ECLI:NL:TACAKN:2018:84 Accountantskamer Zwolle 18/790 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:84
Datum uitspraak: 03-12-2018
Datum publicatie: 03-12-2018
Zaaknummer(s): 18/790 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klachten over onderzoek naar de grondslag van uitlatingen klaagster in radioprogramma. Betrokkene heeft klaagster bij de start van het onderzoek geen van belang zijnde informatie over haar rol en de doelstelling van het onderzoek onthouden. Dat betrokkene als accountant dient te handelen in het algemeen belang staat er niet aan in de weg een onderzoek in te stellen naar de grondslag van uitlatingen van klaagster. Niet aannemelijk is gemaakt dat vragen die bij klaagster leefden en stukken die openbaar gemaakt moesten worden, licht konden werpen op die grondslag en daarom hoefden die vragen niet betrokken te worden in het onderzoek. Het niet beantwoorden van die vragen en het niet openbaar maken van die stukken doet dan ook geen afbreuk aan de waarheidsvinding met betrekking tot die grondslag. Het is voor een accountant niet verboden gegevens te verzamelen en aan te leveren ter onderbouwing van een partijstandpunt en daarmee het belang van die partij te dienen, mits de accountant zich daarbij houdt aan het fundamentele beginsel van objectiviteit dat wil zeggen zich bij zijn afwegingen niet ongepast laat beïnvloeden. Dat betrokkene dat niet heeft gedaan is niet aannemelijk gemaakt. Betrokkene heeft ook geen onjuiste indruk gewekt in het rapport over de betrokkenheid van klaagster bij de inhoud van het rapport.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/790 Wtra AK van 3 december 2018 van

X B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: drs. [A],

t e g e n

DRS. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. A.P.P. Witteveen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 2 mei 2018 ingekomen klaagschrift van 1 mei 2018 met bijlagen;

-        het op 16 mei 2018 ingekomen e-mailbericht van klaagster met bijlagen;

-        het op 1 juni 2018 ingekomen e-mailbericht van klaagster met bijlage;

-        het op 23 juli 2018 ingekomen verweerschrift van 23 juli 2018.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 17 september 2018 waar zijn verschenen: namens klaagster, drs. [A] (hierna: [A]), en betrokkene, bijgestaan door mr. A.P.P. Witteveen, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Op [datum] heeft omroep [B] het programma [programma1] uitgezonden met als onderwerp “[onderwerp1]?”. De uitzending was het resultaat van onderzoek door de redactie van [programma1] en klaagster. Op de website van klaagster is op [datum] een artikel verschenen over datzelfde onderwerp. De vereniging [C] ([C]) heeft daarna betrokkene benaderd met het verzoek haar te ondersteunen bij een onderzoek naar de uitlatingen die in de uitzending en in het artikel zijn gedaan.

2.2       In de opdrachtbevestiging van 19 februari 2018 is de aan betrokkene verleende opdracht als volgt beschreven:

“Het primaire doel van deze opdracht is het ondersteunen van [C] bij haar onderzoek naar beweringen van [programma1] en [X] en het verweer daarop door de eigen stellingen van [C] toegelicht en onderbouwd te presenteren. Dit teneinde – indien de bevindingen van het onderzoek daartoe aanleiding geven – rectificatie te eisen van [programma1] en [X] zodat de naam van [C] wordt gezuiverd en [C] haar schade (verder) kan beperken. Onze opdracht heeft betrekking op de volgende beweringen die door [programma1]/[X] zijn gedaan:

  1. Tijdens de uitzending stelt de verslaggeefster (voice-over) o.a. het volgende: “Het eigen vermogen slinkt van 4 miljoen euro in 2015 naar 2,4 miljoen in 2016.”
  2. Tijdens de uitzending zegt de heer [A], nadat hem is gevraagd wat hem het meest opvalt in de cijfers van [C]: “Nou, onder andere de enorme salarissen die betaald worden. € 85.000,- gemiddeld per fte bij deze vereniging. Nou dan moet je vergelijken: € 85.000,- is ongeveer wat een kolonel verdient in het leger, een financiële topman in een MKB-bedrijf. Noem het maar op. En daar lopen er dan 55,7 van rond, want zoveel mensen werken er.”
  3. Daarnaast verklaart de heer [A] in hetzelfde vraaggesprek in de studio het volgende: “Maar neem ook bijvoorbeeld het bedrag voor pennetjes en gummetjes – kantoorbenodigdheden – 1,2 miljoen. Nou dan moet je flink je best doen om dat aan kopieerpapier uit te geven. 1 miljoen euro voor communicatiekosten! Nou er wordt überhaupt niet meer gecommuniceerd; het is een soort totalitair regime geworden. Alle communicatie is opgehouden, maar er wordt wel 1 miljoen gedeclareerd.”
  4. Even verderop verklaart de heer [A] eveneens in het vraaggesprek met de presentatrice het volgende: “Van 180.000 naar 103.000 leden plus dat je ziet dat inkomsten minder worden en dat jaar op jaar grote verliezen worden geboekt”.
  5. In het studiogesprek met de heer [A] verklaart de heer [A] vanaf minuut 12:43 o.a.: Ja…. Er is maar één persoon die er een potje van maakte en dat is duidelijk uit de cijfers op te maken en is mevrouw [D]. Die cijfers… die duiken echt naar beneden.”
  6. Op pagina 5 van het artikel van [X] wordt de volgende bewering gedaan: “In het persbericht wordt verder gezwegen over € 960.000,- verlies die de vereniging heeft geleden in 2015: [C] is een financieel gezonde organisatie”, zo wordt gesteld.”
  7. Op pagina 13 stelt [X] het volgende: “Het hoofdkantoor verklaart dat de accountant zou hebben aangedrongen op het rucksichtslos centraliseren van de betaalorganisatie.”

In het onderzoek kunnen [programma1]/[X] als betrokkenen worden aangemerkt. Om die reden zullen wij ten aanzien van hen hoor en wederhoor toepassen.”

2.3       Op 5 maart 2018 heeft betrokkene in een e-mailbericht [A] uitgenodigd voor een gesprek. In het bericht zijn de beweringen die zijn opgesomd in 2.2 van deze uitspraak letterlijk overgenomen met de mededeling dat het onderzoek zich richt op de grondslag van deze uitingen. [A] wordt in het kader van “hoor” in de gelegenheid gesteld “aan te geven op welke informatie de uitingen (…) zijn gebaseerd. Uw input kan bijdragen aan waarheidsvinding met betrekking tot de genoemde uitingen.”

2.4       Op 7 maart 2018 heeft [A] betrokkene gevraagd waar haar onderzoek toe dient en of de gegevens worden gebruikt voor een procedure. Hij heeft verder laten weten bereid te zijn tot een gesprek, maar alleen als voldaan wordt aan een aantal voorwaarden die, aldus [A], “allemaal met waarheidsvinding en transparantie te maken” hebben. De voorwaarden behelzen onder meer het openbaar maken van een aantal stukken en het beantwoorden van vragen die al eerder, op 25 oktober 2017, aan [C] zijn gesteld, maar nooit zijn beantwoord, en van een aantal nieuwe vragen. Deze vragen zijn aan het e-mailbericht gehecht.

2.5       Op 8 maart 2018 laat betrokkene [A] weten wat het doel van haar opdracht is. In haar e-mailbericht wordt de doelstelling, zoals die is opgenomen in de opdrachtbevestiging van 19 februari 2018, letterlijk weergegeven. Verder deelt betrokkene [A] mee dat zij aan de wens om stukken openbaar te maken, geen gehoor kan geven, omdat [C] en niet betrokkene “eigenaar” is van deze stukken. De vragen die [A] beantwoord wenst te zien, gaan de opdracht van betrokkene te buiten, zodat zij ook aan deze wens geen gehoor kan geven, aldus betrokkene.  

2.6       Op 9 maart 2018 heeft [A] aan betrokkene bericht dat hij onder een gesprek verstaat het uitwisselen van informatie. Uit het e-mailbericht van betrokkene blijkt, zo schrijft [A], dat zij “daarin geen enkele trek” heeft. Verder is betrokkene volgens [A] in de uitnodiging voor een gesprek niet “open” geweest over de doelstelling van het gesprek en heeft hij nogmaals aan betrokkene gevraagd of het de bedoeling is dat “de door jou verkregen informatie” gebruikt zal worden voor een (juridische) procedure.  

2.7       Betrokkene heeft in antwoord daarop diezelfde dag meegedeeld dat het horen inhoudt dat [A] de gelegenheid wordt geboden “om aan te geven op welke informatie u de zeven genoemde uitlatingen heeft gebaseerd.” Op de vraag naar het gebruik van de verkregen informatie voor een juridische procedure kan betrokkene pas “na onderzoek” antwoord geven. Verder stelt zij dat de stukken waarover [A] wil beschikken, wel van belang kunnen zijn in het kader van waarheidsvinding “in uw eigen onderzoek”, maar geen rol spelen in deze fase van “hoor”, waarin het gaat om de basis van de uitlatingen van [A].

2.8       Op 10 maart 2018 laat [A] betrokkene weten dat hij “nu er geen sprake blijkt te zijn van oprechte en objectieve waarheidsvinding, noch ‘een gesprek’ ”, geen gehoor zal geven aan de uitnodiging van betrokkene. In ditzelfde e-mailbericht heeft hij betrokkene verwezen naar het jaarverslag over 2015 van [C] en naar de website van [C]. Dat zijn de stukken waaruit “de genoemde bedragen en beweringen” blijken, aldus [A].

2.9       [Programma1], aan wie betrokkene eveneens een uitnodiging voor een gesprek had gezonden (gelijkluidend aan de uitnodiging gericht aan [A]), heeft haar op 9 maart 2018 bericht dat zij niet zal ingaan op deze uitnodiging.

2.10     Op 3 april 2018 heeft betrokkene een concept van het rapport van haar onderzoek “Inzake [C]” met bijlagen aan klaagster (en [programma1]) gezonden en de gelegenheid geboden daarop inhoudelijk te reageren. Op 19 april 2018 heeft [A] in een e-mailbericht betrokkene namens klaagster meegedeeld dat zij daarvan geen gebruik zal maken en dat hij namens klaagster een tuchtklacht tegen haar zal indienen. Betrokkene heeft daarna een definitief rapport (hierna: het rapport) uitgebracht aan [C]. Een afschrift van dit rapport is aan klaagster toegezonden door de advocaat van [C].  

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals uiteengezet op de bladzijden 21 en 22 van het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a. betrokkene heeft niet gemeld wat haar rol is en is - ook nadat klaagster daar uitdrukkelijk om heeft gevraagd - niet duidelijk geweest over de werkelijke doelstellingen van het onderzoek en het rapport, en zij heeft ook niet bekend gemaakt dat zij een partijbelang diende, zodat ze niet eerlijk en oprecht optrad;

b. betrokkene grijpt niet in als blijkt dat haar opdrachtgever handelt in strijd met de wet en zet niet de noodzakelijke stappen om te komen tot waarheidsvinding en transparantie, zoals het beantwoorden van de vragen van klaagster en het openbaar maken van relevante documenten;

c. betrokkene doet ten onrechte voorkomen dat haar rapport objectief is doordat zij klaagster inhoudelijk erbij heeft betrokken;

d. aan het (concept)rapport zijn bijlagen gehecht waarvan de herkomst en authenticiteit niet zijn na te gaan en in het rapport worden op diverse plekken selectieve bronnen aangehaald, tendentieuze aannames gedaan en feitelijke onjuistheden vermeld.

3.3       Wat namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, omdat dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Ter zitting heeft klaagster als de kern van haar klacht verwoord dat betrokkene zich bij het uitvoeren van de opdracht van [C] niet had mogen beperken tot louter het “onderbouwen van de eigen stellingen van [C]”, aangezien op haar als accountant de verantwoordelijkheid rust om te handelen in het algemeen belang. De waarheidsvinding waarop het onderzoek van betrokkene zich volgens het e-mailbericht van 5 maart 2018 aan [A] richtte, diende zich daarom volgens klaagster ook uit te strekken tot het beantwoorden van de vragen en het openbaar maken van de documenten waarom het [A] ging in zijn e-mailbericht van 7 maart 2018.  De Accountantskamer zal deze toelichting betrekken bij haar beoordeling van de klachtonderdelen omschreven in 3.2 van deze uitspraak onder a. en b. Die klachtonderdelen wordt hierna gezamenlijk besproken.

4.5       Ingaand op klachtonderdeel a. stelt de Accountantskamer allereerst vast dat in het e-mailbericht van 5 maart 2018 van betrokkene aan [A] duidelijk staat dat het door [C] opgedragen onderzoek zich zal richten op “de grondslag” van een aantal expliciet benoemde uitlatingen van onder andere klaagster. Het had de voorkeur verdiend als in dit bericht ook de met [C] overeengekomen doelstelling van het onderzoek was opgenomen, maar daarover is [A] al daags nadat hij daarnaar had gevraagd alsnog geïnformeerd. Uit de weergave van deze doelstelling in dit bericht kan worden opgemaakt dat de mogelijkheid bestaat dat [C] rectificatie van gedane uitlatingen zal eisen. In een volgend e-mailbericht van weer een dag later heeft betrokkene daaraan toegevoegd dat zij nog niet weet of daartoe een juridische procedure zal worden aangespannen.

4.6       De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene klaagster in haar correspondentie met [A] voorafgaande aan de start van het onderzoek geen van belang zijnde informatie over haar rol en de doelstelling van het onderzoek heeft onthouden. De omstandigheid dat op betrokkene als accountant de verantwoordelijkheid rust om te handelen in het algemeen belang staat er niet aan in de weg een onderzoek in te stellen naar alleen de “grondslag” van beweringen die zijn gedaan door klaagster en daarbij de vragen die bij klaagster leefden, niet te betrekken, zoals [A] van betrokkene verlangde. Het object van het onderzoek was immers in overleg tussen de opdrachtgever, [C], en betrokkene bepaald en [A] heeft in de e-mailcorrespondentie met betrokkene niet gesteld dat beantwoording van de vragen die bij klaagster leefden of het openbaar maken van de stukken waarom het [A] ging, enig licht konden werpen op de “grondslag” van de beweringen van klaagster in de uitzending of op de website. In het klaagschrift wordt die stelling wel betrokken, maar niet onderbouwd. Daarom valt dan ook niet in te zien dat het niet beantwoorden van die vragen en het niet openbaar maken van die stukken, afbreuk deed aan de waarheidsvinding met betrekking tot die grondslag. Verder is van belang dat het voor een accountant niet verboden is gegevens te verzamelen en aan te leveren ter onderbouwing van een (in te nemen) partijstandpunt en om daarmee het belang van die partij te dienen, mits de accountant zich daarbij houdt aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Dit houdt volgens artikel 11 van de VGBA in dat de accountant zich bij zijn afwegingen niet ongepast laat beïnvloeden. Klaagster heeft naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene dat (voordat zij met het onderzoek begon of op een later moment) heeft gedaan.  

4.7       In klachtonderdeel b. stelt klaagster nog dat betrokkene niet heeft ingegrepen nadat was gebleken dat [C] handelt in strijd met de wet. Uit het klaagschrift kan worden afgeleid dat deze stelling betrekking heeft op het door [C] niet ter beschikking stellen aan haar leden van jaarrekeningen, waarop [A] haar heeft gewezen in zijn e-mailbericht van 10 maart 2018. Betrokkene heeft daar tegenin gebracht dat het haar niet bekend is of [C] jaarrekeningen niet aan haar leden verstrekt, en evenmin of dat in strijd is met enige wettelijke bepaling. Verder heeft zij aangevoerd dat dit beweerde verzuim geen verband houdt met de werkzaamheden, waartoe zij zich heeft verbonden, en dat zij er ook niet bij betrokken is. De Accountantskamer is van oordeel dat er geen wettelijke of gedragsregel valt aan te wijzen die inhoudt of meebrengt dat betrokkene erop moest toezien of [C] de betreffende jaarrekeningen al dan niet aan haar leden verstrekte en of [C] daarmee al dan niet in strijd met de wet handelde, laat staan dat zij [C] daarop moest aanspreken. De verplichting daartoe vloeit ook niet voort uit de op betrokkene als accountant rustende verantwoordelijkheid om te handelen in het algemeen belang.  

4.8       Gezien het vorenstaande zijn de klachtonderdelen a. en b. ongegrond.

4.9.1    Klaagster verwijt betrokkene in klachtonderdeel c. dat zij in het (concept-) rapport de suggestie wekt dat de objectiviteit van het onderzoek is gegarandeerd doordat daarin staat dat klaagster is betrokken bij het onderzoek, terwijl klaagster niet inhoudelijk heeft gereageerd en juist afstand heeft genomen van de wijze waarop betrokkene aan waarheidsvinding heeft gedaan. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene in haar (concept-)rapport een hoofdstuk getiteld ‘Hoor en wederhoor’ heeft opgenomen. Hierin wordt de verwijzing van [A] in het e-mailbericht van 10 maart 2018, vermeld in 2.8 van deze uitspraak, letterlijk geciteerd en gepresenteerd als inhoudelijke reactie van klaagster. Verder maakt betrokkene in het rapport melding van de reactie van [A] in een e-mailbericht van 19 april 2018 op het conceptrapport (bedoeld in 2.10 van deze uitspraak), waarin hij meedeelt niet inhoudelijk te zullen reageren vanwege de twijfels die hij heeft over de wijze waarop betrokkene haar werkzaamheden als accountant heeft verricht. De aanpak, de vraagstelling, het ondeugdelijke/selectieve gebruik van bronnen en dubieuze aannames zouden niet oorbaar zijn voor een accountant, aldus [A] in dit e-mailbericht. Beide e-mailberichten zijn als bijlage aan het rapport toegevoegd.

4.9.2    De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene door de wijze waarop zij de e-mailberichten van [A] in haar (concept-) rapport heeft verwerkt, geen onjuiste indruk heeft gewekt over de betrokkenheid van klaagster bij de inhoud van het rapport. Wat [A] haar in het e-mailbericht van 10 maart 2018 heeft geschreven over (kort gezegd) de bronnen van de beweringen waarop het onderzoek van betrokkene zich richtte, te weten het jaarverslag over 2015 van [C] en de website van [C], mocht betrokkene, zoals zij heeft gedaan in het (concept-)rapport, aanmerken als een inhoudelijke reactie op de aan klaagster geboden gelegenheid tot horen. Over het e-mailbericht van 19 april 2018 heeft betrokkene terecht vermeld dat daaruit blijkt dat klaagster niet heeft willen reageren op het conceptrapport. Bovendien heeft betrokkene beide e-mailberichten als bijlage aan het rapport toegevoegd zodat voor de lezer controleerbaar was wat de reacties van [A] behelsden. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

4.10     Ter onderbouwing van klachtonderdeel d. heeft klaagster in de randnummers 24 en 25 van het klaagschrift voorbeelden gegeven van het aanhalen van selectieve bronnen in het rapport, het doen van tendentieuze aannames, het presenteren van feitelijke onjuistheden en het gekleurd weergeven van de procesgang.

4.11     Een van deze voorbeelden ziet op wat in het rapport staat omschreven als toelichting en onderbouwing op weerlegging van Uiting 1. Voor zover van belang is daar als Uiting 1 vermeld: “ (…) Het aantal leden van de [C] blijft dalen. Van 180.000 naar 103.000. Het eigen vermogen slinkt van vier miljoen in 2015 naar twee komma vier miljoen in 2016”. Klaagster verwijt betrokkene dat zij in het rapport ten onrechte stelt dat de dramatische daling van het aantal leden het gevolg is van negatieve publiciteit. De ledendaling is volgens het onderzoek van klaagster het gevolg van draconische organisatorische ingrepen door de leiding van [C].  Betrokkene heeft in haar verweer erop gewezen dat in de betreffende passage duidelijk het standpunt van [C] over de oorzaak van de daling van het ledenaantal is weergegeven en niet het hare.

4.12     De Accountantskamer overweegt dat de opdracht van betrokkene alleen zag op de bewering tijdens de uitzending van Omroep [B] over het slinken van het eigen vermogen van [C] en niet op de daling van het ledenaantal. Betrokkene heeft in haar (concept-) rapport niettemin ook als uiting opgenomen de daling van het ledenaantal en daarna vermeld dat het juist is dat het ledenaantal is gedaald. In de daaropvolgende zin wordt gesteld dat deze daling volgens [C] (deels) kan worden verklaard door negatieve uitingen in de media, maar deze verwijzing ontbreekt in de volgende twee zinnen die over schommelingen in de ledenaantallen gaan. In de slotzin van deze passage wordt een relatie gelegd met dalende opbrengsten, die volgens [C] hebben geleid tot negatieve resultaten. De Accountantskamer is van oordeel dat de gebezigde formuleringen in deze passage de onjuiste indruk kunnen wekken dat het onderzoek van betrokkene zich ook heeft uitgestrekt tot de daling van het ledenaantal en de oorza(a)k(en) daarvan. Mede gezien haar opdracht had betrokkene die mogelijke indruk dienen te vermijden door niets op te nemen over de daling van het ledenaantal en de oorza(a)k(en) daarvan. De Accountantskamer is evenwel van oordeel dat geen sprake is van een omissie met tuchtrechtelijke relevantie omdat het een ondergeschikt onderdeel van het rapport betreft.

4.13     Met betrekking tot het in dit klachtonderdeel beschreven gebruik van selectieve bronnen onderschrijft de Accountantskamer het verweer van betrokkene erop neerkomend dat de weerlegging van Uiting 7 in het rapport voldoende is onderbouwd met de verwijzingen naar passages uit het accountantsverslag over 2014. De gestelde feitelijke onjuistheid met betrekking tot het in 2015 geleden verlies (Uiting 6) wordt in het rapport terecht weerlegd met verwijzing naar een ten laste van een bestemmingsreserve gebracht verlies. Wat klaagster in dit klachtonderdeel heeft gekenschetst als gekleurd weergeven van de procesgang is al besproken en beoordeeld in 4.9.1 en 4.9.2 van deze uitspraak.

4.14     Dat aan het (concept-)rapport bijlagen zijn gehecht waarvan de herkomst en de authenticiteit niet valt na te gaan, heeft de Accountantskamer niet kunnen vaststellen. Klaagster heeft wel een afschrift van het conceptrapport en een afschrift van het rapport overgelegd, maar niet van de bijlagen. Betrokkene heeft ook de bijlagen bij het rapport overgelegd, maar ook daarna heeft klaagster niet duidelijk gemaakt op welke bijlagen zij doelt. Het verwijt is dan ook niet aannemelijk gemaakt.

4.15     Gezien het vorenstaande is ook klachtonderdeel d. ongegrond.

4.16     De klacht dient dan ook in al haar onderdelen ongegrond te worden verklaard en daarom wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2018.  

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.