ECLI:NL:TACAKN:2018:73 Accountantskamer Zwolle 17/2555 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:73
Datum uitspraak: 15-10-2018
Datum publicatie: 15-10-2018
Zaaknummer(s): 17/2555 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Als een accountant een professionele dienst voor iemand verricht (betaald of onbetaald) en in de hoedanigheid van accountant contact zoekt met een ander en deze vraagt om informatie, dient hij of zij zich vanaf het eerste contact als accountant kenbaar te maken, zodat degene met wie contact wordt gezocht adequaat daarop kan reageren. Door dit niet te doen heeft betrokkene niet eerlijk en oprecht opgetreden en daarmee het in artikel 6 van de VGBA neergelegde fundamentele beginsel van integriteit geschonden. Betrokkene heeft verder in strijd met genoemd fundamenteel beginsel gehandeld door op persoonlijke titel lid van klaagster te worden, op persoonlijke titel inzage in de jaarrekening en de daarvoor vereiste toegang tot het hoofdkantoor te vragen en haar rol niet te verduidelijken, terwijl zij wist dat daarover bij klaagster onduidelijkheid bestond. Tot slot heeft betrokkene niet eerlijk en oprecht gehandeld door een journalist als partnerlid in te schrijven met het oogmerk deze toegang te geven tot bepaalde gegevens van klaagster, terwijl die journalist niet haar partner was en evenmin  op hetzelfde adres als betrokkene stond ingeschreven. Maatregel: berisping.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2555 Wtra AK van 15 oktober 2018 van

Vereniging X ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. B.E.J.M. Tomlow,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 5 december 2017 ingekomen klaagschrift van 4 december 2017 met bijlagen en

-        het op 20 februari 2018 ingekomen verweerschrift van 16 februari 2018 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 20 april 2018 waar zijn verschenen: namens klaagster: [A], bijgestaan door mr. B.E.J.M. Tomlow, advocaat te Utrecht, en betrokkene in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] als registeraccountant ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba en is als zelfstandig werkend accountant gevestigd te [plaats2].

2.2       Klaagster is onderwerp van onderzoek van het TV-programma ‘[B]’ van [C]. Op [datum] is er in de uitzending aandacht aan klaagster besteed onder de titel: ‘[D]?’.

2.3       Op [datum] hebben [E] (hierna: [E]) en [F] een artikel geplaatst op de website ‘[G]’ onder de titel ‘[H]’.

2.4       Betrokkene heeft begin oktober 2017 telefonisch contact gezocht met klaagster met de vraag waarom leden van klaagster geen toegang hadden tot de jaarstukken van klaagster. Betrokkene heeft daarbij gevraagd naar de jaarrekening. Betrokkene heeft zich op 13 oktober 2017 ingeschreven als lid van klaagster, met [E] als partnerlid. [E] is geen partner van betrokkene.

2.5       Klaagster heeft een haar gezonden vragenlijst van [C] (productie 3 bij het klaagschrift) overgelegd. Het betreft een WORD-document waarin zichtbaar is dat onder andere betrokkene op 25 oktober 2017 bij die vragenlijst opmerkingen heeft gemaakt.

2.6       Op 30 oktober 2017 heeft klaagster een e-mail (productie 4 bij het klaagschrift) verzonden aan [F] van [C] (CC onder andere [E]). Hierin is onder meer opgenomen:

“Wij begrijpen dat u [Y] onderzoek heeft laten doen. Als expert zou zij jaarrekeningen moeten kunnen lezen. Het is dan ook zeer bijzonder om te zien dat er door u gesteld wordt dat het negatieve resultaat over 2014, 2015 en 2016 ruim twee miljoen euro negatief zou bedragen, terwijl wij conform deze jaarrekeningen uitkomen 807.025 euro negatief.”.

2.7       Naar aanleiding van een telefonisch verzoek van betrokkene op 2 november 2017 heeft klaagster op 3 november 2017 per e-mail (productie 1 bij het klaagschrift) bevestigd dat betrokkene op 9 november 2017 om 9.30 uur een afspraak heeft om het jaarverslag 2016 en de jaarrekening van 2016 van klaagster in te zien.

2.8       Op 9 november 2017 heeft betrokkene om 9.14 uur in een e-mail (productie 2 bij het klaagschrift) aan klaagster geschreven:

“Ik kom zojuist tot de ontdekking dat ik een lekke band heb en hier als eerste vandaag actie op zal moeten nemen. Ik vrees dat ik hier wel enige tijd voor uit moet trekken en kan dus niet op het afgesproken tijdstip in [plaats1] zijn. Mijn excuses en ik hoop dat mij vanmiddag/namiddag door u een 2de kans geboden wordt.

In dat verband vraag ik uw aandacht voor mijn gedachten omtrent een onderhoud met de bestuurder/directeur. Ik waardeer het aanbod en maak dat zelden mee, echter ik wil er graag vanaf zien. Dat zou ook de totstandkoming van een afspraak moeten bevorderen daar dan geen rekening gehouden hoeft te worden met de agenda van de bestuurder. Nogmaals, het zou mij goed uitkomen als ik eea vanmiddag kan inzien. Ik stel voor rond 16 uur bij u in [plaats1] te zijn.

Begrijp mij vooral niet verkeerd. Ik heb geen behoefte aan een gesprek omdat ik het niet functioneel en gepast vind om met derden te spreken over de observaties die ik heb over de jaarrekening, controleverklaring en de rol van de accountant, alvorens ik hier de accountant de mogelijkheid heb geboden tot hoor en wederhoor. Daarbij overviel u mij vrijdag met deze procedure maar heb ik niet gevraagd om een onderhoud met de bestuurder, ik wil echt alleen maar de jaarrekening inzien. Dat u hier toezicht op houdt is bijzonder maar daar zou ik het dan graag bij willen laten. Ik begreep de afgelopen dagen ook dat er nog geen antwoorden zijn gekomen op de vragen die eerder zijn gesteld en het lijkt mij dan een goede volgorde om daar vanuit [X] eerst op in te gaan.

Tenslotte kwam mij een email onder ogen waar u mij met naam en toenaam in opneemt en uw vraagtekens plaatst bij hetgeen er door de journalisten is voorgelegd. Ik zou toch beter moeten weten. Het stoort mij dat ik hiervan op deze wijze kennis moet nemen. Wat u suggereert is niet cfm de werkelijkheid en ik had u met alle plezier toegelicht wat mijn rol en opdracht behelst. Uiteraard mag u schrijven en suggereren wat u wenst maar ik wil u niet onthouden dat dit niet up to my professional standards is en ik dit ook niet verwacht

van een derde.

Hoe het ook zij, ik kom graag vanmiddag langs en noteer voor de zekerheid 16 uur. Als het mij eerder lukt dan laat ik u dat weten. Dank voor uw begrip,”.

2.9       Op 10 november 2017 heeft de raadsman van klaagster een brief (productie 5 bij het klaagschrift) aan betrokkene gestuurd. Hierin is onder meer de vraag gesteld:

“in welke hoedanigheid wenst u inzage in de bovengenoemde jaarrekening. Is dit uitsluitend als lid of wenst u deze informatie ook in het kader van opdracht of samenwerking met derden en zo ja, in welke relatie staat u tot deze derden?”.

2.10     Bij uitblijven van een reactie op de onder 2.9 vermelde brief heeft de raadsman van klaagster tweemaal een herinnering gestuurd (producties 6 en 7 bij het klaagschrift).

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkene had vanaf het eerste contact met klaagster duidelijkheid dienen te verschaffen over haar hoedanigheid;

b. betrokkene heeft in oneigenlijke hoedanigheid getracht toegang te krijgen tot het [X] hoofdkantoor en tot de [X] jaarrekening;

c. betrokkene heeft op valse gronden een partnerlid opgegeven.

3.3       Wat door of namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

klachtonderdeel 3.2.a

4.4       Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat zij via de tussenkomst van [I] (hierna: [I]) en [E] van [G] op de hoogte is gebracht van de onderzoeken naar klaagster en dat zij, omdat zij accountant is, door hen in contact is gebracht met in ieder geval één lid en één ex-lid van klaagster. Betrokkene heeft daarnaast verklaard namens deze leden, die nadere informatie wilden van klaagster, contact te hebben gezocht met klaagster.

4.5       De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene aldus is aangezocht als accountant om het onderzoek van in ieder geval twee personen (een lid en een ex-lid van klaagster) te ondersteunen en dat zij in haar rol van accountant contact heeft gezocht met klaagster, zonder haar hoedanigheid (van accountant) te vermelden. Niet in geschil is dat de door betrokkene verrichte werkzaamheden zijn aan te merken als professionele dienst in de zin van artikel 1 van de VGBA. De Accountantskamer is van oordeel dat als een accountant een professionele dienst voor iemand verricht (betaald of onbetaald) en in de hoedanigheid van accountant contact zoekt met een ander en deze vraagt om informatie, hij of zij zich vanaf het eerste contact als accountant dient kenbaar te maken, zodat degene met wie contact wordt gezocht daar adequaat op kan reageren. Door zich, al dan niet opzettelijk, niet kenbaar te maken als accountant heeft betrokkene, naar het oordeel van de Accountantskamer, niet eerlijk en oprecht opgetreden en daarmee het in artikel 6 van de VGBA neergelegde fundamentele beginsel van integriteit geschonden. Dit klachtonderdeel dient gegrond verklaard te worden.

klachtonderdeel 3.2.b

4.6       Betrokkene heeft uiteenlopend verklaard over het feit of zij wel of niet in opdracht heeft gehandeld. In het licht van de verklaringen op de zitting en van de vaststaande feiten, waaronder de e-mail van 9 november 2017 waarin betrokkene schrijft over “mijn rol en opdracht”, heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer niet althans onvoldoende weersproken dat zij een opdracht had om als accountant werkzaamheden te verrichten, en wel ten behoeve van een lid en een ex-lid van klaagster en ten behoeve van [I] en [E]. Wat betreft het optreden voor het lid en ex-lid van klaagster, heeft betrokkene verklaard dat zij op advies van klaagster lid is geworden om zodoende inzage te krijgen in de jaarrekening van klaagster. Voor zover betrokkene daarmee bedoelt te betogen dat zij daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar kan hebben gehandeld, faalt dit betoog. Zij heeft het immers doen voorkomen dat zijzelf persoonlijk in de jaarrekening geïnteresseerd was, terwijl zij de jaarrekening in het kader van haar accountantswerkzaamheden voor  anderen wilde inzien. Door op persoonlijke titel lid van klaagster te worden en op persoonlijke titel inzage in de jaarrekening en de daarvoor vereiste toegang tot het hoofdkantoor te vragen, heeft betrokkene oneigenlijk gehandeld. De Accountantskamer neemt hierbij nog in aanmerking dat betrokkene blijkens haar hiervoor onder 2.8 weergegeven e-mail, waarin zij verwijst naar de onder 2.6 genoemde e-mail van 30 oktober 2017, op 9 november 2017 al kennis had van de onduidelijkheid over haar rol bij klaagster. Betrokkene had hier een kans haar rol toe te lichten, maar heeft dat nagelaten. Betrokkene heeft hiermee, naar het oordeel van de Accountantskamer, niet eerlijk en oprecht opgetreden en daarmee artikel 6 van de VGBA geschonden. Dit klachtonderdeel dient gegrond te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.c

4.7       Betrokkene heeft in haar verweer en op de zitting toegegeven dat zij [E] als haar partnerlid bij klaagster heeft opgegeven. Betrokkene stelt dat zij dit heeft gedaan nadat zij van klaagster te horen had gekregen dat een partnerlid niet per se een partner hoeft te zijn, maar ook een dochter kan zijn die op hetzelfde adres woont. Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat zij [E] heeft geadviseerd om lid te worden, omdat  een journalist anders wordt behandeld dan een lid en een lid beter wordt geïnformeerd.

4.8       De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene desbewust journalist [E] partnerlid heeft gemaakt van klaagster om haar toegang te geven tot bepaalde gegevens van klaagster, terwijl [E] niet haar partner was en evenmin  op hetzelfde adres als betrokkene stond ingeschreven. Betrokkene heeft aangevoerd dat [E] zes maanden op wereldreis zou gaan en gedurende die periode geen post op haar woonadres wilde ontvangen en dat het niet haar bedoeling was om [E] stiekem naar binnen te leiden. Met dit verweer heeft betrokkene  allerminst de indruk kunnen wegnemen en daarmee niet voldoende weersproken dat de inschrijving van [E] als haar partner oneigenlijk was. Daarbij neemt de Acountantskamer in aanmerking dat betrokkene op de zitting heeft verklaard dat zij in haar contact met de ledenservice van klaagster niet heeft gemeld dat [E] journalist was en dat zij bovendien wist dat [I] en [E] al weken “aan het wroeten waren”. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel komt de Accountantskamer tot de conclusie dat betrokkene niet eerlijk en oprecht heeft opgetreden en daarmee artikel 6 van de VGBA heeft geschonden. Dit klachtonderdeel dient gegrond te worden verklaard.

4.9       Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat het van groot belang is dat een accountant de waarheid geen geweld aandoet en eerlijk en oprecht handelt. De Accountantskamer neemt verder in aanmerking dat betrokkene de onduidelijkheid over haar optreden bij klaagster niet heeft willen wegnemen en dat zij op de zitting evenmin heeft doen blijken inzicht te hebben in het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van haar handelen. Anderzijds is meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

4.10      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. G. van Rijssen (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.