ECLI:NL:TADRARL:2018:285 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-574

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:285
Datum uitspraak: 26-09-2018
Datum publicatie: 05-02-2019
Zaaknummer(s): 18-574
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: klaagster wordt, ondanks het niet volgen van de interne kantoorklachtenregeling, ontvangen in haar klacht. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder op onzorgvuldige wijze aan klaagster een negatief cassatieadvies heeft uitgebracht. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 september 2018

in de zaak 18-574

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 27 juli 2018 met kenmerk K 18/29, door de raad (digitaal) ontvangen op dezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 13 juli 2017 hebben klaagster, in bijzijn van een derde, en verweerder een bespreking bij hem op kantoor gehad.

1.2    Bij brief van 14 juli 2017 heeft verweerder aan klaagster de aan hem verstrekte opdracht in de zaak tegen Liander als volgt bevestigd:

“ (…) Aan u zal ik cassatieadvies uitbrengen. Het spreekt voor zich dat indien dit cassatieadvies positief is, ik graag bereid ben om, zoals ook gebruikelijk is, cassatieberoep in te stellen.

Voor mijn werkzaamheden geldt een uurtarief van € 250 ex BTW. Kantoorkosten worden niet gerekend. U ontvangt van mij een voorschotdeclaratie. (…)

Op alle dezerzijds aanvaarde opdrachten zijn de Algemene Voorwaarden [naam kantoor] (bijlage: PDF-bestand) van toepassing. De kantoorklachtenregeling (te vinden op [naam website]) is eveneens van toepassing op alle dezerzijds aanvaarde opdrachten. (…).”

1.3    Bij brief van 28 juli 2017 heeft verweerder klaagster negatief geadviseerd om cassatieberoep in te stellen tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2017 in haar zaak tegen Liander. Naast een algemene uitleg over de mogelijkheden van instellen van cassatieberoep heeft verweerder zijn bevindingen in de specifieke zaak van klaagster nader toegelicht.

1.4    Bij brief van 30 juli 2017 heeft klaagster naar aanleiding van zijn cassatieadvies bij verweerder nog enkele punten bij hem onder de aandacht gebracht.

1.5    Bij e-mail van 3 augustus 2017 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat de inhoud van haar brief van 30 juli 2017 voor hem niet tot een ander cassatieadvies leidde en daarbij aangegeven dat het haar altijd vrij stond om een second opinion in te winnen, hetgeen nog mogelijk was voor het verstrijken van de cassatietermijn op 23 augustus 2017.

1.6    Bij brief van 4 maart 2018, aangevuld bij brief van 18 maart 2018, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zonder deugdelijk dossieronderzoek cassatieadvies uit te brengen;

b)    zich niet aan de oorspronkelijke opdracht te houden;

c)    ten onrechte hoge en niet-marktconforme kosten in rekening te hebben gebracht, terwijl sprake was van een gebrekkige kwaliteit van zijn werkzaamheden.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de interne klachtenregeling van het kantoor van verweerder, waarop klaagster door verweerder is gewezen in de brief ter bevestiging van de opdracht van 14 juli 2017.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Het doorlopen van een interne klachtenprocedure van het kantoor van de advocaat in kwestie is geen vormvereiste voor de toegang tot de onderhavige tuchtprocedure. Dat verweerder een kantoorklachtenregeling hanteert en deze door klaagster niet is benut, brengt niet mee dat de weg naar de tuchtrechter is afgesloten voor klaagster (zie ook de toelichting op de Verordening op de advocatuur, art. 6.28 Voda). De voorzitter oordeelt thans als volgt over de verschillende klachtonderdelen van klaagster.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Volgens verweerder heeft klaagster niet onderbouwd waarom zijn cassatieadvies ondeugdelijk zou zijn. Daarin heeft hij duidelijk uiteengezet dat en waarom hij geen aanknopingspunt zag voor een zinvolle cassatieklacht tegen het oordeel van het gerechtshof dat de vordering van klaagster op Liander verjaard is ex artikel 3:310 lid 1 BW. Om tot dat oordeel te kunnen komen heeft hij op basis van het zaakdossier van klaagster deugdelijk onderzoek gedaan, zodat het verwijt evident ongegrond is, aldus verweerder.

4.4    Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, en wat hij met stukken heeft onderbouwd, en welke stukken als zodanig niet door klaagster zijn bestreden, valt niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Ter toelichting op het verwijt dat verweerder zich niet aan de oorspronkelijke opdracht heeft gehouden heeft klaagster aangevoerd dat verweerder in een verkeerde zaak van haar advies heeft uitgebracht. Volgens klaagster was enerzijds sprake van een schadezaak over een gasexplosie in een particuliere woning zonder letselschade en anderzijds van een letselschadezaak over een val in de openbare ruimte van de straat. Verweerder heeft geen kennis genomen van het dossier over de schadezaak en tevens verzuimd kennis te nemen van het onderliggende dossier van de verkeerde zaak. Van het dossier over de letselschadezaak heeft verweerder geen kennis genomen. In zijn opdrachtbevestiging heeft verweerder in algemene bewoordingen gesteld een advies uit te zullen brengen, maar daarin ook niet geformuleerd waarover. Hij heeft aldus verzuimd om in de kwestie van de uitzonderingspositie voor de verjaring een advies uit te brengen, waardoor hij is tekortgeschoten in de dienstverlening jegens klaagster.

4.6    Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat klaagster hem op 13 juli 2017 de opdracht heeft gegeven om cassatieadvies uit te brengen met betrekking tot het door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gegeven arrest van 23 mei 2017. Dat cassatieadvies aan klaagster van 28 juli 2017 berustte mede op bestudering van het procesdossier in eerste aanleg en in hoger beroep in die zaak van klaagster. Dat hij daarbij in een verkeerde zaak heeft geadviseerd, betwist hij en heeft klaagster hem in haar brief van 30 juli 2017 ook niet laten weten. Verweerder betwist dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door hem jegens klaagster.

4.7    De juistheid van het verwijt van klaagster in dit klachtonderdeel kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en evenmin de gegrondheid ervan. Nu van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klaagster dan ook geen sprake is, zal de voorzitter klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    Verweerder betwist dat hij voor zijn advies aan klaagster “het dubbele” in rekening zou hebben gebracht of ten onrechte kosten zou hebben gedeclareerd. Hij heeft aan klaagster het overeengekomen uurtarief gedeclareerd.

4.9    Voor zover klaagster beoogt te klagen over de hoogte van de declaratie, merkt de voorzitter op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Dat daarvan sprake zou zijn is door klaagster niet gesteld en ook overigens is dat de voorzitter op basis van de stukken in het klachtdossier ook niet gebleken.

4.10    Op grond van vorenstaande oordeelt de voorzitter klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 26 september 2018.

griffier                                                                            voorzitter

Verzonden d.d. 26 september 2018.