ECLI:NL:TACAKN:2020:16 Accountantskamer Zwolle 19/554 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:16
Datum uitspraak: 24-02-2020
Datum publicatie: 24-02-2020
Zaaknummer(s): 19/554 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klachten over controle jaarrekeningen en jaaropgaven niet voldoende onderbouwd en daarom ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/554 W tra AK van 24 februari 2020 van

X B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: [A],

t e g e n

DRS. Y ,

accountant-administratieconsulent / registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. D.C. Theunis.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 26 maart 2019 ingekomen klaagschrift van 23 maart 2019 met bijlagen;

-        de op 15 april 2019 ingekomen brief van klaagster van 12 april 2019 met bijlage;

-        het op 25 juli 2019 ingekomen verweerschrift van gelijke datum met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 25 november 2019. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A]. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Theunis, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (betrokkene aan de hand van een pleitnota, die aan de Accountantskamer is overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als accountant-administratieconsulent en sinds [datum] als registeraccountant in het register van (nu) de Nba. Zij is werkzaam bij [accountantskantoor1].

2.2       Klaagster (hierna ook aangeduid als [X]) is een bemiddelingsbureau voor treinreizen. Haar aandelen worden gehouden door [X] Beheer. Klaagster is aangesloten bij de Stichting Garantiefonds Reisgelden (SGR), de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) en het Calamiteitenfonds.

2.3       [Accountantskantoor1] is sinds 2006 voor klaagster en [X] Beheer werkzaam geweest. De werkzaamheden omvatten het controleren van de jaarrekeningen, het voeren van de salarisadministratie, het verzorgen van aangiften en advisering. Daarnaast controleerde [accountantskantoor1] ook twee rubrieken in de jaaropgave van klaagster (betreffende de bruto-omzet), bestemd voor de SGR (hierna: de jaaropgave). Deze gecontroleerde jaaropgave moest binnen een door de SGR te stellen termijn van doorgaans vier maanden na het einde van het boekjaar aan SGR worden verstrekt. Het niet nakomen van deze verplichting kon leiden tot het opleggen van een boete door SGR.    

2.4       Betrokkene heeft vanaf maart 2016 ten behoeve van klaagster werkzaamheden verricht met het oog op de controle van de jaarrekening over het boekjaar 2015 en de jaaropgave over 2015. Deze werkzaamheden zijn verricht voor een vaste, vooraf overeengekomen prijs.

2.5       Op 25 augustus 2016 heeft betrokkene aan klaagster een opdrachtbevestiging ten behoeve van de werkzaamheden voor het boekjaar 2016 aan klaagster toegezonden, maar klaagster heeft deze niet geaccordeerd. Eind oktober 2016 heeft klaagster laten weten dat zij de werkzaamheden wilde laten uitvoeren door een ander accountantskantoor, [accountantskantoor2] ([accountantskantoor2]). Er waren toen al voorbereidende werkzaamheden met het oog op de controle van de jaarrekening verricht. Op 1 mei 2017 heeft klaagster [accountantskantoor1] meegedeeld dat het contact met [accountantskantoor2] dusdanig stroef verliep dat zij weer wilde terugkeren naar [accountantskantoor1]. Nadat met klaagster was overeengekomen dat zou worden gefactureerd op basis van uren maal tarief is de opdrachtbevestiging eind september 2017 ondertekend en aan betrokkene geretourneerd.

2.6       Op 29 augustus 2017 heeft klaagster de voor de jaarrekening over het boekjaar 2016 benodigde cijfers aangeleverd. Vanwege veel en grote aansluitingsverschillen met de administratie en vanwege andere vraagstukken, waaronder verschillende claims, moest het controleteam veel extra werkzaamheden verrichten. Als gevolg daarvan kon de termijn die de SGR voor het insturen van de jaaropgave had gesteld (31 augustus 2017) niet worden gehaald. Op verzoek van klaagster heeft betrokkene bij de SGR uitstel gevraagd en verkregen, en wel tot en met 30 september 2017. Omdat uit de controlewerkzaamheden was gebleken dat klaagster niet voldeed aan de eisen van de SGR en omdat dit ingrijpende gevolgen voor klaagster kon hebben, heeft betrokkene op 29 september 2017 een bespreking – die een dag heeft geduurd - belegd met klaagster om haar bevindingen met klaagster te bespreken. Op die dag heeft klaagster een Letter of Representation verstrekt, waarna de controleverklaringen (bij de jaarrekening en de jaaropgave aan SGR) op 30 september 2017 zijn uitgebracht.

2.7       Om de kosten voor de controlewerkzaamheden ten behoeve van het boekjaar 2017 te beperken ten opzichte van die over 2016 is op 22 januari 2018 een Prepare By Cliënt (PBC)-lijst aan klaagster gezonden, waarop klaagster controle-informatie kon aanleveren. De termijn van de SGR voor het inzenden van de jaaropgave over 2017 liep tot 30 april 2018. Op 21 maart 2018 heeft klaagster na een aantal aanmaningen de PBC-stukken digitaal aangeleverd.  

2.8       Betrokkene heeft klaagster op 23 maart 2018 voorgesteld de werkzaamheden ten behoeve van het boekjaar 2017 uit te voeren voor een vaste prijs van € 37.500 te verhogen met € 750 per aan te brengen correctie, en daaraan toegevoegd dat pas met de werkzaamheden zou kunnen worden gestart als er overeenstemming was over de prijs. Op voorstel van betrokkene heeft klaagster ingestemd met een vast bedrag van € 35.000 met achteraf verrekening van meer of minder uren.

2.9       Omdat de door klaagster aangeleverde informatie niet bleek te voldoen heeft op 26 april 2018 een bespreking tussen de gemachtigde van klaagster en betrokkene plaatsgevonden. Bij dit overleg zijn afspraken gemaakt over het aanleveren van nadere informatie. Klaagster heeft betrokkene op 30 april 2018 bericht dat zij door [bank] onder bijzonder beheer zou worden geplaatst. Op 9 mei 2018 heeft betrokkene aan de SGR en de banken meegedeeld dat en waarom zij de controle niet had kunnen afronden. De controleverklaring bij de jaarrekening over 2017 is op 5 juni 2018 door betrokkene afgegeven. Toezending van de jaaropgave aan de SGR was nog niet mogelijk omdat klaagster daarop de aansluiting van het bruto-omzet-overzicht met de jaarrekening niet zichtbaar had gemaakt. Uiteindelijk heeft het controleteam de aansluiting zichtbaar gemaakt, waarna de jaaropgave 2017 op 20 juni 2018 door betrokkene naar de SGR is gestuurd. Deze is op het klantportaal geplaatst. De desbetreffende e-mail is op 28 juni 2018 ook aan klaagster gestuurd.

2.10     Op 22 juni 2018 heeft klaagster een klacht over het handelen van betrokkene ingediend bij [accountantskantoor1]. Op 16 juli 2018 heeft naar aanleiding daarvan een gesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigde van klaagster en de voorzitter van de Raad van Bestuur van [accountantskantoor1]. Op 10 augustus 2018 heeft de voorzitter in een e-mailbericht op de klacht gereageerd en de klacht op vrijwel alle onderdelen afgewezen. Erkend is dat de communicatie op sommige momenten beter had gekund en dat bepaalde in rekening gebrachte uren beter gespecificeerd hadden kunnen worden. Uit coulance worden de nog niet in rekening gebrachte uren voor de afronding van de controle over het boekjaar 2017 ten bedrage van € 3.062 niet gefactureerd.

2.11     Op 27 december 2018 heeft klaagster een klacht over (onder meer) het handelen van betrokkene ingediend bij de Nba. Deze heeft besloten de klacht niet in behandeling te nemen omdat de klacht al was behandeld door [accountantskantoor1]. Op 19 februari 2019 heeft klaagster de Nba verzocht deze beslissing te herzien, wat door de Nba is geweigerd.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit de gelijkluidende klacht die bij [accountantskantoor1] is ingediend (zie 2.10 van deze uitspraak) en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a. betrokkene heeft zich schuldig gemaakt aan chantage;

b. betrokkene was structureel onbereikbaar;

c. klaagster werd niet geïnformeerd als deadlines niet werden gehaald;

d. de jaarrekeningen van [X] over 2016 en 2017 zijn niet correct;

e. de declaraties zijn onbegrijpelijk en onjuist.

3.3       Wat door klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen. De inbreng op een dergelijk laat tijdstip zou overigens in strijd zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Voor zover het daartoe kan dienen wordt het betoog van klaagster aangemerkt als nadere ondersteuning van de betwisting van wat door betrokkene tegen de klacht is aangevoerd.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) en artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de (extern) (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3.1    Blijkens klachtonderdeel a. heeft klaagster zich tweemaal door betrokkene gechanteerd gevoeld. De eerste maal was toen betrokkene haar in maart 2018 liet weten niet met de werkzaamheden ten behoeve van de controle van de jaarrekening over 2017 te zullen starten omdat geen overeenstemming was bereikt over de prijs voor de opdracht. Onder druk van omstandigheden die de continuïteit van [X] bedreigden heeft klaagster toen ingestemd met een prijs van minimaal € 35.000. De tweede maal was in juni 2018, toen klaagster facturen van [accountantskantoor1] waarover klaagster vragen had gesteld, die niet waren beantwoord, heeft betaald, omdat de werkzaamheden waren stopgezet en de deadline die de SGR had gesteld, afliep.

4.3.2    Dat betrokkene, alvorens te starten met de controlewerkzaamheden over 2017, eerst overeenstemming met klaagster wilde hebben over de prijs voor de opdracht en betaling van een voorschot van € 35.000 verlangde, levert naar het oordeel van de Accountantskamer geen tuchtrechtelijk verwijt op. De Accountantskamer wijst daarbij allereerst op het bepaalde in artikel 26 van de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (Vio). Hierin is bepaald dat een aanzienlijke achterstand in de betaling een bedreiging oplevert die een maatregel vereist. In artikel 1 van de Vio is bedreiging gedefinieerd als een onaanvaardbaar risico dat een assurance-opdracht niet onafhankelijk wordt uitgevoerd als gevolg van (onder meer) eigenbelang. Om het risico van een bedreiging voor de uitvoering van de opdracht te verkleinen, was het van belang dat overeenstemming bestond over de (bepaling  van de) prijs alvorens met de uitvoering een begin werd gemaakt. In het verweerschrift (en al eerder in de reactie van [accountantskantoor1] op de gelijkluidende door klaagster bij [accountantskantoor1] ingediende klacht) is als rechtvaardiging voor de handelwijze van betrokkene gewezen op de korte termijn na het aanleveren van de PBC-lijst door klaagster, waarbinnen de controle vanwege de deadline van de SGR uitgevoerd moest worden, en op een eerdere discussie met klaagster over het betalen van declaraties voor de controle over het boekjaar 2016. Ook gelet op deze omstandigheden mocht betrokkene handelen zoals zij heeft gedaan.

4.3.3    Betrokkene heeft betwist dat zij haar werkzaamheden voor klaagster in juni 2018 heeft stopgezet omdat er declaraties openstonden. Zij heeft klaagster wel gewezen op de bedreiging van haar objectiviteit die zou kunnen ontstaan als gevolg van de openstaande declaraties en haar daarom verzocht om per ommegaande het openstaande bedrag te voldoen. Betrokkene heeft daarna, hoewel het bedrag nog niet was betaald, de jaaropgave over 2017 wel aan de SGR gezonden. Klaagster heeft een en ander niet weersproken en daarom is het tweede verwijt van dit klachtonderdeel niet aannemelijk geworden.

4.4.1    In klachtonderdeel b. verwijt klaagster betrokkene dat zij e-mailberichten, SMS-jes en voicemailberichten niet heeft beantwoord en de telefoon niet heeft opgenomen. Dat gebeurde nadat aan klaagster was gebleken dat de jaaropgave aan de SGR over 2017 niet tijdig, dat wil zeggen niet vóór 30 april 2018, naar SGR was gezonden. Pas op 9 mei 2018 is aan SGR meegedeeld dat en waarom de controle nog niet kon worden afgerond. In de schriftelijke reactie van 10 augustus 2018 van [accountantskantoor1] op dit klachtonderdeel heeft [accountantskantoor1] erkend dat betrokkene niet altijd makkelijk bereikbaar was vanwege een volle agenda. Telefoontjes en e-mails konden daardoor niet altijd meteen worden beantwoord. Toen is ervoor gekozen ze te verzamelen en in één keer te beantwoorden. De communicatie “rondom 30 april” had beter gekund, aldus [accountantskantoor1].

4.4.2    De Accountantskamer is van oordeel dat het niet direct beantwoorden van of reageren op berichten van klaagster van onvoldoende tuchtrechtelijk gewicht is om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren. Voor zover bedoeld is te klagen over het pas op 9 mei 2018 informeren van de SGR geldt hetzelfde.

4.5.1    Het verwijt van klachtonderdeel c., het niet halen van deadlines van de SGR zonder klaagster daarover te informeren, ziet op het aanleveren van de verklaring bij de jaaropgave aan de SGR over 2016 en die bij de jaaropgave over 2017.

4.5.2    In het verweerschrift heeft betrokkene uiteengezet dat klaagster zelf tweemaal uitstel heeft gevraagd aan de SGR voor het aanleveren van de gecontroleerde jaaropgave over 2016. Op verzoek van klaagster heeft betrokkene een derde uitstel gevraagd en verkregen. Dit uitstel hing samen met het feit dat klaagster de benodigde informatie niet tijdig had verstrekt. Uiteindelijk is de controleverklaring nog voor het einde van de (verlengde) termijn uitgebracht. Dit verweer is door klaagster niet betwist. Dat betekent dat het verwijt niet aannemelijk is geworden en dat het klachtonderdeel in zoverre ongegrond is.

4.5.3    Voor het aanleveren van de gecontroleerde jaaropgave over het jaar 2017 liep de termijn die de SGR had gesteld, af op 30 april 2018, zo is in het verweerschrift aangevoerd. Deze termijn kon niet worden gehaald als gevolg van de gebrekkige informatie die klaagster had verstrekt. Zo waren er overlopende posten die vragen opriepen en sloot de administratie niet aan op de saldo-overzichten. Klaagster had bovendien het bruto-overzicht nog niet toegestuurd aan het controleteam, zoals op 26 maart 2018 was afgesproken. Verder was er onduidelijkheid over een door klaagster toegezonden lijfrentepolis en het uitbetalen van goodwill. Door dit alles konden de controleverklaringen bij de jaarrekening en de jaaropgave aan de SGR niet tijdig afgegeven worden. Klaagster wist dat dit kwam doordat er nog gegevens ontbraken. Vervolgens heeft betrokkene de SGR en de banken geïnformeerd over de ontstane vertraging en de redenen daarvoor. Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat zij geen verklaring kon afgeven als de voorhanden controle-informatie  niet toereikend was. Voor haar was dat belangrijker dan de termijn die de SGR had gesteld. Betrokkene heeft zodra dit mogelijk was, op 3 mei 2018, weer contact opgenomen met klaagster en besproken welke vervolgwerkzaamheden verricht moesten worden.  

4.5.4    Klaagster heeft de in het verweerschrift geschetste gang van zaken niet betwist. Daardoor is niet aannemelijk geworden dat het niet halen van de deadline van 30 april 2018 aan betrokkene te wijten was. Gelet op die gang van zaken is de Accountantskamer verder van oordeel dat klaagster ook spontaan had moeten begrijpen dat het niet halen van deze deadline zijn oorzaak vond in het ontbreken van voldoende en geschikte controle-informatie, waaraan klaagster zelf debet was. Daaruit volgt dat het klachtonderdeel ook voor het overige ongegrond is. 

4.6.1    In klachtonderdeel d. stelt klaagster dat de jaarrekeningen over 2016 en 2017 niet kloppen. Uit de toelichting blijkt dat klaagster hierbij op het oog heeft de in de jaarrekeningen over 2016 en 2017 gepresenteerde resultaten. Gesteld wordt dat deze resultaten onjuist zijn in die zin dat ze op hogere bedragen gesteld hadden moeten worden. Betrokkene heeft erop gewezen dat klaagster primair zelf verantwoordelijk is voor het geven van een getrouw beeld van de resultaten over de boekjaren. Klaagster heeft niet eerder te kennen gegeven dat de resultaten niet klopten maar daarentegen elk jaar in de Letter of Representation bevestigd dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft. Bovendien heeft klaagster niet toegelicht waarom de gepresenteerde resultaten niet juist zouden zijn en welk verwijt zij betrokkene in dit verband maakt. Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat er weliswaar verschillen waren geconstateerd tussen het grootboek en de subadministratie debiteuren maar dat er nooit correcties aangebracht hoefden te worden. Daar waar er verschillen waren werden die toegelicht in de Letter of Representation. Dat er bij de jaarrekening over  2017 een verklaring van oordeelonthouding is afgegeven stond daar los van. Dat had te maken met de post ‘nog te ontvangen inkopen’, aldus betrokkene.

4.6.2    Klaagster heeft al deze verweren hoewel dit op haar weg had gelegen, niet bestreden. Daaruit volgt dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.7.1    In klachtonderdeel e. heeft klaagster gesteld dat de declaraties van [accountantskantoor1] onbegrijpelijk en onjuist zijn. In de reactie van 10 augustus 2018 op de gelijkluidende, bij [accountantskantoor1] ingediende klacht heeft [accountantskantoor1] bepaalde declaraties toegelicht. In het verweerschrift wordt nader ingegaan op de betreffende declaraties.  

4.7.2    De Accountantskamer stelt voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie alleen met succes kan worden geklaagd over declaraties als sprake is van een schending van de Wab of de VGBA. Voorbeelden daarvan zijn het bewust en te kwader trouw indienen van onjuiste of misleidende declaraties. Daarvan is de Accountantskamer niet gebleken. Daarbij komt nog dat [accountantskantoor1] op de in de klacht opgeworpen vragen van klaagster over de declaraties heeft gereageerd en klaagster tegemoet gekomen is door een deel van de bestede uren niet in rekening te brengen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt betrokkene in dit verband kan worden gemaakt. De slotsom moet zijn dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.8       Gezien wat hiervoor is overwogen is de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA en drs. J. Kalisvaart AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.