ECLI:NL:TACAKN:2020:19 Accountantskamer Zwolle 19/1022 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:19
Datum uitspraak: 24-02-2020
Datum publicatie: 24-02-2020
Zaaknummer(s): 19/1022 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen accountant die deel uitmaakte van team dat controlewerkzaamheden verrichtte. De jaarrekening bevat een aantal (schrijf)fouten maar deze zijn niet van dien aard dat de jaarrekening geen getrouw beeld geeft. De overige punten waarop de jaarrekening volgens klager niet klopt zijn door betrokkene gemotiveerd weersproken. Ook is overigens niet gebleken dat betrokkene een verwijt kan worden gemaakt. Klacht ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/1022 Wtra AK van 24 februari 2020 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. H.E. van Berckel-Dekker.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 3 juni 2019 ingekomen klaagschrift van 27 mei 2019 met bijlagen;

-          het op 17 juli 2019 ingekomen verweerschrift van 15 juli 2019 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 15 november 2019. Klager is verschenen. Betrokkene is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. H.E. van Berckel-Dekker, advocaat te Eindhoven.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als  registeraccountant in het register van (nu) de Nba. Zij is werkzaam bij [accountantskantoor] ([accountantskantoor]).

2.2       Klager is van 18 mei 2005 tot 1 januari 2017 werkzaam geweest als financieel manager voor [stichting1] ([stichting1]).

2.3       [accountantskantoor] heeft in opdracht van [stichting1] de jaarrekeningen over 2015, 2016 en 2017 gecontroleerd.

Op 31 mei 2016 en 31 mei 2017 zijn de goedkeurende controleverklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen over 2015 respectievelijk 2016. Binnen [accountantskantoor] was [A] RA ([A] de eindverantwoordelijke accountant.

Op 30 mei 2018 is de goedkeurende controleverklaring afgegeven bij de jaarrekening over 2017.

Betrokkene maakte deel uit van het team dat de controlewerkzaamheden bij de jaarrekeningen over 2016 en 2017 uitvoerde.

2.4       Klager heeft op 6 december 2017 een klacht ingediend tegen [A] in verband met de werkzaamheden die hij ten behoeve van de controle van de jaarrekeningen over 2015 en 2016 heeft verricht. Op 1 februari 2019 heeft de Accountantskamer deze klacht gegrond verklaard en [A] de maatregel van waarschuwing opgelegd.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a. betrokkene maakte deel uit van het controleteam van [A], maar van haar rol is in de klachtprocedure tegen [A] niet gebleken. Hieruit blijkt dat zij geen vragen heeft gesteld en nooit heeft getwijfeld terwijl dat wel had gemoeten;

b. in de jaarrekening over 2016 is ten onrechte de voorziening ‘Overige voorzieningen’ gecreëerd ten behoeve van personeelskosten voor medewerkers die ziek zijn en waarvan wordt verwacht dat zij niet meer actief zullen worden voor [stichting1]. Die voorziening is onjuist;

c. in de jaarrekening over 2016 zitten diverse fouten;

d. in de jaarrekening 2017 ontbreekt “Egalisatierekening investeringsbijdragen”;

e. als gevolg van het implementeren van een nieuw rekeningschema is een aantal financiële overzichten in de jaarrekening 2017 vervallen. Het opnemen van de analyse van baten en lasten - die voorheen deel uitmaakten van het directieverslag – in de jaarrekening is niet gebruikelijk.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In klachtonderdeel a. verwijt klager betrokkene een gebrek aan kritische eigen meningsvorming als lid van het controleteam van [A].

Dit klachtonderdeel is ongegrond. De omstandigheid dat de naam van betrokkene in het dossier van de klacht tegen [A geen enkele maal is genoemd zegt niets over de wijze waarop zij haar werkzaamheden heeft uitgevoerd, laat staan dat dit impliceert dat zij daarin tekort is geschoten. Dat sprake is van tekortschieten door betrokkene heeft klager niet onderbouwd.

4.5       Klachtonderdeel b. ziet op de voorziening “Overige voorzieningen” die in de jaarrekening 2016 is getroffen ten behoeve van de verwachte personeelskosten voor medewerkers die op de balansdatum ziek zijn en waarvan de verwachting is dat zij geen bijdrage meer kunnen gaan leveren aan de dagelijkse bedrijfsvoering.

Volgens klager is deze voorziening niet gebruikelijk en heeft [stichting1] een verzekering zodat het opnemen van een voorziening niet aan de orde was.

Betrokkene heeft in het verweerschrift uiteengezet welke werkzaamheden zij met betrekking tot deze post heeft uitgevoerd. Betrokkene heeft allereerst aangevoerd dat vorming van een voorziening voor langdurig ziekteverzuim verplicht is op grond van RJ 271.105. Verder heeft zij ter controle van de juistheid van de voorziening onderzocht of de lijst met langdurig zieken juist was en een en ander besproken met de directie. Van een verzekering en op basis daarvan gedane uitkeringen is haar niet gebleken.

De Accountantskamer overweegt dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat wel sprake was van een verzekering die tot uitkering is gekomen. De Accountantskamer kan dat op basis van de voorhanden stukken niet vaststellen, zodat evenmin kan worden beoordeeld of het opnemen van de betreffende voorziening al dan niet terecht heeft plaatsgevonden. De Accountantskamer kan klager ook niet volgen in zijn stelling dat het vormen van een dergelijke voorziening ongebruikelijk is. Dit is door betrokkene, met verwijzing naar de van toepassing zijnde verslaggevingsvoorschriften, gemotiveerd weerlegd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.6       Klager heeft in zijn klaagschrift opgesomd welke fouten er in zijn visie in de jaarrekening 2016 zitten. Betrokkene had deze moeten laten corrigeren.

Betrokkene heeft in haar verweerschrift erkend dat de jaarrekening enkele schrijffouten, een onjuist jaartal en een afrondingsverschil van € 1,- bevat. Ook sluiten een paar posten niet aan op de jaarrekening 2015, maar de verschillen liggen volgens betrokkene onder de gehanteerde materialiteit. De jaarrekening gaf volgens haar een getrouw beeld en voldeed aan wet- en regelgeving.

De Accountantskamer stelt voorop dat het opstellen van een jaarrekening in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de directie. Dat geldt ook voor het corrigeren van fouten. Het zou vervolgens op de weg van de directie gelegen hebben als de fouten die door betrokkene zijn opgemerkt zouden zijn gecorrigeerd, maar als de directie daartoe niet overgaat, kan de controlerend accountant daarvoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Dat kan anders zijn als sprake is van grote tekortkomingen, maar daarvan is de Accountantskamer in dit geval niet gebleken.

Betrokkene is in haar verweerschrift uitvoerig ingegaan op die aspecten van de jaarrekening 2016 waarvan klager heeft gesteld dat die niet juist zijn. Betrokkene heeft de verwijten van klager gemotiveerd weerlegd. De Accountantskamer is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de jaarrekening geen getrouw beeld geeft van het eigen vermogen of resultaat van [stichting1] of niet voldoet aan wet- en regelgeving. Betrokkene is dan ook niet in haar werkzaamheden tekort geschoten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.  

4.7       Klachtonderdeel d. heeft betrekking op de egalisatierekening investeringsbijdrage. Op de zitting heeft klager dit klachtonderdeel toegelicht door te stellen dat [stichting1] een groot deel van de investeringen die zijn gedaan niet heeft betaald uit eigen middelen maar daarvoor een subsidie op basis van het herstructureringsplan heeft gebruikt. Klager stelt dat de jaarrekening 2017 op dit punt niet juist is en geen getrouw beeld geeft.

Betrokkene heeft daartegen ingebracht dat alleen de eenmalige kosten zijn gedekt door de subsidie en dat de investeringen voor rekening van [stichting1] zijn gekomen. Dit is ook zo beschreven in de toelichting op de balans per 31 december 2017 in de jaarrekening 2017.

De Accountantskamer stelt vast dat de jaarrekening op dit punt dient te voldoen aan het bepaalde in RJ 274.103, RJ 274.108 en RJ 274.112. Betrokkene heeft gemotiveerd betoogd dat dit het geval is en klager heeft daarna niet nader geconcretiseerd dat de jaarrekening op dit punt tekortkomingen bevat. Dit klachtonderdeel faalt.

4.8       In klachtonderdeel e. stelt klager dat in de jaarrekening 2017 een aantal financiële overzichten is vervallen. In plaats daarvan is besloten “de subjectieve analyse van de baten en lasten die tot en met 2016 nog onderdeel uitmaakten van het directieverslag vanaf 2017 maar in de jaarrekening op te nemen. Dit is zeker niet gebruikelijk”, aldus klager.

Betrokkene vraagt zich af welk verwijt hier aan haar adres wordt gemaakt en wijst erop dat [stichting1] een kleine organisatie is in de zin van artikel 2:393 van het Burgerlijk Wetboek, zodat slechts een beperkte toelichting hoeft te worden gegeven op de winst- en verliesrekening.

De Accountantskamer overweegt dat het aan de directie is te kiezen op welke wijze de winst- en verliesrekening wordt toegelicht. Aan klager moet worden toegegeven dat de toelichting waarvoor is gekozen, niet de gebruikelijke is. Dat impliceert evenwel niet dat betrokkene haar werkzaamheden niet juist heeft uitgevoerd.

4.9       Op de zitting heeft klager gesteld dat de passage in zijn klaagschrift onder het kopje “Tenslotte” eveneens als zelfstandig klachtonderdeel heeft te gelden.

De Accountantskamer kan uit deze alinea geen klacht destilleren. Wat klager daarover in de pleitnota heeft toegelicht, is in feite een nieuwe klacht. Deze is te laat ingediend en zal met het oog op een goede procesorde buiten behandeling worden gelaten.

4.10     De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen  ongegrond is.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E.F. Smeele (rechterlijke leden) en Th. A. Verkade RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.