ECLI:NL:TACAKN:2020:15 Accountantskamer Zwolle 19/275, 19/276, 19/277 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:15
Datum uitspraak: 24-02-2020
Datum publicatie: 24-02-2020
Zaaknummer(s): 19/275, 19/276, 19/277 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over accountantscontrole van twee middelgrote rechtspersonen. Tijdens de controle is discussie ontstaan over de waardering van lopende projecten en correcties waardoor accountant afkeurende verklaring overwoog. Klaagster klaagt over voorlichting door de accountant over de controleverschillen en de consequenties daarvan voor de afgifte van de verklaring en over het niet verstrekken van informatie over het teruggeven van de opdracht. Volgens klaagster is er druk op haar uitgeoefend in verband met prijsafspraken. Ook zou vertrouwelijke- en onjuiste informatie in een dagvaarding tot betaling van de facturen (artikel 16 VGBA en artikel 21 RV) zijn vermeld. Op onjuiste gronden zou een oordeelonthouding zijn afgegeven en is ook geweigerd om het accountantsdossier ter beschikking te stellen. De klacht is in alle onderdelen ongegrond verklaard.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummer  19/275 , 19/276 en 19/277 Wtra AK van 24 februari 2020 van

X B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. E.J. Bijleveld,

t e g e n

drs. Y1 ,

registeraccountant,

en

Y2 ,

accountant-administratieconsulent,

en

Y3 ,

registeraccountant,

allen kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E N ,

raadsvrouw: mr. D. Liem.

 

1.          Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 31 januari 2019 ingekomen klaagschrift van 30 januari 2019 met bijlagen;

-          het op 7 mei 2019 ingekomen verweerschrift van  6 mei 2019 met bijlagen;

-          de op 11 september 2019 en op 12 september 2019 ontvangen nadere bijlagen van betrokkenen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van

23 september 2019.  Namens klaagster (hierna ook: Holding)  is verschenen, [A] (hierna ook: ([A]) [A]), bijgestaan door mr. E.J. Bijleveld, advocaat te Utrecht. Betrokkenen (hierna ook: ([voornaam1]) [Y1], (voornaam2]) [Y2] of ([voornaam3]) [Y3] zijn eveneens verschenen, bijgestaan door mr. D. Liem, advocaat te Waalre.

1.3       Klaagster en betrokkenen hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       [Y1] is sinds [datum] en [Y3]  sinds [datum] ingeschreven als registeraccountant in het register van (thans) de Nba. [Y2] is sinds [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in dit register. Zij zijn werkzaam voor [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]).

2.2       Klaagster staat aan het hoofd van 10 dochtervennootschappen en is controleplichtig. Doelstelling van de vennootschappen is het uitoefenen van een bouwbedrijf en het in eigen beheer ontwikkelen van bouwprojecten.

2.3       [accountantskantoor1] heeft bij de jaarrekeningen over de boekjaren 2014 en 2015 van de Holding een goedkeurende verklaring verstrekt.  

2.4       In een op 9 december 2016 gedateerde brief heeft [Y1] de opdracht voor het boekjaar 2016 bevestigd. De opdracht houdt onder meer in het uitwerken van de jaarrekening van de Holding en het uitvoeren van accountantscontrole daarop.

2.5       [Y1] is de eindverantwoordelijke accountant voor de opdracht. [Y3] is op grond van de kwaliteitsrichtlijnen van [accountantskantoor1] als tweede accountant aan de opdracht toegevoegd. [Y2] was relatiebeheerder en heeft de opdrachtbevestiging  per e-mail van 13 december 2016 naar de controller van de Holding gestuurd. Per e-mail van 9 mei 2017 heeft [accountantskantoor1] de door klaagster ondertekende opdracht retour ontvangen. 

2.6       In een e-mail van 12 juni 2017 heeft [Y1] een aantal eerste controlebevindingen over de controle van de concept-jaarstukken 2016 aan klaagster gestuurd. Daarin staat:

Afloop waardering onderhanden projecten 2015

Bij de afloopcontrole van de onderhanden projecten 2015 hebben we ultimo 2016 opnieuw gekeken naar de marge zoals deze ultimo 2015 was opgenomen. (...)

Hierbij komen we op een totale afwijking van -/- € 1.664.252. Van de in de bijlage geel gearceerde regels willen wij graag een onderbouwing (met bronbescheiden) waarom de marge zoveel afwijkt van de gemaakte inschatting vorig jaar.

Deelwaarneming onderhanden projecten 2016

(...) Opvallend daarbij is dat bij een aantal projecten welke feitelijk op dit moment gereed is de werkelijke kosten in de administratie de ingeschatte kosten einde projecten zoals opgenomen in de het waarderingsoverzicht sterk afwijkingen (werkelijke kosten zijn hoger). Specifiek willen wij graag een nadere onderbouwing (met bronbescheiden) inzake de volgende projecten:

(...)

Gezien de omvang van de posten/onzekerheden verwachten wij bij iedere verklaring een zichtbare onderbouwing. Indien dit onvoldoende is of als blijkt dat waarderingen mogelijk structureel te positief zijn ingeschat heeft dit gevolgen voor de door ons uit te voeren controlewerkzaamheden en zullen wij bijvoorbeeld genoodzaakt zijn meer deelwaarnemingen op de projecten moeten uitvoeren, met als gevolg dat wij meerwerk moeten verrichten.

Ik snap dat dit niet wenselijk is dus hopelijk kunnen jullie bovenstaande vragen (onderbouwd) beantwoorden.

(...).”

2.7       Klaagster heeft bij monde van haar controller op de vragen geantwoord  per e-mail van 26 juni 2017. De controller heeft onder meer een toelichting verstrekt op de “afloopwaardering onderhanden projecten 2015”, en op de “deelwaarneming onderhanden projecten 2016”.

2.8       Per e-mail van 5 juli 2017 heeft [accountantskantoor1] aan klaagster aanvullende vragen en nog resterende onduidelijkheden voorgelegd. De indruk was blijven bestaan dat de projecten minder goed waren verlopen dan in eerste instantie was ingeschat en er was twijfel gerezen over toepassing van de POC methode op alle projecten. Ook heeft [accountantskantoor1] andere vragen voorgelegd die nog uit het controledossier bleken en laten weten dat verwachte extra inspanningen tot meerwerk zouden leiden.

2.9       Hierna heeft op 13 juli 2017 een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van klaagster. Per e-mail van 14 juli 2017 heeft de controller aanvullende antwoorden en documenten gestuurd naar [Y1] waarna deze hem een overzicht van controleverschillen heeft gestuurd voor een telefonisch besproken totaalbedrag van

-/- € 1.586.000, gespecificeerd naar de verschillende projecten. Namens [accountantskantoor1] is daarbij vermeld dat na een inhoudelijke beoordeling van de ontvangen informatie meer definitieve correctievoorstellen konden worden opgesteld.  

2.10     Op 18 augustus 2017 hebben [Y2] en [Y2] zich laten adviseren door [B] over de zienswijze van [accountantskantoor1] naar aanleiding van de bevindingen in het controledossier. In het verslag daarvan staat, samengevat, dat een eventuele tussentijdse opzegging van de opdracht 2016 een afweging van belangen van klaagster en derden vergt, dat in een gesprek met klaagster duidelijk moet worden gemaakt welke informatie wordt verlangd, dat klaagster moet worden gewezen op gevolgen van door haar gekozen opties (zoals niet afronden van de samenstelopdracht als correcties niet worden doorgevoerd en een afkeurende verklaring in het kader van de controle) en dat het belangrijk is om voor het met klaagstr te voeren gesprek een stappenplan voor de te bespreken punten op te stellen.

2.11     Op 30 augustus 2017 heeft vervolgens op het kantoor van [accountantskantoor1] een bespreking plaatsgevonden van nog openstaande punten uit de jaarrekeningcontrole 2016.  In het daarvan door [accountantskantoor1] opgemaakte verslag, met door klaagster daarin aangebrachte aanvullingen die hierna schuingedrukt zijn,  staat:  

“(...). [A] geeft aan dat het de taak van [A] is om de jaarrekening op te stellen en van [accountantskantoor1] om deze te controleren. Hij geeft aan volledig achter zijn jaarrekening en de daarin opgenomen projectwaarderingen te staan en vraagt zich af wat de reactie van [accountantskantoor1] is als we het niet eens kunnen worden over de juistheid van de projectwaarderingen. [Y3] geeft aan dat zoals de vlag er nu bij staat [accountantskantoor1] dan niet anders kan dan een afkeurende verklaring verstrekken omdat naar de mening van [accountantskantoor1] de voorliggende concept jaarrekening geen getrouw beeld van de werkelijkheid geeft. (...)

Vervolgens geeft [A] aan al eerder met [Y1] te hebben gesproken over de mogelijkheid van een verklaring met beperking. Let op: wij gaan er uiteraard vanuit dat er een goedkeurende verklaring komt. Deze vraag is slechts veronderstellenderwijs gesteld. [Y1] licht toe dat een verklaring met beperking alleen kan worden afgegeven als sprake is van afwijkingen die weliswaar van materieel belang zijn maar niet van diepgaande invloed op de jaarrekening. Daar is naar de mening van [accountantskantoor1] in dit geval geen sprake van. De geconstateerde afwijkingen zijn van diepgaande invloed op de jaarrekening zodat geen verklaring met beperking kan worden verstrekt. Niet gemeld in het overleg. Het proces is nog steeds gaande. Wij gaan niet akkoord met een afkeurende verklaring en wij zullen ons –indien noodzakelijk- hierover laten adviseren. Wij gaan er overigens vanuit dat [accountantskantoor1] en wij 8 september 2017 overeenstemming bereiken over de waarderingen en over de goedkeurende verklaring.

2.12      Klaagster is door [accountantskantoor1] gedagvaard tot betaling van haar facturen. In de dagvaarding staat:

“5. Onjuiste en incomplete informatie c.q. onregelmatigheden

5.1. Gedurende de accountancywerkzaamheden ter zake het boekjaar 2016 bleek [accountantskantoor1] dat [A] c.s. de door [accountantskantoor1] benodigde en/of expliciet gevraagde gegevens (...) niet tijdig, juist en compleet aanleverde. Dat leidde tot meerwerk ten opzichte van het budget. Het ging om (met name) foutieve en onjuiste informatie ter zake (met name) de volgende drie onderwerpen:

Opzettelijk verzwijgen belangrijke informatie

5.1.1. tussen [A] c.s. en de belastingdienst is op 20 mei 2016 een

vaststellingsovereenkomst getekend waarbij een schikking werd getroffen door [A] c.s. ter zake een BTW-geschil. Die schikking hield in dat [A] c.s. € 600.000,00 zou voldoen aan de belastïngdienst. [accountantskantoor1] heeft vóór 20 mei 2016 expliciet gevraagd naar wat de status van dat geschil was, waarop [A] c,s. op 15 juni 2016 — ondanks de op 20 mei 2016 getroffen schikking — aangaf dat er ‘geen ontwikkelingen waren’ (productie 6). Dat er wél ontwikkelingen waren had verwerkt moeten worden in de jaarrekening van boekjaar 2015. Door de onjuiste informatie die [A] c.s. heeft verstrekt is er in de jaarrekening van boekjaar 2015 sprake geweest van een materieel onjuistheid, die vervolgens in de jaarrekening van boekjaar 2016 moest worden hersteld.

(...)

Verzwijgen van zeggenschapswijziging

5.1.3. de zeggenschap ter zake enkele deelnemingen bleek gewijzigd en dat was aan [accountantskantoor1] niet gemeld. Dit bracht een aantal belangrijke onzekerheden met zich met betrekking tot waardering van die deelnemingen (specifiek ‘Ontwikkelwaarde’ en ‘Molenwaard’) (productie 6).”

2.13     Bij brief van 12 juli 2018 heeft klaagster [accountantskantoor1] verzocht om haar het definitieve controledossier toe te sturen. Dat verzoek heeft [accountantskantoor1] afgewezen bij brief van 20 augustus 2018 onder meer omdat tot het dossier ook interne stukken van [accountantskantoor1] behoren.

3.          De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, de verwijten dat betrokkenen:

a.       klaagster verkeerd en ontijdig hebben voorgelicht over de mogelijkheden die een accountant heeft als deze van mening is dat een (controle)verklaring met beperking geen adequate verklaring zou zijn;

b.      hebben gedreigd  met een afkeurende verklaring, die op basis van de beschikbare informatie nimmer afgegeven had mogen en kunnen worden;

c.       de mogelijkheid van het teruggeven van de opdracht dan wel de mogelijkheid tot oordeelonthouding niet met klaagster besproken hebben;

d.      bereid zijn geweest een goedkeurende verklaring af te geven als klaagster de door betrokkenen voorgestelde correcties door zou voeren terwijl zij over onvoldoende controle-informatie zouden beschikken om een goedkeurende verklaring te verstrekken;

e.       klaagster onder druk hebben gezet in een poging om onder prijsafspraken uit te komen, of om minder tijd aan de controle te hoeven besteden;

  1. gebruik hebben gemaakt van vertrouwelijke informatie in de dagvaarding;
  2. zonder terughoudendheid in de dagvaarding als waarheid hebben gesteld dat klaagster opzettelijk belangrijke informatie zou hebben verzwegen en onregelmatigheden zou hebben gepleegd;
  3. op onjuiste gronden een oordeelonthouding hebben afgegeven;
  4. geen afdoende inzicht hebben gegeven in de wijze en gronden waarop tot de oordeelonthouding gekomen is;
  5. weigeren het accountantsdossier ter beschikking te stellen zodat klaagster de mogelijkheid is ontnomen te onderzoeken of de oordeelonthouding een juiste verklaring is.

3.3       Het standpunt van klaagster dat zij bij de mondelinge behandeling in haar pleitnota onder punt 28 naar voren heeft gebracht, te weten dat betrokkenen getracht hebben om klaagster de opdracht zelf op te laten zeggen, is door de Accountantskamer niet opgevat als een nieuw klachtonderdeel  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht.

4.          De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de (extern) accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de daarop gebaseerde Nadere voorwschriften controle- en overige standaarden (NV COS).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4       De klachtonderdelen a. tot en met e. betreffen in de kern het verwijt, zo heeft klaagster op de zitting naar voren gebracht, dat betrokkenen klaagster onjuist hebben voorgelicht en haar tijdens de bespreking van 30 augustus 2017 onder druk hebben gezet om de door [accountantskantoor1] voorgestelde correcties in de jaarrekening 2016 te accepteren. Als klaagster de correcties niet zou accepteren dan zou een afkeurende verklaring volgen. Als klaagster dat wel zou doen dan zou een goedkeurende verklaring volgen.

4.5       Klaagster heeft er op gewezen dat haar tijdens het traject van de controle herhaaldelijk om (aanvullende) informatie is gevraagd over de projectwaarderingen en dat zij in juli 2017 al  akkoord was gegaan met correcties ter waarde van -/- € 635.056 van de door [accountantskantoor1] voorgestelde correcties ter waarde van -/- € 1.586.000 .  Zij heeft vervolgens een vraag aan [accountantskantoor1] gesteld tijdens de bespreking van 30 augustus 2017 die luidde ‘wat de reactie van [accountantskantoor1] zou zijn als klaagster niet akkoord zou gaan met de resterende door [accountantskantoor1] voorgestelde correcties’. Het antwoord daarop was ‘dat zoals de vlag er nu bij staat [accountantskantoor1] niet anders kan dan een afkeurende verklaring verstrekken omdat naar de mening van [accountantskantoor1] de voorliggende concept jaarrekening geen getrouw beeld van de werkelijkheid geeft’.

Dat was volgens klaagster een bewuste bewering omdat [accountantskantoor1] die ook al op 13 juli 2017 had gedaan. Dat blijkt uit de dagvaarding en uit een besprekingsverslag gedateerd 18 augustus 2017 zo heeft zij (ter zitting) betoogd.

Die bewering is volgens klaagster onjuist omdat de afkeurende verklaring op grond van Standaard 705 van de NV COS gegeven kan worden nadat een accountant voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen terwijl daarvan volgens haar nog geen sprake was. Ten slotte zou het doorvoeren van de door [accountantskantoor1] gewenste correcties resulteren in een goedkeurende verklaring terwijl de jaarrekening dan volgens klaagster geen getrouw beeld zou geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de Holding. [accountantskantoor1] heeft na verdere controle geen verklaring van afkeuring maar een verklaring met oordeelonthouding   verstrekt.  

Ten slotte heeft [accountantskantoor1] verzuimd om de mogelijkheden van oordeelonthouding of het teruggeven van de opdracht met klaagster te bespreken.

4.6       Betrokkenen hebben hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Bij [accountantskantoor1] is bij de controle twijfel ontstaan over de op de projecten behaalde resultaten. Vanwege het verschil tussen de aanwezige conceptjaarrekeningen en de door hen geconstateerde controleverschillen, konden zij niet anders concluderen dan dat zij mogelijk een afkeurende verklaring zouden moeten afgeven.  Zij hebben niet beweerd dat de controle op dat moment al was afgerond en dat zij concreet zouden overgaan tot het verstrekken van een afkeurende verklaring. Niet is door hen aangegeven dat bij volledige correctie van controleverschillen een goedkeurende verklaring verstrekt zou worden en van een dreiging met een afkeurende verklaring was geen sprake. De jaarrekening gaf volgens betrokkenen, beoordeeld naar de beschikbare informatie, geen getrouw beeld van de werkelijkheid zodat een afkeurende verklaring zou worden verstrekt als de geconstateerde controleverschillen niet zouden worden gecorrigeerd.

4.7       De Accountantskamer overweegt het volgende. Betrokkenen en klaagster verschilden van mening over de juistheid van de projectwaarderingen in de jaarrekening 2016 van klaagster. Op 30 augustus 2017 heeft een  (slot)bijeenkomst ter afwikkeling van de jaarstukken plaatsgevonden met het doel de openstaande punten uit de jaarrekeningcontrole 2016, na de inhoudelijke bestudering door [accountantskantoor1] van alle (nog) ontvangen controle-informatie, te bespreken. Vooruitlopend daarop heeft [accountantskantoor1] klaagster op 14 juli 2017 een specificatie gestuurd van de op 13 juli 2017 door haar voorgestelde voorlopige correcties in de waardering van verschillende projecten. In de bespreking van 30 augustus 2017 heeft klaagster naar voren gebracht volledig achter de door haar opgestelde jaarrekening en de daarin opgenomen projectwaarderingen te staan en betrokkenen de vraag voorgelegd ‘wat de reactie van [accountantskantoor1] zou zijn als zij het niet eens konden worden over de juistheid van de projectwaarderingen’. Daarop zou [Y3] geantwoord hebben dat dan een afkeurende verklaring zou worden afgegeven. Volgens klaagster blijkt uit een gesprek dat daarop is gevolgd dat [accountantskantoor1] haar onder druk heeft gezet. Dit door haar voor de keuze te plaatsen de correcties te accepteren waarna de jaarrekening zou worden goedgekeurd of een afkeurende verkaring te accepteren terwijl (toen) aan de eis daarvoor niet werd voldaan.

[accountantskantoor1] heeft daarvan zo blijkt uit het verweerschrift een andere perceptie en op de zitting hebben betrokkenen er op gewezen dat het er tijdens de bespreking van 30 augustus 2017 niet om ging om klaagster tot correcties te dwingen, maar om de controleverschillen die er nog waren te bespreken.  Als de controleverschillen juist zouden blijken te zijn en als in dat geval geen correctie in de jaarrekening zou worden aangebracht zou een afkeurende verklaring (moeten) volgen volgens  hen.

De Accountantskamer vindt geen aanknopingspunten voor klaagsters lezing van de gang van zaken tijdens de bespreking van 30 augustus 2017 zoals verwoord in de klachtonderdelen a. tot en met e. Die blijkt niet logischerwijze uit het gespreksverslag, niet uit de dagvaarding die in de context van een civiel geschil door de advocaat van [accountantskantoor1] is opgesteld, en ook niet uit de weergave van uitlatingen die zijn gedaan door een adviseur in het gespreksverslag van de bijeenkomst op 18 augustus 2017. Tegen het aannemen van de juistheid van klaagsters stellingen pleit ook dat in het verslag van de bespreking van 30 augustus 2017 niets is vermeld, ook niet na de aanvulling daarop door klaagster, over (de inhoud van) een gesprek dat plaats had na het voor de eerste keer opperen van de mogelijheid van een afkeurende verklaring. Daarnaast is door klaagster zelf vermeld dat zij er van uitging dat een goedkeurende verklaring zou worden verkregen en dat zij haar vraag slechts veronderstellenderwijs heeft gesteld. Ook informeerde klaagster met haar vraagstelling niet naar het gevolg van het niet doorvoeren van voorgestelde correcties maar naar het gevolg van het uitblijven van haar instemming met de vastgestelde controleverschillen.

Voor het oordeel of een verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet die gedraging en de in verband daarmee gestelde feiten (ten minste) voldoende aannemelijk zijn. Dat is hier niet het geval en daarom zijn de klachtonderdelen a. tot en met e. ongegrond.

4.8       Klaagster heeft zich ter onderbouwing van de klachtonderdelen f. en g. op het standpunt gesteld dat [accountantskantoor1] in haar dagvaarding zeer zware aantijgingen heeft gebruikt namelijk dat zij opzettelijk belangrijke informatie en zeggenschapswijzigingen heeft verzwegen. Omdat die niet zijn onderbouwd, niet zijn bewezen en voor de vordering niet van belang zijn, vindt klaagster dat [accountantskantoor1] in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit, van objectiviteit en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft gehandeld.  Bovendien geldt volgens klaagster dat  een accountant verplicht is tot geheimhouding van gegevens of inlichtingen waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden behoudens voor zover hij betrokken is in een gerechtelijke procedure of klachtprocedure die jegens hem is aangespannen. Daarvan is geen sprake omdat [accountantskantoor1] de vordering zelf heeft ingesteld.  

4.9       Volgens vaste jurisprudentie kan het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen - al dan niet in rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend. Bij het nemen van civielrechtelijke rechtsmaatregelen tegen een client die zijn declaraties niet betaalt dient een accountant verder een zorgvuldige en kenbare afweging te maken tussen zijn eigen belang, te weten betaling van zijn declaraties, en de (voor hem kenbare) belangen van die cliënt, die als gevolg van die te nemen rechtsmaatregelen (kunnen) worden geschaad.

4.10     Met betrokkenen is de Accountantskamer van oordeel dat het wellicht beter zou zijn geweest om een beperktere toelichting te geven op de noodzaak en de aanleiding van het verrichte meerwerk, en de dagvaarding toe te spitsen op enkel de rechtmatigheid van het in rekening brengen van meerwerk. De advocaat van [accountantskantoor1] heeft er echter, blijkbaar om redenen van processtrategie en vanwege de substantiëringsplicht voor gekozen  om de achtergronden van het meerwerk uitvoerig toe te lichten, om daarmee te bereiken, dat de rechtbank zelfstandig een beslissing kan nemen. Uit het volgen van dit standpunt van de advocaat blijkt niet dat [accountantskantoor1] een standpunt heeft ingenomen dat bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw is noch dat betrokkene geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt bij het nemen van maatregelen tot inning van de openstaande facturen.

4.11     Voor zover klaagster zich op het standpunt heeft gesteld dat betrokkenen vertrouwelijke gegevens hebben gebruikt voor eigen gewin en in verband daarmee gelet op het bepaalde in artikel 16 VGBA geen zorgvuldige afweging hebben gemaakt overweegt de Accountantskamer dat klaagster onvoldoende heeft gesteld dat [accountantskantoor1] in de context van deze civiele procedure informatie heeft gedeeld die in de relatie met klaagster een vertrouwelijk karakter had. Daar komt bij dat artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) [accountantskantoor1] ertoe verplichtte alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Uit artikel 16 aanhef en onder a. VGBA volgt dat de plicht tot geheimhouding wordt doorbroken indien sprake is van een wettelijke plicht tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen. Indien en voor zover al sprake was van vertrouwelijke gegevens was [accountantskantoor1] dus bevoegd die gegevens aan de rechter te verstrekken voor zover noodzakelijk om aan de in artikel 21 Rv. opgenomen verplichting te voldoen. De klachtonderdelen f. en g. zijn gelet hierop ongegrond.

4.12     Ter onderbouwing van klachtonderdelen h. i. en j. heeft klaagster samengevat aangevoerd dat een oordeelonthouding pas kan worden afgegeven wanneer de accountant zeker weet dat de mogelijke gevolgen van materieel belang en van diepgaande invloed kunnen zijn. Klaagster is accoord gegaan met significante positieve waarderingscorrecties voor een bedrag van € 1.050.000. Dat (deels) sprake was van onzekerheid over de  post onderhanden projecten heeft [accountantskantoor1] niet onderbouwd zodat deze voor juist gehouden moest worden en een goedkeurende verklaring afgegeven had moeten worden. Als voor een deel van de correcties een onzekerheid was blijven bestaan had daarvoor in plaats van een oordeelonthouding een verklaring met beperking afgegeven dienen te worden. Omdat [accountantskantoor1] heeft geweigerd om het controledossier ter beschikking te stellen is het voor klaagster niet mogelijk geweest om aan de hand daarvan na te gaan of met de oordeelonthouding een juiste verklaring is gegeven. Zij heeft, zo heeft zij op de zitting betoogd, het sterke vermoeden dat als zij beschikt over het het gehele accountantsdossier kan worden aangetoond dat [accountantskantoor1] vooringenomen en te kritisch is geweest en ten onrechte een verklaring van oordeelonthouding heeft gegeven.

4.13     [accountantskantoor1] heeft dit standpunt van klaagster gemotiveerd betwist en  in het verweerschrift gedetailleerd uiteengezet waarom de verklaring van oordeelonthouding terecht is afgegeven en ook aan klaagster is toegelicht. Daarbij heeft [accountantskantoor1] samengevat naar voren gebracht dat op 8 september 2017 een bespreking met klaagster heeft plaatsgevonden waarbij het verslag van de bijeenkomst van 30 augustus 2017 en de door klaagster daarna verstrekte extra toelichtingen zijn besproken. Dat op basis van dat overleg op grondslag van een intern opgestelde leidraad op 12 september 2017 een telefonische bespreking met klaagster heeft plaats gevonden en [accountantskantoor1] vervolgens op 14 september 2017 in het telefonische overleg toegezegde informatie heeft ontvangen inclusief een document (gedateerd 13 september 2017) dat diende ter finale afstemming van de overeengekomen correcties. Deze zijn verwerkt, waarbij [accountantskantoor1] de aansluiting met het door klaagster genoemde bedrag van € 1.050.000 heeft verduidelijkt. Een bespreking van de overige correcties die in de jaarrekening zouden worden opgenomen heeft toen eveneens plaats gevonden, aldus betrokkenen.

Wat betreft het verstrekken van het controledossier heeft [accountantskantoor1] naar voren gebracht dat dit voornamelijk bestaat uit door klaagster aangeleverde stukken en uit stukken die [accountantskantoor1] in het gehele traject aan haar heeft verstrekt en dat de opvolgend accountant volledige inzage heeft gehad in het controledossier. Klaagster heeft niet gesteld welke stukken zij nodig had voor het beoordelen van de rechtmatigheid van de verklaring terwijl dat volgens [accountantskantoor1] wel van klaagster verwacht mocht worden. Voor de door haar zelf vervaardigde stukken, opstellingen en conclusies, heeft [accountantskantoor1] zich beroepen op het retentierecht omdat klaagster een deel van de declaraties onbetaald heeft gelaten.

4.14     De Accountantskamer overweegt dat klaagster haar standpunt dat de verklaring van oordeelonthouding onjuist was, onvoldoende heeft onderbouwd om de juistheid daarvan, gelet op het gedetailleerde verweer van [accountantskantoor1] aan te nemen. Klachtonderdeel h. is daarom ongegrond.

Verder overweegt de Accountantskamer dat van een assurance verlenende accountant kan worden gevergd dat bij een onderbouwde, gesubstantieerde en niet op voorhand onaannemelijke klacht over handelen of nalaten in het kader van verrichte controlewerkzaamheden, het tegen die klacht gevoerde verweer mede wordt gebaseerd op en onderbouwd met (stukken uit) het controledossier. Een accountant is evenwel niet zonder meer verplicht op verzoek van zijn cliënt zijn dossier te af te geven. Daarvoor geldt dat van een cliënt afkomstige stukken op diens verzoek dienen te worden teruggegeven maar dat in beginsel een retentierecht mag worden uitgeoefend op door de accountant vervaardigde stukken en gedane bewerkingen. Daarbij dient evenwel een zorgvuldige afweging te worden gemaakt tussen het belang van de accountant bij het achterhouden van de stukken of bescheiden en het kenbare belang dat de cliënt heeft bij de afgifte daarvan. Klaagster heeft niet toegelicht dat haar verzoek eigen stukken betrof noch welke stukken gelet op haar kenbare belang moesten worden afgegeven. De klachtonderdelen i. en j. zijn daarom eveneens ongegrond.      

4.15     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. E.F. Smeele (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.