ECLI:NL:TADRAMS:2018:238 Raad van Discipline Amsterdam 18-420/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:238
Datum uitspraak: 26-11-2018
Datum publicatie: 06-12-2018
Zaaknummer(s): 18-420/A/NH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 26 november 2018

in de zaak 18-420/A/NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 juli 2018 op de klacht van:

klager

tegen:

de heer mr. R.A.A. Geene in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 september 2017 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 12 oktober 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline op grond van artikel 46d Advocatenwet de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: “de deken”) aangewezen om de klacht te onderzoeken.

1.2 Bij brief aan de raad van 31 mei 2018 met kenmerk td/md/17-384, door de raad ontvangen op 1 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 20 juli 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 juli 2018 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 5 augustus 2018, door de raad ontvangen op 7 augustus 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 30 oktober 2018 in aanwezigheid van partijen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 5 augustus 2018.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen de weergave van de feiten komt klager in verzet op, in die zin dat de door de voorzitter vastgestelde feiten (in 1.1, 1.3, 1.4 en 1.5 van de beslissing) volgens hem onvolledig dan wel onjuist zijn.

3 VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1 De feiten zoals omschreven onder 1.1 van de voorzittersbeslissing zijn niet correct weergegeven, waardoor er door de voorzitter een verkeerd beeld wordt geschetst van de aanleiding van de klacht over mr. W en welke rol mr. W precies heeft gehad en vanaf welk moment.

3.2 Door een onvolledige voorstelling van de feiten onder 1.3 van de voorzittersbeslissing heeft de voorzitter de schijn gewekt dat klager vanaf het begin heeft gevraagd om de klacht onmiddellijk aan de raad van discipline ter kennis te brengen.

3.3 De feiten in 1.4 en 1.5 van de voorzittersbeslissing zijn onvolledig weergegeven.

3.4 De voorzitter heeft de kernwaarde integriteit en de wet niet meegenomen in haar beoordeling.

3.5 Ten aanzien van 4.4 van de voorzittersbeslissing geldt dat doordat de voorzitter de feiten in 1.3 en 1.5 van haar beslissing niet correct en/of onvolledig heeft weergegeven, zij de onjuiste conclusie trekt dat verweerder er vanuit mocht gaan dat het de wens van klager was dat de klacht ter kennis van de raad van discipline werd gebracht, zonder dat er eerst een minnelijke regeling zou worden beproefd. Het is dan ook onjuist dat de voorzitter heeft verwezen naar de artikelen 3.1 en 3.10 van de Leidraad inhoudende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: de Leidraad).

3.6 Mr. W heeft op geen enkele wijze de feiten die klager heeft genoemd in zijn brieven van 1 en 16 maart 2017 weerlegd en ook overigens heeft mr. W het bestaan en de inhoud van de producties die klager heeft ingebracht niet weerlegd. Toch heeft verweerder zonder dit te motiveren niets willen doen met de feiten die klager heeft ingebracht, waarbij verweerder zonder dit te motiveren de brieven van 31 januari 2017 en 2 februari 2017, de vaststellingsovereenkomst van 18 mei 2016 en de uitspraak van 2 januari 2017 van de KNMT/CKC niet heeft toegevoegd aan het klachtdossier. De conclusie moet zijn dat eerst verweerder en daarna de voorzitter feiten hebben geponeerd waarvan zij wisten of hadden kunnen weten dat deze in strijd met de waarheid zijn.

3.7 De voorzitter had uit de brief van klager aan verweerder van 2 februari 2017 kunnen en moeten concluderen dat klager de uitspraak van de KNMT/CKC wel degelijk toe had gestuurd.

3.8 De voorzittersbeslissing is niet zorgvuldig tot stand gekomen. De beoordeling door de voorzitter van klachtonderdelen e), f) en g) kan op grond hiervan niet in stand blijven.

3.9 De voorzitter heeft in 4.15 ten onrechte verwezen naar artikel 3.2 van de Leidraad. Deze onjuiste verwijzing is voor klager een bevestiging dat de voorzitter niet zorgvuldig heeft gehandeld en de klacht niet correct heeft beoordeeld.

4 BEOORDELING

4.1 Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3 Voor wat betreft de feitenvaststelling door de voorzitter overweegt de raad dat niet alle naar voren gebrachte feiten volledig behoeven te worden vastgesteld. Het gaat om een zakelijke opgave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld. In het bijzonder behoefde de voorzitter niet al die feiten op te nemen die klager voor hem gunstig en relevant acht. Dat de door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist zijn, is niet gebleken. Voorts geldt dat ook als de voorzitter alle door klager in zijn verzetschrift gestelde feiten bij haar beslissing had betrokken, dit niet tot een andere uitkomst had geleid.  

4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 26 november 2018 verzonden.