslissing van 9 maart 2018 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de Raad vernietigd voor zover de klachtonderdelen a en d daarin ongegrond zijn verklaard en de Belastingdienst in die klachtonderdelen alsnog niet ontvankelijk verklaard. Voor het overige is de beslissing van de Raad door het Hof bekrachtigd.

1.5    Bij brief van 28 maart 2018 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend over verweerder.

1 . 6    Bij beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline d.d. 13 april 2018 is de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag aangewezen voor het onderzoek naar de klacht.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij als advocaat en in zijn functie van deken de integriteit van het dekenaat heeft ondermijnd door misbruik te maken van zijn positie en van zijn bevoegdheden, alsmede zich jegens klager als advocaat heeft misdragen en heeft getracht klagers integriteit te schenden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht van klager heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken.

4.2    Uitgangspunt bij de beoordeling van een klacht is dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht in beginsel betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en zal hem een tuchtrechtelijk verwijt kunnen worden gemaakt. De toetsing van de aan verweerder verweten gedragingen dient aan de hand van dit criterium te geschieden.

4.3    Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder zich in het kader van het door hem naar aanleiding van een klacht tegen klager in zijn hoedanigheid van deken ingestelde onderzoek zodanig ongeoorloofd heeft gedragen dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De voorzitter beantwoord die vraag op basis van de zich in het dossier bevindende stukken, ontkennend. Daartoe overweegt hij het volgende.

4.4    Een deken is gehouden onderzoek te doen naar iedere klacht die wordt ingediend over een advocaat in zijn arrondissement. Op welke wijze een deken dat onderzoek uitvoert, is ter beoordeling aan hem. Datzelfde geldt voor de door hem in te zetten middelen die hem op grond van de Advocatenwet ter beschikking staan. Het behoort tevens tot de taak van deken klagers te informeren over de mogelijkheid een klacht in te dienen over een advocaat en over de wijze waarop het onderzoek naar een dergelijke klacht plaatsvindt.

4.5    Het staat de deken in het kader van zijn toezichthoudende taak voorts vrij om – zoals opgenomen in artikel 3.3 van de Leidraad Dekenale Klachtenbehandeling – aan een klager zijn (voorlopige) visie kenbaar te maken zonder eerst een eerste reactie van de advocaat in kwestie in te winnen. Het is uiteindelijk immers de tuchtrechter die over de gedragingen van de advocaat beslist, niet de deken.

4.6    Het feit dat door de tuchtrechter een klacht ongegrond en/of niet-ontvankelijk wordt verklaard betekent niet dat de deken die het onderzoek naar de klacht heeft verricht, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hetzelfde geldt voor het – zonder succes – door de deken instellen van hoger beroep tegen de beslissing van de tuchtrechter.

4.7    Al met al is het de voorzitter op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet gebleken dat verweerder zich in zijn functie als deken schuldig heeft gemaakt aan een handelwijze die strijd oplevert met artikel 46 Aw.

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 10 oktober 2018.