ECLI:NL:TACAKN:2018:72 Accountantskamer Zwolle 18/512 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:72
Datum uitspraak: 05-10-2018
Datum publicatie: 05-10-2018
Zaaknummer(s): 18/512 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Aan de accountant wordt verweten dat hij onrechtmatig en in strijd met de wet en de fundamentele beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid heeft gehandeld door niet met de belangrijkste schuldeisers van zijn besloten vennootschap te overleggen over een activa-passiva transactie, door zijn besloten vennootschap te ontbinden terwijl er nog een schuld openstond en door wel een schuld van € 47,07 aan zijn energieleverancier te voldoen maar niet de schuld aan klaagster. Deze klacht is ongegrond nu deze deels een feitelijke grondslag mist en overigens is gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/512 Wtra AK van 5 oktober 2018 van

X B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: mr. [A],

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2], [gemeente],

B E T R O K K E N E ,

gemachtigde: mr. [B].

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 16 maart 2018 ingekomen klaagschrift van 9 maart 2018 met bijlagen;

-        de op 4 april 2018 ingekomen brief van 3 april 2018 van klaagster met bijlage;

-        het op 31 mei 2018 ingekomen verweerschrift van 30 mei 2018.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 29 juni 2018 waar zijn verschenen: namens klaagster, mr. [A], en betrokkene, bijgestaan door mr. [B].

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van (thans) de Nba. Betrokkene is sinds 2001 werkzaam bij [accountantskantoor] ([accountantskantoor]). Enig aandeelhouder en bestuurder van [accountantskantoor] was [BV1] ([BV1]), waarvan betrokkene en zijn echtgenote [C] bestuurder zijn.

2.2       Met ingang van 1 maart 2014 is [BV1] een commanditaire vennootschap aangegaan met de heer [D], onder de naam [E] Accountants en Adviseurs CV ([E], later gewijzigd in [F] accountants), waarbij laatstgenoemde optreedt als beherend vennoot. De inbreng door [BV1] in de commanditaire vennootschap bestond onder meer uit de activa en passiva van [accountantskantoor].

2.3       Klaagster heeft in opdracht van [accountantskantoor] incassowerkzaamheden verricht en daarvoor diverse facturen verzonden. Deze zijn niet betaald. Op 12 mei 2015 heeft de kantonrechter [accountantskantoor] veroordeeld tot betaling van € 9.192,17, vermeerderd met rente.

2.4       Op 20 september 2017 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van [accountantskantoor] besloten de vennootschap te ontbinden, nu de vennootschap sinds medio 2015 geen activiteiten meer ontplooit.

2.5       Op 21 september 2017 is aan [accountantskantoor] een op 18 september 2017 gedateerd verzoekschrift betekend, waarin klaagster aan de rechtbank heeft verzocht [accountantskantoor] in staat van  faillissement te verklaren.

2.6       Bij brief van 6 oktober 2017 heeft [BV1] het volgende aan klaagster geschreven:

“(…)

De aandeelhouders van [accountantskantoor] hebben op 20 september 2017 besloten de BV te ontbinden, aangezien de activiteiten van de BV reeds geruime tijd zijn gestaakt.

Hoewel uit de administratie blijkt, dat uw cliënt een vordering heeft op [accountantskantoor] moeten wij constateren, dat de BV geen middelen heeft om uw vordering te voldoen. Er zullen ook in de toekomst geen middelen meer beschikbaar komen. Uit de bijgaande bij de kamer van Koophandel gepubliceerde jaarrekening blijkt het voorgaande. Gelet op de wettelijke regels hiertoe dient een BV zonder activiteiten te worden geliquideerd.

Indien wij voor 13 oktober geen reactie van u hebben ontvangen gaan wij ervan uit dat u geen bezwaar heeft tegen de ontbinding van bovengenoemde vennootschap.

(…)”

2.7       Bij brief van 6 oktober 2017 heeft klaagster als volgt gereageerd:

“(…)

Alvorens ik akkoord kan gaan met de ontbinding van de besloten vennootschap [accountantskantoor]  verzoek ik u het volgende op te helderen.

U geeft in uw schrijven aan dat er geen middelen beschikbaar zijn voor de schuldeisers. Kunt u mij uitleggen waarom de vordering van [G] onlangs volledig is voldaan terwijl ik geen betaling heb ontvangen? Hiermee voldoet u mogelijk niet aan de paritas creditorum. U dient als schuldenaar immers de beschikbare middelen evenredig over de schuldeisers te verdelen, daar is hier kennelijk geen sprake van.

Zodra over het bovengenoemde duidelijkheid bestaat, kan ik beoordelen of de ontbinding voor ons toelaatbaar is. (…)”

2.8       Bij brief van 12 oktober 2017 heeft [BV1] aan klaagster laten weten:

“(…)

Zoals aangegeven heeft [accountantskantoor] geen financiële middelen om schulden te betalen en er zullen in de toekomst ook geen middelen meer binnen komen.

[accountantskantoor] heeft op 1 maart 2014 de onderneming (inclusief alle activa en passiva) verkocht aan een opvolger de heer [D]. Dit bedrijf is voortgezet onder de naam [E] Accountants.

De overnemer [D] heeft in de periode daarna de afgesproken koopsom grotendeels niet betaald en heeft ook geweigerd diverse lopende schulden over te nemen, waardoor [accountantskantoor] daarmee bleef zitten. Hierover zijn vervolgens verscheidene juridische procedures gevoerd, welke [accountantskantoor] om uiteenlopende redenen heeft verloren.

Tijdens de looptijd van deze procedures was de stellige verwachting van de [accountantskantoor] dat er uit die juridische procedures nog geld van de overnemende partij zou komen, hetgeen niet gebeurde. In die verwachting heeft [accountantskantoor] destijds gelden van de aandeelhouder geleend om een enkele betalingsregeling te treffen, waaronder [G].

            (…)”

2.9       Bij brief van 24 oktober 2017 heeft klaagster vervolgens laten weten dat zij geen toestemming verleent voor ontbinding en dat zij het aanvragen van het faillissement door de vereffenaar aangewezen acht. Verder heeft klaagster zowel [BV1] als betrokkene en zijn echtgenote aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 12.286,25.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de wet doordat over de activa-passiva transactie geen overleg met de belangrijkste schuldeisers heeft plaatsgevonden;

b. Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de wet door [accountantskantoor] te ontbinden terwijl er nog een schuld openstond;

c. Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de wet door wel een schuld aan [G] te voldoen, maar niet die aan klaagster;

d. Betrokkene heeft aldus zowel onrechtmatig jegens klaagster als in strijd met de beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid gehandeld.

3.3       Wat door/namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Klaagster voert ter onderbouwing van klachtonderdeel a. aan dat voor de rechtmatigheid en aanvaardbaarheid van de activa-passiva transactie overleg met en instemming van de voornaamste schuldeisers nodig was en dat aan dit vereiste niet is voldaan. Klaagster gaat hierbij uit van een onjuist standpunt. Geen wettelijke regel verplicht een schuldenaar tot het voeren van overleg met zijn belangrijkste schuldeisers over een voorgenomen activa-passiva transactie, laat staan dat schuldeisers met een dergelijke transactie moeten instemmen. Niet gebleken is van omstandigheden die in dit geval deze verplichting wel in het leven riepen. Wel geldt op grond van het bepaalde in artikel 6:155 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat een schuldoverneming pas werking heeft jegens de schuldeiser, indien deze zijn toestemming geeft nadat partijen hem van de overneming kennis hebben gegeven.

Voor zover klaagster betoogt dat betrokkene met de transactie de verhaalsmogelijkheden bewust illusoir heeft doen worden en dat voor betrokkene voorzienbaar was dat klaagster daardoor schade zou lijden, faalt haar betoog eveneens. Niet aannemelijk is geworden dat voor betrokkene voorzienbaar was dat [accountantskantoor] na de activa-passiva transactie geen verhaal meer zou bieden. Als onweersproken staat immers vast dat met de heer [D] een overnamesom was overeengekomen, waaruit klaagster had kunnen worden betaald. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene had moeten voorzien dat deze overnamesom niet zou worden betaald. Slotsom is dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.5       In klachtonderdeel b. stelt klaagster dat betrokkene de wet heeft overtreden door de vennootschap [accountantskantoor] te ontbinden terwijl hij deze had moeten vereffenen. Volgens klaagster is een ontbinding zonder vereffening slechts mogelijk als er geen schulden of baten bekend zijn. Ook hierin kan de Accountantskamer klaagster niet volgen. Niet aannemelijk is geworden dat op het moment van ontbinding nog baten aanwezig waren of dat deze redelijkerwijs te verwachten waren. Uit artikel 2:19 lid 5 BW volgt dat er geen vereffening volgt  en dat de rechtspersoon onmiddellijk ophoudt te bestaan in het geval er na de ontbinding geen baten (te verwachten) zijn. Niet van belang is dus of de vennootschap op het moment van ontbinding nog een of meer schulden heeft. Nu klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat [accountantskantoor] nog over baten beschikte, behoefde betrokkene, anders dan klaagster betoogt, evenmin het faillissement van [accountantskantoor] aan te vragen, nu een faillissement ertoe dient om het vermogen van de in staat van faillissement verklaarde (rechts)persoon onder de gezamenlijke schuldeisers te verdelen en een faillissement dan ook alleen zin heeft indien te verwachten valt dat er nog iets te verdelen zal zijn.

Ook klachtonderdeel b. is daarom ongegrond.

4.6       Door wel de schuld aan [G] te voldoen, maar klaagster niet te betalen, is sprake van bevoordeling van [G] boven klaagster en daarmee schending van de paritas creditorum, aldus klaagster in de onderbouwing van klachtonderdeel c. Ook dit klachtonderdeel treft geen doel, reeds op de grond dat als onweersproken vaststaat dat betrokkene de vordering van [G], die volgens betrokkene ook deels op hem privé was, uit privémiddelen heeft betaald. Daarbij komt dat het ging om een zeer gering bedrag (€ 47,07).

4.7       In het laatste klachtonderdeel stelt klaagster dat betrokkene de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door te handelen in strijd met de in de klachtonderdelen a. tot en met c. bedoelde wet- en regelgeving en met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.8       Uit hetgeen is overwogen ten aanzien van de klachtonderdelen a. tot en met c. volgt dat klachtonderdeel d. ongegrond is, voor zover dit op het met die klachtonderdelen verweten handelen is gebaseerd.  Klaagster stelt daarnaast dat betrokkene maatregelen had moeten nemen om de schade van klaagster zoveel mogelijk te beperken, maar laat na aannemelijk te maken welke maatregelen betrokkene redelijkerwijs had kunnen en moeten nemen om die schade (daadwerkelijk) te beperken. Evenmin maakt klaagster aannemelijk dat betrokkene jegens haar heeft gelogen over zijn aflossingscapaciteit. De enkele stelling dat betrokkene meermaals heeft aangegeven geen betalingen meer te kunnen verrichten vanwege de activa-passiva transactie terwijl na de transactie nog betalingen aan klaagster zijn verricht, is hiertoe niet voldoende. Dit geldt te meer nu betrokkene (onweersproken) op de zitting heeft verklaard dat de betalingen op grond van de met klaagster overeengekomen betalingsregeling uit de privémiddelen van betrokkene en zijn echtgenote zijn gedaan. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.9       De klacht dient dan ook in al haar onderdelen ongegrond te worden verklaard.

4.10      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.