ECLI:NL:TADRAMS:2018:202 Raad van Discipline Amsterdam 18-378/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:202
Datum uitspraak: 08-10-2018
Datum publicatie: 15-10-2018
Zaaknummer(s): 18-378/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Door het overleggen van confraternele brief als productie bij dagvaarding heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 12 (Gedragsregels 1992). Klacht in zoverre gegrond, voor het overige ongegrond. Gelet op specifieke omstandigheden geen maatregel opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 8 oktober 2018

in de zaak 18-378/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 december 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 9 mei 2018 met kenmerk 4017-321588, door de raad ontvangen op 14 mei 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 augustus 2018 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 13 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Bank X, de cliënte van verweerder, stelt een civiele vordering op klaagster te hebben uit hoofde van een kredietovereenkomst.

2.2 Op 15 augustus 2017 heeft verweerder een brief gestuurd aan de advocaat van klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Sommatie

Hierbij verzoek ik uw cliënte (…), voor zover nodig sommeer ik haar daartoe, het bedrag ad €114.938,64 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 mei 2017 en kosten p.m. binnen 16 dagen na dagtekening van deze brief te voldoen. Wanneer geen tijdige betaling volgt, ziet cliënte geen andere mogelijkheid dan uw cliënte in rechte te betrekken teneinde betaling af te dwingen.

Laatste voorstel

Wanneer uw cliënte niet in staat is dit bedrag in één keer binnen 16 dagen na dagtekening van deze brief te betalen, is cliënte nog éénmaal bereid om te bezien of deze kwestie in der minne kan worden afgewikkeld. Dit al dan niet onder gestandhouding van een te wijzen vonnis.

Hiertoe kan uw cliënte een voorstel doen binnen voornoemde termijn. Uw cliënte zal dit voorstel moeten onderbouwen, onder meer met financiële stukken waaruit blijkt dat zij niet ineens kan betalen of het volledige bedrag niet kan voldoen. Als bijlage 2 treft u een informatielijst aan. Uw cliënte dient de informatielijst volledig in te vullen en te onderbouwen met financiële stukken (waaronder salaris-/uitkeringsspecificaties, meest recente IB aangifte, eventuele bijzondere kosten, etc.).

Indien uw cliënte binnen voornoemde termijn niet tot betaling van de totale openstaande vordering is overgegaan en geen voorstel onderbouwd met de ingevulde informatielijst en genoemde stukken heeft ingestuurd, ziet cliënte geen andere mogelijkheid dan uw cliënte direct in rechte te betrekken teneinde betaling af te dwingen. Cliënte acht zich na 16 dagen na dagtekening van deze brief vrij om verdere rechtsmaatregelen te treffen teneinde haar vordering alsmede het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.924,39 te incasseren. Alsdan zullen alle bijkomende kosten eveneens van u worden gevorderd.”

2.3 Op 25 augustus 2017 heeft de advocaat van klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Via deze weg reageer ik confraterneel op uw brief d.d. 15 augustus 2017.

(…)

Kort en goed, onder de huidige omstandigheden ziet cliënte nog immer geen aanleiding het door u genoemde bedrag te betalen.”

2.4 Op 6 oktober 2017 heeft verweerder een dagvaarding laten uitbrengen aan het adres van klaagster, waarbij als productie 7 de hiervoor genoemde brief van 15 augustus 2017 is gevoegd. In de dagvaarding is onder meer het volgende opgenomen:

“Op een ultieme poging van de raadsman van [Bank X] om betaling buiten rechte te verkrijgen (bijvoorbeeld door het treffen van een betalingsregeling), is gedaagde niet ingegaan (productie 7). [Bank X] resteert derhalve niets anders dan het aanhangig maken van onderhavige procedure.”

2.5 Bij brief van 19 december 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in strijd met gedragsregel 12 (Gedragsregels 1992) confraternele correspondentie heeft overgelegd in een kantongerechtprocedure;

b) in strijd met gedragsregel 13 (Gedragsregels 1992) uit confraternele correspondentie heeft geciteerd;

c) in strijd met gedragsregel 30 (Gedragsregels 1992) evident onjuiste feitelijke gegevens aan de rechtbank heeft verstrekt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met gedragsregel 12 (Gedragsregels 1992) confraternele correspondentie heeft overgelegd in een kantongerechtprocedure. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij in strijd met gedragsregel 13 (Gedragsregels 1992) uit confraternele correspondentie heeft geciteerd.

5.3 Verweerder betwist dat de brief van 15 augustus 2018 confraterneel is. Verweerder stelt dat het om een sommatiebrief gaat. Wanneer deze brief tot onderhandelingen zou hebben geleid over de betaling van een bepaald bedrag, zou de vervolgcorrespondentie tot confraternele correspondentie geleid kunnen hebben. Er zijn echter geen schikkingsonderhandelingen ontstaan, zodat de brief niet confraterneel is. Bovendien is klaagster door het overleggen van de brief niet in haar belangen geschaad, aldus steeds verweerder.

5.4 De raad stelt voorop dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte correspondentie, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zo nodig, na voorafgaand ingewonnen advies van de deken.

5.5 Daarnaast geldt dat het een advocaat in beginsel verboden is om zonder toestemming van de wederpartij mededelingen te doen omtrent de inhoud van de tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen. De ratio van dit verbod is dat daarmee onderling overleg tussen advocaten, onderhandelingen en het zoeken naar oplossingen buiten rechte wordt vergemakkelijkt.

5.6 De raad overweegt als volgt. De brief van 15 augustus 2017 betreft confraternele correspondentie, nu het gaat om correspondentie van de ene advocaat aan de andere advocaat. Door het overleggen van deze brief als productie bij dagvaarding heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 12 (Gedragsregels 1992). Klachtonderdeel a) is gegrond. De raad overweegt voorts dat, nu de brief van 15 augustus 2017 geen schikkingsvoorstel bevat maar slechts een uitnodiging tot het doen van een voorstel, verweerder niet in strijd met gedragsregel 13 (Gedragsregels 1992) heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met gedragsregel 30 (Gedragsregels 1992) evident onjuiste feitelijke gegevens aan de rechtbank heeft verstrekt. Ter toelichting voert klaagster aan dat verweerder in de dagvaarding gelijktijdig met het overleggen van de brief van 15 augustus 2017 heeft opgemerkt dat hierop door klaagster nimmer is ingegaan, terwijl dat niet klopt. De advocaat van klaagster heeft bij brieven van 25 augustus 2017 en 31 augustus 2017 op de brief van verweerder gereageerd. Door op te merken dat er door klaagster niet is ingegaan op “een ultieme poging om betaling buiten rechte te verkrijgen” zijn er door verweerder feitelijke gegevens verstrekt waarvan hij weet dat die onjuist zijn, aldus klaagster.

5.8 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat het onderhavige klachtonderdeel het gevolg is van het onjuist lezen van de dagvaarding. Er staat niet dat er niet is gereageerd op de brief van 15 augustus 2017. Er staat dat niet is ingegaan op het buiten rechte treffen van een betalingsregeling. Er is geen sprake van een betalingsregeling, dus die mededeling is juist, aldus steeds verweerder.

5.9 De raad overweegt als volgt. Met verweerder is de raad van oordeel dat de zinsnede “Op een ultieme poging van de raadsman van [Bank X] om betaling buiten rechte te verkrijgen (bijvoorbeeld door het treffen van een betalingsregeling), is gedaagde niet ingegaan (productie 7)” geen onjuistheden bevat. Gesteld noch gebleken is immers dat klaagster in reactie op de brief van 15 augustus 2017 met een betalingsvoorstel is gekomen. De raad volgt klaagster niet in haar standpunt dat de hiervoor geciteerde zinsnede zo dient te worden uitgelegd dat er staat dat klaagster in het geheel niet op de brief van 15 augustus 2017 zou hebben gereageerd. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is alleen klachtonderdeel a) gegrond. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij weegt de raad alle omstandigheden van de zaak mee, waaronder dat de raad niet is gebleken dat klaagster door het handelen van verweerder in haar belangen is geschaad, verweerder ter zitting bereidheid heeft getoond zijn excuses aan te bieden aan klaagster en voorts dat geen sprake is van tuchtrechtelijke antecedenten.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. M. Middeldorp en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2018 verzonden.