ECLI:NL:TADRSGR:2018:217 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-801/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:217
Datum uitspraak: 01-10-2018
Datum publicatie: 12-10-2018
Zaaknummer(s): 17-801/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 1 oktober 2018

in de zaak 17-801/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 9 mei 2018 op de klacht van:

1.

2.

klagers

gemachtigde mr. H

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 november 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 21 september 2017 met kenmerk R 2017/84 ml/edl/mb, door de raad ontvangen op 22 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 9 mei 2018 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 9 mei 2018 verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 7 juni 2018, door de raad ontvangen op 8 juni 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 juli 2018 in aanwezigheid van de echtgenote van klager sub 1, bijgestaan door de gemachtigde, en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet is ingesteld en van de stukken waarop die beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennis genomen van:

-    het verzetschrift van klagers van 7 juni 2018

-    het aanvullende verzetschrift met bijlagen van 12 juni 2018;

-    de bijlagen van de zijde van verweerder die hij op 26 juni 2018 per e-mail en op 27 juni 2018 per post naar de raad heeft gezonden.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager sub 1 (hierna: klager) is middellijk bestuurder van klaagster sub 2. Klager heeft, aanvankelijk in persoon en later via klaagster sub 2, tezamen met (vennootschappen van) de heer PW (hierna: PW) in (tenminste) twee opvolgende maatschappen een binnenvaarttanker (hierna: het schip) geëxploiteerd. Klager was schipper op het schip, PW regelde de vracht, de boekhouding en de financiën.

2.2    Klager heeft zijn woning op enig moment, uit het dossier blijkt niet wanneer precies, laten verbouwen. Na onenigheid over deze verbouwing heeft de aannemer in 2008 beslag laten leggen op het onverdeelde aandeel van klager in het schip, dit ter verzekering van zijn vordering op klager. De beslaglegging had gevolgen voor de exploitatie van het schip en op die wijze raakten PW en zijn vennootschap W BV betrokken bij het geschil tussen klager en zijn aannemer. 

2.3    Het geschil tussen klager en de aannemer is begin 2014 geschikt.

2.4    Op enig moment, uit het dossier blijkt niet precies wanneer, heeft het openbaar ministerie onderzoek ingesteld naar slobafgiften van het schip.

2.5    Omstreeks juli 2014 is een (juridisch) geschil ontstaan tussen klager en PW, als gevolg van de kwestie rondom de slobafgiften. Klager werkt sindsdien niet meer als schipper op het schip.

2.6    Op 4 juli 2014 heeft op het kantoor van verweerder een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, klager en PW.

2.7    De maatschap waarin het schip werd geëxploiteerd is beëindigd.  

2.8    Bij brief van 29 november 2015 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft aanvankelijk voor klagers en later tegen hen opgetreden. Volgens klagers is sprake van belangenverstrengeling.

b)    Verweerder declareert zijn werkzaamheden aan de maatschap, als gevolg waarvan klagers (mee)betalen voor diensten verleend aan hun wederpartij. Verweerder gaat daarmee voorbij aan het in de overeenkomst van maatschap bepaalde.

3.2    Klagers leggen in de kern aan hun klacht ten grondslag dat verweerder zijn werkzaamheden heeft gedeclareerd aan de maatschap en dat dit betekent dat verweerder voor de maatschap, waarvan aanvankelijk klager en later klaagster sub 2 maten waren, heeft opgetreden. Nu verweerder ook heeft opgetreden voor de wederpartij, PW en zijn vennootschappen, in zaken tegen klagers is sprake van belangenverstrengeling

3.3    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter heeft miskend dat verweerder voor de maatschap heeft opgetreden in diverse aangelegenheden, waaronder in het geschil tussen klager en de aannemer. Klager heeft aan het gesprek dat plaatsvond op 4 juli 2014 de indruk overgehouden dat verweerder ook zijn belangenbehartiger was. Klagers betwisten dat verweerder tijdens het gesprek op 4 juli 2014 aan hen duidelijk heeft gemaakt dat hij slechts voor PW en diens vennootschappen optrad en niet (ook) voor klagers.

3.4    Volgens klagers is verweerder betrokken geweest bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst die tussen klager en de aannemer is gesloten

3.5    In een later stadium heeft verweerder een procedure aanhangig gemaakt tegen klager. Dit had verweerder niet mogen doen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. In verzet heeft verweerder zijn verweer gehandhaafd.

4.2    Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure waarbij verzet tegen een voorzittersbeslissing is ingesteld brengt met zich dat er ter zitting primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in die voorzittersbeslissing. De inleidende klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2018.