ECLI:NL:TACAKN:2019:1 Accountantskamer Zwolle 17/1149 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:1
Datum uitspraak: 04-01-2019
Datum publicatie: 04-01-2019
Zaaknummer(s): 17/1149 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Ambtshalve aanvulling van de klacht, behandeld door nieuwe samenstelling van de kamer. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding 3-jaarstermijn. Betrokkene en zijn echtgenote zijn minderheidsaandeelhouder in een bepaalde (dochter)vennootschap; betrokkene heeft ook de jaarrekening van deze vennootschap over meerdere jaren samengesteld. Betrokkene en zijn echtgenote hebben een civiele procedure tegen de (moeder)vennootschap ingesteld, die het overgrote deel in het aandelenkapitaal van de (dochter)vennootschap houdt en tevens bestuurster van de (dochter)vennootschap is; in deze procedure vorderen ze dat de moedervennootschap het aandelenbelang van betrokkene en zijn echtgenote overneemt. In die civiele procedure maken betrokkene en zijn echtgenote (voor eigen gewin) gebruik van documenten waarvan betrokkene als accountant van de (dochter)vennootschap kennis had. Hierdoor heeft betrokkene het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid en art. 21 VGBA geschonden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/1149 Wtra AK van 4 januari 2019 van

1) X1 B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

2) X2 B.V .,

gevestigd te [plaats2],

3) X3 ,

wonende te [plaats3], en

4) [X4] ,

wonende te [plaats4],

K L A G E R S ,

raadsman: mr. M.G. Kelder

tegen

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats5],

B E T R O K KE N E ,

raadsman: mr. A.C. van Campen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 24 mei 2017 ingekomen klaagschrift van 22 mei 2017 met bijlagen;

-        het op 31 augustus 2017 ingekomen verweerschrift van 31 augustus 2017 met bijlagen;

-        de op 16 november 2017 ingekomen brief van klagers met nadere bijlagen;

-        de op 17 november 2017 ingekomen brief van betrokkene met nadere bijlagen;

-        het proces-verbaal (met pleitnotities) van de eerste openbare zitting van de Accountantskamer van 24 november 2017 waarop de klacht is behandeld en de behandeling van de klacht is aangehouden;

-        de brief van 24 november 2017 van de secretaris van de Accountantskamer aan klager en betrokkene inhoudende een ambtshalve aanvulling van de klacht door de Accountantskamer;

-        de op 1 december 2017 ingekomen brief van betrokkene van 30 november 2017;

-        de op 1 december 2017 ontvangen e-mail van klager;

-        het op 21 december 2017 ingekomen nadere verweerschrift van 20 december 2017 met bijlagen;

-        het op 29 maart 2018 ingekomen aanvullende klaagschrift van 28 maart 2018 met bijlage;

-        de e-mails van 29 maart 2018 en 5 april 2018 van betrokkene;

-        de op 13 april 2018 ingekomen nadere bijlagen van betrokkene.

1.2       De klacht is (in haar gehele omvang) opnieuw behandeld door de Accountantskamer in een gewijzigde samenstelling ter openbare zitting van 23 april 2018 waar zijn verschenen: [X4] (hierna: [X4]) en [X3] (hierna: [X3]), voor zichzelf en namens klaagster 1) en klaagster 2), bijgestaan door mr. M.G. Kelder, advocaat te Utrecht, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. A.C. van Campen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is openbaar accountant en werkzaam voor [A]. Vanaf 2009 tot begin augustus 2015 is hij de vaste accountant geweest van [X4] in persoon en van vennootschappen waarvan hij (mede-) groot aandeelhouder was.

2.2       Klaagster 2) (hierna ook: [X2], [X2] of [X2]) is op 14 juni 2011 opgericht. Daarin kregen negen aandeelhouders, elk met inbreng van eigen deskundigheid, een belang waaronder betrokkene en zijn partner [B] (hierna: [B]) elk 4,99%, [X3] (middellijk) 46,52% en [X4] (middellijk) 10%. Vanaf de oprichting waren [X4] (tot 15 april 2012) en [X3] (tot 1 april 2014) (middellijk) bestuurder van [X2].   

2.3       Klaagster 1), hierna ook [X1], is een in 2012 opgerichte holding waarvan [C], [X3] en [X4] (indirect) aandeelhouder en bestuurder zijn. Tot 1 juli 2013 was [D] (hierna: [D]) eveneens indirect aandeelhouder. Op 1 april 2014 is deze vennootschap aangetreden als bestuurder van [X2].

2.4       Betrokkene heeft via zijn persoonlijke holding een lening ter grootte van € 50.000 verstrekt ter financiering van [X2]. Ook andere participanten waaronder [X3], [X4], [D] en [E] hebben (middellijk) een geldlening aan de vennootschap verstrekt. Betrokkene heeft op verzoek van het bestuur van [X2] de overeenkomsten van geldlening opgesteld.

2.5       Vanaf maart 2012 participeerden [X4] en betrokkene ook, ieder voor 50%, in [F] B.V., een vennootschap die een investeringsmaatschappij drijft. Beiden hebben in 2012 (middellijk) een kapitaalstorting van € 9.000 gedaan, eind december 2012 een lening ten bedrage van € 42.500 verstrekt en in 2014 een additionele lening verstrekt van € 22.500. Een investeringsproject van deze vennootschap in een jeansmerk is mislukt.

2.6       In een memo terzake een overleg tussen extern fiscaal jurist/belastingadviseur mr. [G] ([G]) en betrokkene ([Y]) staat:

 “Locatie: [A]

Datum:17 april 2012 (9:00)

Onderwerp: Aanvaarding samenstelopdracht 2011 [X2] BV

[Y] geeft in het kort weer aan [G] dat [Y] in het begin van 2011 is gevraagd door [X4] om te participeren in een nieuw op te richten los staande vennootschap waarin meerdere aandeelhouders deelnemen. [Y] is benaderd door de heer [X4]. [Y] voerde op dat moment de samenstelopdracht uit van [H] Holding BV met haar 3 werk BV ([I], [J] group en [H] Vastgoed). [X4] en [D] waren de 2 aandeelhouders van de [H] groep.

[Y] geeft aan dat 4 aandeelhouders tevens gevraagd zijn om de opstart activiteiten te financieren en daarnaast heeft iedere aandeelhouder, met ieder zijn eigen achtergrond, een rol in deze BV. [Y] is gevraagd gezien zijn financiële achtergrond. [Y] heeft een belang van 4,99% in deze nieuwe BV, en zijn partner heeft tevens een belang van 4,99%, en daarnaast is 50K geleend aan de vennootschap [X2]. De directie van de vennootschap wordt gevoerd door [voornaam1] en [voornaam2].

De directie heeft aan [Y] gevraagd of [Y] de samenstelopdracht van [X2] willen uitvoeren.

De vraag van [G] is wat de achterliggende gedachte van deze BV is ten opzichte huidige vennootschappen van [voornaam2]. [Y] geeft aan dat [voornaam2] en [voornaam3] zich bezig houden met deur tot deur verkopen in opdracht van een grote partij. De kans bestond dat deze deur tot deur verkopen zouden worden verboden. Als alternatieve activiteit wordt nu een collectieve inkoop activiteit opgestart.

Vervolgens hebben [Y] en [G] gesproken over het kunnen aanvaarden van een samenstelopdracht terwijl de accountant tevens participeert in de vennootschap. Gesproken is of het aanvaarden van de samenstelopdracht zou indruisen tegen de fundamentele beginselen van de beroepsgroep. Op verzoek van [G] is aangegeven wat de fundamentele basisbeginselen zijn van een accountant:

- Professionaliteit;

- Integriteit;

- Objectiviteit;

- Vakbekwaamheid en zorgvuldigheid;

- Vertrouwelijkheid.

Gezien de juridische achtergrond van [G] heeft [Y] deze kwestie van zowel aandeelhouder als accountant van [X2] besproken. [G] geeft aan dat de rol van accountant en zowel aandeelhouder van dezelfde BV niet de voorkeur heeft bij [G]. Vervolgens zijn de volgende overwegingen besproken: -ingebouwde zekerheiden en voorwaarden om de rol van accountant geen invloed te laten hebben op het belang van de participatie. Hieraan kan worden gedacht:

o [Y] dient geen bestuursfunctie te bekleden bij de vennootschap;

gering belang in de vennootschap om zodoende geen overwegende zeggenschap te

verkrijgen in de vennootschap;

o inbouwen van bijvoorbeeld een extra check op de samenstelwerkzaamheden van

[Y] als accountant (bijvoorbeeld een 2e lezer)

[G] geeft aan dat [Y] in deze zetting dient te bepalen of hij met name de fundamentele beginselen van integriteit en objectiviteit kan handhaven. Wat betreft de beginselen professionaliteit, vertrouwelijkheid en vakbekwaamheid geeft [G] aan dit inhoudelijk niet kan beoordelen aangezien hij jurist is en geen accountant. [G] schat echter wel in dat deze beginselen geen probleem zou moeten zijn gezien de ruime 20 jarige werkervaring van [Y] als accountant, de gezamenlijke werkervaring bij [accountantskantoor1] en de uitgevoerde werkzaamheden van [Y] gedurende de 2 jaar bij klanten van [G] bij [K] Accountants & Belastingadviseurs.

Voor wat betreft de integriteit en objectiviteit geeft [Y] aan dat de 2 aandeelhouders van [H] Holding en in het verlengde hiervan ook nog andere aandeelhouders, [X3] initiatiefnemer van de vennootschap, juist [Y] hebben gevraagd om aandeelhouder van de vennootschap te worden gezien zijn financiële achtergrond en ervaring in corporate finance projecten. De cijfers van de vennootschap worden intern opgesteld door een ervaren medewerker welke in dienst is bij een werk BV van [H] Holding. Wijzigingen in opdracht van [Y] dan ruggenspraak met een 2e accountant om objectiviteit te kunnen waarborgen. Wanneer bijvoorbeeld materiële wijzigingen in opdracht van [Y] zou worden doorgevoerd dan zou [Y] een 2e accountant dienen raad te plegen of in te huren om te bekijken vanuit welk belang deze wijziging doorgevoerd dient te worden. Is dit vanuit het belang accountant alsmede aandeelhouder of is dit vanuit het belang accountant voor het maatschappelijk belang.

De diversiteit van de aandeelhouders, het geringe belang van 4,99%, respectievelijk 9,98% inclusief deel partner [Y], waaruit blijkt dat mogelijke inspraak op het beleid van [X2] minimaal is, heeft [Y] doen besluiten dat het aangaan van deze samenstelopdracht past binnen de basisprincipes”.

2.7       Op 29 juni 2012 heeft betrokkene de opdracht van [X2] tot het samenstellen van haar jaarrekeningen vanaf 2011 bevestigd. Betrokkene had ook van [X1] en van haar dochtervennootschap [X1] Dienstverlening B.V een samenstelopdracht.

2.8       In een memo “beoordeling aanvaarding samenstelopdracht 2011 [X2] BV”staat:

  “Opgesteld per: juni 2012

Opgesteld door [Y]

De directie van [X2] BV heeft mij in juni 2012 gevraagd om de samenstelopdracht uit te voeren van [X2] BV vanaf boekjaar 2011 (eerste boekjaar van de BV). Aandachtspunt hierin is dat [Y] in privé een belang heeft van 4,99% in [X2] BV. De BV is opgericht door diverse aandeelhouders met ieder een eigen rol. Vandaar dat ook [A] is gevraagd als accountant. [A] voert verder geen directie in [X2] maar wordt alleen gezien als financier en wordt als adviseur ingeroepen wanneer er mogelijk financiële kwesties (zoals bijvoorbeeld aanvullende financieringen) gaan spelen. Door de diversiteit van de aandeelhouders en het geringe belang van [Y] in het geheel, is de inschatting van [Y] dat het niet indruist tegen basisprincipes van de accountant in deze kwestie. De basisprincipes van een accountant voor een samenstel opdracht zijn:

- Integriteit;

- Objectiviteit;

- Deskundigheid en zorgvuldigheid;

- Geheimhouding;

- Professioneel gedrag.

- Objectiviteit

[A] staat in de markt bekend als eerlijk, open communicatie, direct, professioneel zakelijk en proactief.

[Y] heeft deze kwestie tevens afgestemd met een ex- collega van [L], de heer [M] vertrouwenspersoon van [Y], en de heer [G], jurist om te bepalen of deze kwestie indruist tegen de basisprincipes van de accountant. De heren [M] en [G] geven aan dat de directie van [X2] BV [Y] eerst heeft gevraagd om te participeren en vervolgens pas heeft gevraagd om accountant te worden bij [X2] aangezien alle aandeelhouders een rol in de BV hebben / zouden krijgen. Gezien het geringe belang, geen bemoeienis met de directie c.q. zeggenschap en meerdere aandeelhouders met ieder zijn eigen rol hebben beide heren geconcludeerd dat het geringe belang in [X2] BV niet indruist tegen de basisprincipes van de accountant. Wat wel wordt aangegeven door de heer [M] is dat de werkzaamheden, wanneer [A] gaat groeien, beter door een andere accountant bij [A] te laten uitvoeren danwel een 2de lezer op de dossier te zetten. Tevens dient de positie [Y] als aandeelhouder / accountant voldoende aandacht krijgen in het samenstel dossier (acceptatie/werkprogramma/evaluatie opdracht/etc.) van [A]. Voor 2011 is het voorstel om de werkzaamheden zoveel mogelijk te laten uitvoeren door assistenten/opdrachtleiders van [A]. Dit punt zal zeker bij groei van [A] worden toegepast/uitgevoerd.

Op basis hiervan heeft [Y] besloten dat het aangaan van deze samenstelopdracht pas binnen de basisprincipes”.      

2.9       Betrokkene heeft de jaarrekeningen 2011 en 2012 van [X2] samengesteld. Een assistent die als zzp-er is ingehuurd heeft de dossierafrondingschecklist van boekjaar 2011 opgesteld en daarin de vraag “of de aard en het belang van de opdracht tot medebeoordeling noopte” ontkennend beantwoord en als volgt toegelicht:

 “Aangezien [Y] [betrokkene] een gering belang heeft in de vennootschap (4,99%) zou dit invloed kunnen hebben op de cijfers in de jaarrekening. Gezien het geringe belang, geen inspraak op de leiding, diverse verschillende aandeelhouders, zelfstandigheid van de directie, geen of beperkte communicatie tussen aandeelhouders en directie, kan geconcludeerd worden dat [Y] geen invloed heeft gehad op beleid en cijfers van de vennootschap.”               

2.10     In november 2013 hebben vijf aandeelhouders in [X2] waaronder de initiatiefnemers [X3] en [X4] hun aandelen tegen nominale waarde verkocht aan [X1]. In september 2015 hebben nog twee aandeelhouders dat gedaan. Betrokkene en [B] hebben hun aandelen [X2] niet aan [X1] verkocht. [X1] houdt sindsdien 90,2 % van de aandelen in het geplaatste kapitaal van [X2]. Sinds 1 april 2014 is zij bestuurder van [X2].

2.11     Per april 2014 heeft betrokkene een memo “continuering samenstelopdracht 2013 [X2] BV opgesteld”. Daarin staat:

“De directie van [X2] BV heeft mij in juni 2012 gevraagd om de samenstelopdracht uit te voeren van [X2] BV vanaf boekjaar 2011 (eerste boekjaar van de BV). Aandachtspunt hierin is dat [Y] in privé een gering belang heeft van 4,99% in [X2] BV.

De BV is opgericht door diverse aandeelhouders met ieder een eigen rol. Vandaar dat ook [A] is gevraagd als accountant. [A] voert verder geen directie in [X2] maar wordt alleen gezien als financier en wordt als adviseur ingeroepen wanneer er mogelijk financiële kwesties (zoals bijvoorbeeld aanvullende financieringen) gaan spelen. Door de diversiteit van de aandeelhouders en het beperkte belang (4,99%) van [Y] in het geheel is de inschatting van [Y] dat het niet indruist tegen basisprincipes van de accountant in deze kwestie. In 2012 is de financiering van [A] volledig terugbetaald waardoor eventuele financieringsvraagstukken niet meer van toepassing zijn. Daarnaast is de samenstelling van de directie gewijzigd in 2013 naar [X1] BV en zijn een aantal belangen omgezet van [N] BV naar [X1] BV. Daarnaast zijn 2 kleine aandeelhouders in totaal 6% ([O] Holding BV en [P] Holding BV) uitgestapt als aandeelhouders. Deze 2 aandeelhouders waren verantwoordelijk voor de callcenters. De [X1] groep heeft onder meer ook het belang van [Q] Beheer BV (10%) overgenomen aangezien [Q] Beheer BV volledig wilde uitstappen uit de [H] /[X1] groep. De directie, [X1] groep, en [X4] hebben de overnamen van alle belangen zelfstandig uitgevoerd.

Vanaf april 2013 is een AA accountant, [R], in dienst gekomen bij [A]. [R] is dan ook ingeschakeld als accountant van [A] bij [X2] BV. Dit mede door het overleg met [M] bij aanvang van de opdracht. [R] is bekend met het geringe belang van [Y] in [X2] BV en dat [Y] geen enkele inspraak heeft op de directievoering van [X2]. Hij zal zelfstandig zijn werkzaamheden gaan uitvoeren en rapporteren aan de directie van [X2] en aan [Y]. [Y] heeft dan ook de nodige toelichting gegeven van de 2 voorafgaande jaren en inzicht geven in de aanvaardbaarheid en continuïteit van de aanvaarding van de opdracht. Hierin wordt met name verwezen naar onderstaande principes.

De basisprincipes van een accountant voor een samenstel opdracht zijn:

- Integriteit;

- Objectiviteit;

- Deskundigheid en zorgvuldigheid;

- Geheimhouding;

- Professioneel gedrag.

- Objectiviteit

[R] zal zelfstandig zijn werkzaamheden gaan verrichten en rapporteren aan de directie van [X2] en aan [Y].

Op basis hiervan heeft [Y] besloten dat het uitvoeren van deze samenstelopdracht past binnen de basisprincipes en dat mogelijke beperkingen in de uitvoering van de opdracht wordt vermeden.

2.12     Betrokkene heeft [X4] per e-mail van 30 juli 2015 laten weten dat zijn aandelen en die van [B] te koop zijn voor afgerond € 70.000. Daarop heeft [X4] hem per e-mail van 31 juli 2015 laten weten eenmalig € 30.000 te bieden. Dat heeft betrokkene per e-mail van 13 augustus 2015 afgewezen en daarin nieuw overleg voorgesteld.

2.13     In een memo overweging opzegging samenstelopdracht [A] staat:

 “ Opgesteld: 3 augustus 2015

Opgesteld: [Y]

(...)

Dit alles heeft bij mij dan ook de nodige vraagtekens opgeroepen in combinatie met de agressieve insteek van de bespreking, de druk om de aandelen te willen kopen, het benoemen dat zij hun werk bij [A] willen gaan weghalen wanneer ik niet ga meewerken om de aandelen over te dragen en de app en email correspondentie vanaf 15 juli tussen [voornaam2] en mij”

En in een verslag van een gesprek op 4 augustus tussen [X4], [X3], betrokkene en [G] staat:

Opgesteld: [Y]

Opgesteld: 6 augustus 2015

(...)

Werkzaamheden [A]. Aangegeven wordt door [voornaam4] dat [A] haar werkzaamheden voor de BV’s van de heren beëindigd i.v.m. de beschadigde relatie;

(...)

2.14     Per e-mail van 6 augustus 2015 aan [X4], [X3] en [C] heeft betrokkene hen als directie laten weten dat hij de opdracht en dienstverlening ten behoeve van diverse besloten vennootschappen beëindigde in verband met de verslechterende relatie.

2.15     Per e-mail van 24 maart 2016 heeft mr F.C.M. van der Velden, advocaat te Amsterdam, betrokkene op een verzoek van hem het volgende bericht:

“Jij bent voornemens een procedure te starten tegen [X1] groep. Je hebt aan ons gervaagd hoe je in dat kader dient om te gaan met 1) jouw dubbele rol als accountant en aandeelhouder van [X2] en 2) jouw geheimhoudingsplicht als accountant van [X2] en [X1] Dienstverlening. Ik bericht je als volgt

(,,,)

Met betrekking tot de geheimhouding ben ik van mening dat het goed te betogen valt dat jij niet tuchtrechtelijk laakbaar handelt om in onderhavige procedure gebruik te maken van gegevens waarover jij in jouw hoedanigheid van accountant van [X1] Dienstverlening (danwel [X2]) de beschikking hebt gekregen. Hiervoor zijn de volgende argumenten aan te dragen:

·        [X1] Groep is de bestuurder van [X1] Dienstverlening en [X2]. Het betreft dus gegevens waarover zij reeds beschikt en waarvoor zij ook verantwoordelijkheid draagt. In die zin kan dus worden betoogd dat de gegevens niet aan een derde worden verstrekt, althans niet aan iemand die nog niet van de informatie op de hoogte was. Er is dus geen sprake van strijd met art. 16 VGBA.

·        Daar komt bij dat het gebruiken van de informatie noodzakelijk is voor het handhaven van jouw rechten jegens [X1] Groep.”

2.16     Betrokkene en [B] hebben [X1] op 3 mei 2016 doen dagvaarden en kort weergegeven gevorderd dat [X1] op grond van artikel 2:343 BW haar aandelenbelang in [X2] overneemt tegen een door een deskundige te bepalen prijs en betaling van een billijke vergoeding.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, klagers aanvullende klaagschrift, de ambtshalve aanvulling van de klacht door de Accountantskamer en de door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.    betrokkene heeft in de civiele procedure van [X1] enerzijds en hemzelf en [B] anderzijds gebruik gemaakt van vertrouwelijke documenten voor eigen gewin;

  1. betrokkene heeft in de civiele procedure onjuiste en/of misleidende standpunten ingenomen;
  2. betrokkene heeft geparticipeerd met- en in cliënten alsmede geldleningen verstrekt zonder afdoende waarborgen te treffen;
  3. betrokkene heeft met betrekking tot [F] nagelaten deugdelijke afspraken over samenwerking te maken en deze schriftelijk vast te leggen, onvoldoende onderzoek gedaan naar risico’s van investering in het door hem aangedragen project, deze slecht gemanaged en onvoldoende geborgd in deugdelijke overeenkomsten, [X4] onvoldoende op risico’s van het project gewezen en nagelaten de publicatiebalans 2014 van [F] tijdig te deponeren bij het Handelsregister;
  4. betrokkene heeft [X4] in transacties betrokken die in strijd zijn met de wet of die mogelijk onrechtmatig handelen van [X4] of één van zijn ondernemingen tot gevolg hadden.

De klachtonderdelen waarmee klagers de klacht na de eerste zitting hebben aangevuld:

  1. betrokkene heeft [B] van de stukken die hij heeft verkregen in zijn hoedanigheid van accountant voor haar gewin gebruik laten maken en niet belet dat zij deze in de civiele procedure kon gebruiken;
  2. betrokkene heeft de Accountantskamer misleid doordat hij een gespreksverslag heeft ingebracht waarvan hij de suggestie heeft gewekt dat dat in april 2012 of kort nadien is opgemaakt en al vijf jaar oud is zonder dat hij daarvan melding heeft gemaakt in zijn eerste verweerschrift en op de eerste zitting van de Accountantskamer terwijl het verslag is opgemaakt op basis van aantekeningen in een logboek uit 2015.

Het klachtonderdeel waarmee de Accountantskamer de klacht van klagers op de eerste zitting heeft aangevuld:

h.   het door betrokkene als productie 5 in het geding gebrachte stuk is inhoudelijk       onjuist en/of geantedateerd.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, indien dit plaatshad in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en indien dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

Ten aanzien van klachtonderdeel h.

4.3       Op grond van artikel 22, vijfde lid, van de Wtra kan de Accountantskamer in zaken waar het niet gaat om wettelijke controles de klacht van klagers ambtshalve aanvullen.

4.4       De klacht is ter zitting van 24 november 2017 ambtshalve aangevuld omdat tijdens het onderzoek ter zitting nieuwe feiten bleken die aanwijzing gaven voor klachtwaardig gedrag waar de klacht van klagers niet op zag. Betrokkene heeft bepleit dat de Accountantskamer gelet op de parlementaire geschiedenis van artikel 22 vijfde lid, van de Wtra niet bevoegd was tot deze aanvulling.

4.5       Indien en voor zover de Accountantskamer deze bevoegdheid wel toekwam, overweegt de Accountantskamer over de gegrondheid van de klacht allereerst het volgende.

4.6       De Accountantskamer stelt voorop dat op grondslag van de door haar vastgestelde feiten en omstandigheden en de reactie daarop van betrokkene dient te worden beoordeeld of aannemelijk te achten is dat de betrokken accountant het door de Accountantskamer geformuleerde verwijt treft.          

4.7       Ten grondslag aan dit verwijt ligt het volgende. De Accountantskamer heeft betrokkene op de zitting van 24 november 2017 een eerste memo waarop een datum is vermeld van 17 april 2012 om 9:00 uur (zie hiervoor 2.6) en een tweede memo waarop is vermeld dat het is opgesteld per juni 2012 (zie hiervoor 2.8) voorgehouden waarin telkens de fundamentele beginselen voor accountants zijn opgesomd in dier voege dat ze in het eerste memo in de bewoordingen van de VGBA, die pas in 2014 is ingevoerd, zijn gesteld en in het tweede memo in de bewoordingen van de VGC. Desgevraagd heeft betrokkene daarover toen ter zitting verklaard dat de fundamentele beginselen de basiswaarden voor een accountant zijn en dat hij geen idee had hoe hij toen aan de bewoordingen in het memo van 17 april 2012 kwam. Voorts heeft hij daarover verklaard dat hij destijds met [G] over de aanvaarding van de samenstelopdracht heeft gesproken, dat deze kan bevestigen dat het gesprek op 17 april 2012 heeft plaatsgevonden, en dat het mogelijk is dat hij het memo later heeft aangepast op basis van de nieuwe richtlijnen.

4.8       In zijn schriftelijke reactie op het verwijt heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat hij geen stuk in het geding heeft gebracht dat geantedateerd en inhoudelijk onjuist is. Volgens betrokkene verwijst de datum van 17 april 2012 enkel naar de dag en het tijdstip waarop het overleg heeft plaatsgevonden. Hij heeft voorts toegelicht dat het memo van 17 april 2012 een verslag is van een gesprek dat daadwerkelijk heeft plaats- gevonden op 17 april 2012 om 9.00 uur. Daartoe heeft hij gewezen op een afschrift van zijn digitale agenda waaruit blijkt dat een afspraak met [G] op 17 april 2012 is vastgelegd en op een printscreen met bijlage dat deel uitmaakt van een logboek dat betrokkene sinds 8 augustus 2015 (bij het ontstaan van het aandeelhoudersconflict) is gaan bijhouden. Daarin is het verloop van het gevoerde gesprek verwoord en zijn per abuis de toen inmiddels geldende VGBA-beginselen vermeld.

4.9       Vastgesteld moet worden dat het memorandum ter zake het op 17 april 2012 daarin gerelateerde gesprek inderdaad niet vermeldt, zoals betrokkene in zijn memorandum van juni 2012 (productie 6) nu juist wel heeft gedaan, wanneer het is opgesteld. Van antedateren door betrokkene is dan ook niet gebleken. Voorts heeft betrokkene met de hiervoor geschetste toelichting gemotiveerd betwist dat de inhoud van het memorandum onjuist zou zijn. De Accountantskamer ziet geen reden om niet van de juistheid van dat relaas uit te gaan. Gelet hierop is het naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk geworden dat betrokkene een stuk in het geding heeft gebracht dat inhoudelijk onjuist en/of geantedateerd is.

Het ambtshalve klachtonderdeel h. is daarom ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel a. tot en met g.

4.10     Op de eerste plaats overweegt de Accountantskamer dat betrokkene zijn gevoerde verweer, inhoudende dat klagers het klachtonderdeel f. bezien in relatie tot hun oorspronkelijke klacht te laat hebben ingediend, ter zitting heeft laten vallen, en dat hij weliswaar heeft betoogd en dat betoog wel heeft gehandhaafd dat de aanvulling van klagers klacht in klachtonderdeel g. als reactie op de ambtshalve aanvulling van de klacht door de Accoutantskamer te laat is ingediend, maar daaraan niet de gevolgtrekking heeft verbonden dat hij in zijn verdediging is geschaad, terwijl daarvan ook niet is gebleken. Daardoor ziet de Accountantskamer geen belemmering om deze klachtonderdelen in behandeling te nemen.

4.11     D e Accountantskamer stelt voorts voorop dat het in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.12     In klachtonderdeel g. hebben klagers zich beklaagd over de wijze waarop betrokkene het verslag van het gesprek met [G], dat op 17 april 2012 heeft plaats gevonden, als productie 5 bij zijn verweerschrift heeft gepresenteerd.

Naar het oordeel van de Accountantskamer verdient deze presentatie niet de schoonheidsprijs en had betrokkene bij het indienen daarvan beter kunnen toelichten dat het verslag naderhand -ten behoeve van de tuchtprocedure- is opgemaakt aan de hand van een logboek dat hij vanaf augustus 2015 heeft bijgehouden.

Voor de beoordeling van de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid daarvan geldt als uitgangspunt dat een accountant óók in een tuchtprocedure gebonden is aan de fundamentele beginselen en hij het doel van tuchtrechtspaak (het weren en beteugelen van misslagen in de beroepsuitoefening) niet op oneigenlijke wijze mag frustreren door bijvoorbeeld informatie te geven waarvan hij weet dat deze onjuist en/of misleidend is.

Te dier zake overweegt de Accountantskamer op de eerste plaats dat niet gebleken is dat de informatie in het verslag onjuist is en voorts dat, gelet op de overige inhoud van het dossier, enige aanwijzing voor een misleidende bedoeling van betrokkene niet aannemelijk is geworden. Klachtonderdeel g. is reeds hierom ongegrond.          

4.13     Met betrekking tot klachtonderdelen a. en f., inhoudende dat betrokkene het fundamentele beginsel ‘vertrouwelijkheid’ als bedoeld in artikel 2 sub e VGBA heeft geschonden doordat hij voor eigen gewin en voor het gewin van zijn partner [B] stukken uit het accountantsdossier van [X2] en van [X1] Dienstverlening in de door hem en [B] tegen [X1] aangespannen civiele procedure (zie 2.16) heeft gebruikt en doordat hij deze documenten aan [B] daarvoor ter beschikking heeft gesteld, heeft betrokkene naar voren gebracht dat geen sprake was van gegevens met een vertrouwelijk karakter, waarvan geheimhouding had moeten worden betracht omdat, geparafraseerd, alle gegevens waarop klagers hun verwijten baseren, hun eigen gegevens betreffen, de procespartijen allen bekend zijn met de inhoud van de producties, de informatie niet louter werd gebruikt voor eigen gewin maar ook in het belang van de vennootschap en [B] uit hoofde van haar werkzaamheden bij [A] kennis van de stukken had.

Daarnaast heeft betrokkene alvorens tot dagvaarding over te gaan juridisch advies ingewonnen waarop hij heeft mogen vertrouwen, voor het inbrengen van de producties ruggespraak gehouden met [G] en per productie in drie memoranda vastgelegd wat zijn overwegingen zijn geweest om ze in het geding te mogen brengen.

Bovendien was het inbrengen van de gewraakte producties noodzakelijk voor het handhaven van zijn eigen rechten, is de wijze van inbrengen de minst bezwarende geweest en zijn de gegevens uitsluitend ten behoeve van de procedure aan de rechtbank verstrekt.

4.14     Op grond van artikel 16 en volgende van de VGBA en de toelichting daarbij neemt de accountant het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid in acht met betrekking tot de tijdens de uitoefening van zijn beroep verkregen gegevens of inlichtingen in elke omgeving waarin hij verkeert, ongeacht of dit in de werk- of privésfeer is.

Op grond van artikel 16 van de VGBA en de toelichting daarbij is de accountant die de beschikking krijgt over gegevens of inlichtingen waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden verplicht tot geheimhouding van de gegevens of inlichtingen, behoudens voor zover sprake is van de in artikel 16 onder a tot en met e VGBA aangegeven situaties. Artikel 18 van de VGBA bepaalt expliciet dat de accountant vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet voor eigen gewin of het gewin van een derde gebruikt.

4.15     Klagers hebben aan de klachtonderdelen de documenten opgesomd in punt 46. van het klaagschrift onder a. tot en met i. ten grondslag gelegd. Onbetwist is gebleven dat betrokkene deze tijdens de uitoefening van zijn beroep, te weten als (samenstel)accountant van [X2] en van [X1] Dienstverlening B.V., heeft verkregen. In weerwil van het standpunt van betrokkene betroffen deze stukken reeds om die reden gegevens met een vertrouwelijk karakter ten aanzien waarvan hij geheimhouding had dienen te betrachten tenzij die verplichting op grond van artikel 16 VGBA niet op hem rustte. De door betrokkene en zijn echtgenote jegens [X1] aangespannen civiele procedure kwalificeert niet als een situatie bedoeld onder a tot en met e van artikel 16 VGBA. Hij had deze stukken dus niet voor eigen gewin, en die van zijn echtegenote als derde, mogen gebruiken door deze stukken in een door hemzelf en zijn echtgenote aangespannen civiele procedure te gebruiken en dus in de openbaarheid te brengen.

4.16     Betrokkenes pleidooi dat hij ook als aandeelhouder over documenten kon beschikken en het inbrengen van producties in het geding nodig was om zijn eigen rechten te kunnen handhaven waarvan hij het belang en de motivering in een drietal memoranda heeft vastgelegd, bieden naar het oordeel van de Accountantskamer bezien in het licht van vermelde beroepsvoorschriften geen rechtvaardiging voor het voor eigen gewin en dat van zijn echtgenote openbaar maken van de gegevens, ook al is dit tot de rechtbank beperkt en gaat het om gegevens die aan alle partijen in die civiele procedure bekend zouden zijn. Overigens, het verweer dat betrokkene als aandeelhouder over de bedoelde documenten kon beschikken, is allereerst voor de meeste documenten niet aannemelijk geworden, en voorts is gesteld noch aannemelijk geworden dat aan betrokkene (of [B]) enig document in zijn (haar) hoedanigheid van aandeelhouder ooit (bevoegdelijk) ter beschikking is gesteld.

Daarbij komt dat betrokkene niet heeft onderkend dat [B], die als derde in de zin van artikel 18 VGBA moet worden aangemerkt, zo de beschikking heeft gekregen over de documenten en dat deze ook ten behoeve van haar in het civiele geding zijn gebruikt. Op grond van artikel 21 VGBA had betrokkene de bedreiging daarvan voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid moeten onderkennen en een toereikende maatregel moeten treffen om zich aan dat beginsel te houden. Dat heeft betrokkene ten onrechte niet gedaan. Dat [B] werkzaam was op zijn kantoor en langs die weg net als betrokkene al kennis had van de inhoud van (de) documenten, maakt dat niet anders, reeds omdat ook voor die situatie het uitgangspunt “geheimhouding tenzij sprake is van een uitgezonderde situatie” gold en hier geen sprake is van één van de situaties zoals bedoeld in artikel 16 sub a tot en met e van de VGBA. Daarvoor gold voorts ook het bepaalde in artikel 19 VGBA, dat voorschrijft dat een accountant een redelijkerwijs te nemen maatregel treft om ervoor te zorgen dat degene die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaamheden uitvoert ten behoeve van een professionele dienst de vertrouwelijkheidsverplichtingen naleeft, zoals deze op grond van de artikelen 16 tot en met 18 voor accountants gelden. Betrokkene had dus juist moeten voorkomen dat [B] de kennelijk bij [A] bekomen kennis voor eigen gewin zou gebruiken door zich daarop in het civiele geding te beroepen.

Omdat de handelwijze van betrokkene op meerdere punten een overtreding oplevert van het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid en artikel 21 VGBA zijn de klachtonderdelen a. en f. in zoverre gegrond.

De door betrokkene getroffen maatregel te weten, inwinnen van deskundig juridisch advies en opvolgen daarvan is naar het oordeel van de Accountantskamer ontoereikend geweest om te voorkomen dat betrokkene een (zeker voor hem) kenbaar beroepsvoorschrift heeft overtreden.

Het dilemma dat zich aldus voor betrokkene door en als gevolg van zijn zakelijke samenwerking met [X2] en [X1] onmiskenbaar heeft voorgedaan, levert geen grond op om hem zijn handelwijze niet tuchtrechtelijk aan te rekenen.

4.17     Voor de beoordeling van klachtonderdeel b. geldt als uitgangspunt dat tot de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer behoort dat , behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professioneelgedrag/ professionaliteit niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust en te kwader trouw onjuist of misleidend blijkt te zijn of naar haar aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

4.18     Klachtonderdeel b. faalt omdat gezien al hetgeen klagers naar voren hebben gebracht, en in acht genomen het daartegen gevoerde gemotiveerde verweer, niet aannemelijk is geworden dat betrokkene geen pleitbare standpunten heeft ingenomen, laat staan dat aannemelijk zou zijn geworden dat betrokkene bewust onjuist of misleidend die standpunten zou hebben ingenomen.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.19     Klagers -en in het bijzonder [X4]- verwijten betrokkene in klachtonderdeel c. op de eerste plaats dat hij geparticipeerd heeft samen met zijn partner [B] in [X2] en dat hij direct en indirect een geldlening heeft verstrekt aan [X2], terwijl hij tegelijkertijd een opdracht heeft aanvaard om de jaarrekening van [X2] samen te stellen en ook voor het overige werkzaamheden te verrrichten voor [X2] en de overige vennootschappen waarmee [X2] in een groep is verbonden, en daarnaast dat hij in 2012 samen met [X4] een investeringsmaatschappij is begonnen in de vorm van [F], waarbij betrokkene het mislukte investeringsproject heeft aangedragen, terwijl betrokkene tegelijkertijd de accountant en ‘trusted advisor’ was van [X4] en van alle ondernemingen waarbij [X4] als bestuurder of (mede)aandeelhouder betrokken was.

Klagers zijn van mening dat betrokkene zich schuldig gemaakt heeft aan een belangenverstrengeling die onverenigbaar is met de fundamentele beginselen en dat hij in ieder geval onvoldoende waarborgen heeft getroffen om de dreiging van een inbreuk daarop terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau, laat staan dat hij daaover iets heeft vastgelegd.

4.20 Betrokkene heeft zich er allereerst op beroepen dat dit klachtonderdeel te laat is ingediend.

4.21     Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt voor zover van belang dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.22     De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat voor aanvang van de daarin bedoelde termijn van drie jaren beslissend is of sprake is van een constatering van geparafraseerd het tuchtrechtelijk laakbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant, dan wel van zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten kan worden gebaseerd. Daarbij is van belang hoe de klacht is omschreven, althans door de Accountantskamer moet worden opgevat. Het gaat er dus niet om wanneer een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar wanneer bij een klager op grond van door hem geconstateerde feiten in verband met dat handelen of nalaten een vermoeden is ontstaan of redelijkerwijs kon ontstaan dat de accountant van zijn handelen of nalaten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is niet vereist dat een klager volledig op de hoogte is van de exacte regelgeving voor accountants waarmee het handelen of nalaten (mogelijk) in strijd is.

4.23     Het klaagschrift in deze zaak is op 24 mei 2017 bezorgd en ingekomen. Dat betekent dat in dit geval voor de driejaarstermijn bedoeld in artikel 22 Wtra, de datum 24 mei 2014 bepalend is.

4.24     Bij deze beoordeling moet worden gepreciseerd dat het bestuur van [X2] tot 12 april 2012 respectievelijk 1 april 2014 werd gevormd door de persoonlijke holdings van [X4] respectievelijk [X3] en sinds 1 april 2014 door [X1] waarvan [X3] en [X4] (vanaf de oprichting in 2012) indirect aandeelhouder en (mede) bestuurder zijn. Hun kennis en inzicht zijn hier van betekenis.

4.25     Voor beide verwijten geldt het volgende. Betrokkene is sinds 9 februari 2010 de accountant van [X4] en [X2] is opgericht op 14 juni 2011. Bij die oprichting hebben betrokkene en zijn partner een minderheidsbelang in [X2] genomen en heeft betrokkene een geldlening verstrekt aan [X2]. Op 29 juni 2012 heeft hij vervolgens de opdracht van [X2] aanvaard voor het samenstellen van haar jaarrekeningen vanaf 2011 en sedert de oprichting van [X1] in 2012 heeft hij ook accountantswerkzaamheden voor deze groep vennootschappen verricht. Klagers waren daarbij betrokken en hadden daarvan sedertdien wetenschap. Redelijkerwijze hadden zij toen als professionele ondernemers die een (beleggings- en investerings)samenwerking aangingen met hun accountant, kunnen vermoeden dat die samenwerking vanwege belangenverstrengeling onverenigbaar zou kunnen zijn met voor een accountant geldende beroepsregels en dat het aan betrokkene was geweest om waarborgen te treffen tegen mogelijke bedreigingen als gevolg van zijn bemoeienissen voor de naleving van de fundamentele beginselen. Omdat de verwijten die zij daarover thans aan betrokkene maken meer dan drie jaar later gerekend vanaf juni 2011 respectievelijk 2012 zijn ingediend is klachtonderdeel c. niet-ontvankelijk.

4.26     De gedragingen die betrokkene in klachtonderdeel d. worden verweten houden onder meer -geparafraseerd- in dat hij geen deugdelijke samenwerkingsafspraken voor [F] B.V. heeft gemaakt en vastgelegd, risico’s van investering in [S] onvoldoende heeft onderzocht en [X4] niet op (die) risico’s heeft gewezen. Ook deze verwijten zijn te laat ingediend omdat [X4] als professioneel ondernemer die gedragingen redelijkerwijs bij de start van de samenwerking en bij de besluitvorming over investeringen had kunnen constateren. Het meer dan drie jaar later op grondslag van die handelwijzen formuleren van verwijten is te laat. In zoverre is klachtonderdeel d. niet-ontvankelijk.

Van de gedraging die betrokkene daarnaast in dit klachtonderdeel wordt verweten te weten geparafraseerd- slecht managen van de investering in [S]- is niet gebleken van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid, omdat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat van slecht management sprake was, terwijl overigens ook voor dit subverwijt geldt dat klagers die handelwijze en tuchtrechtelijke verwijtbaarheid daarvan meer dan drie jaar geleden (redelijkerwijze) hebben kunnen constateren. In zoverre is klachtonderdeel d. niet-ontvankelijk althans ongegrond.

Het laatste subverwijt, inhoudende -geparafraseerd- dat betrokkene heeft nagelaten de publicatiebalans over het boekjaar 2014 van [F] B.V. tijdig te deponeren is ongegrond, omdat klagers de juistheid van dit verwijt gelet op het gemotiveerde verweer niet aannemelijk gemaakt hebben.

4.27     Afgezien van de vraag of het verwijt in klachtonderdeel e. ten aanzien van overtreding van het relatie- of concurrentiebeding met [T] (waarvan in dat geval sprake zou zijn geweest met medewerking van klagers) tijdig is ingediend, hebben klagers, gelet op het daartegen gevoerde gemotiveerde verweer en bijvoorbeeld het daarin gestelde overleg omtrent een en ander met [T], niet aannemelijk gemaakt dat het beding door betrokkene is overtreden.

Daargelaten de vraag of het verwijt ten aanzien van de schijnconstructie ten behoeve van het voldoen aan voorwaarden voor het verkrijgen van een VAR-verklaring van een zzp’er, gelet op het daartegen gevoerde gemotiveerde verweer, gegrond zou zijn geweest is dit subverwijt niet-ontvankelijk, omdat klagers al bij het bespreken van de schijnconstructie in september 2012 die gedraging hebben geconstateerd en als ondernemer redelijkerwijs toen ook de door hen gestelde tuchtrechtelijke verwijtbaarheid daarvan hadden kunnen constateren. Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel e. deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond.

4.28     Nu de klacht gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij is enerzijds van belang dat betrokkene de vertrouwelijkheid van gegevens onvoldoende heeft geborgd bij het gebruik daarvan voor eigen gewin ten behoeve van de onderbouwing van een civielrechtelijk standpunt en verder het gebruik daarvan door een derde, te weten zijn partner, eveneens ter onderbouwing van een civielrechtelijk standpunt, niet heeft voorkomen. Daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamente beginsel van vertrouwelijkheid en artikel 21 van de VGBA. Anderzijds weegt mee dat deze overtreding heeft plaats gevonden binnen een kleine kring van belanghebbenden die allen kennis hadden van die vertrouwelijke informatie en mede op basis daarvan een oordeel over een tussen hen binnen die kring onstaan geschil aan de rechter hebben voorgelegd. Voorts speelt mee dat betrokkene niet eerder een maatregel is opgelegd.

4.29      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdelen a. en f. gegrond zoals hiervoor vermeld;
  • verklaart klachtonderdeel c. niet-ontvankelijk;
  • verklaart klachtonderdelen d. en e. deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond zoals hiervoor vermeld;

·       verklaart klachtonderdelen b, g., en h. ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.