ECLI:NL:TGZRAMS:2019:141 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/323T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:141
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): 2018/323T
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster, tandarts, dat zij onvoldoende informatie over de behandeling heeft verstrekt, verkeerde diagnoses heeft gesteld en onjuiste behandelingen heeft gegeven. Tevens staan er volgens klager onjuistheden op de patientenkaart en klaagt hij over het declaratiegedrag van verweerster. Verweerster bestrijdt de klachten. Gegrond. Berisping.

 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 2 augustus 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

tandarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende klaagschrift d.d. 12 september 2019 met de bijlagen;

-                      het verweerschrift;

-                      de repliek met de bijlagen;

-                      de dupliek;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek (waaronder de afhandeling van de klacht met betrekking tot de procedure);

-                      de op 24 januari 2019 binnengekomen e-mail van de gemachtigde van verweerster met foto’s;

-                      de op 13 februari 2019 binnengekomen e-mail van de gemachtigde van verweerster.   

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting van 21 juni 2019 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. Peet voornoemd. Tijdens deze zitting zijn kopieën gemaakt van enkele stukken die verweerster bij zich had (een tweetal fotogegevens, een behandelplan en een patiëntenkaart) en aan het dossier toegevoegd.

2.         De feiten

2.1       Verweerster is werkzaam als tandarts. Op 16 november 2017 heeft klager bij verweerster een intakegesprek gehad. In dit gesprek is de staat van het gebit besproken en zijn gipsmodellen en röntgenfoto’s gemaakt.

2.2       Op 25 januari 2018 hebben partijen het behandelplan besproken. Verweerster heeft het behandelplan schriftelijk bevestigd in een informed consent van 8 februari 2018 en aan klager gestuurd ter ondertekening. Het informed consent heeft klager niet teruggestuurd.  

In het behandelplan staat het volgende vermeld:

Fase 1: saneerfase

-  mondhygiëne behandeling;                                                                              geschatte kosten € 100

-  endodntische behandeling 36 inclusief opbouw en restauratie;                geschatte kosten € 700

-  restauraties 17, 14, 25, 27, 33, 35, 44 (=45), 47, 13, 12, 11, 21, 23,

-  extracties 22, 26, tijdelijke composiet ets brug 22;                     geschatte kosten € 1600

Na deze fase 1 zal een en ander geëvalueerd worden op herstel en de zgn. restauratieve fase bepaald worden.

Met u is reeds de mogelijkheden voor de vervanging van 22 en 26 besproken (implantaten of bruggen). Ook heb ik een inschatting gemaakt voor de noodzaak voor vervaardiging van de volgende kronen: 17, 15, 36, 35, 47, 44 (=45) op natuurlijke elementen.

2.3       Op 22 februari 2018 zijn elementen 11, 12, 13, 21, 22, en 23 behandeld. Voor de behandeling van deze elementen werd in totaal € 1.635,59 in rekening gebracht middels de nota’s van 8 en 15 maart 2018.

2.4       Bij e-mail van 12 maart 2018 heeft klager verweerster aangegeven dat een aantal niet met elkaar verenigbare behandelingen met betrekking tot het element 22 in rekening zijn gebracht, alsmede een vijftal niet verrichte verdovingen. Op 13 maart 2018 heeft klager een aanvullende e-mail gestuurd waarin hij opmerkte dat teveel droogleggingen door middel van een rubberen lapje in rekening zijn gebracht, zes tandvleescorrecties en een mucoperiostale opklap. Tevens heeft klager verzocht alle behandelingen aangaande element 22 apart te factureren.

2.5       Op 30 maart 2018 heeft (de assistent(e) van) verweerster klager een e-mail gestuurd dat de nota’s zouden worden gecorrigeerd.  

2.6       Op 11 april 2018 heeft klager verzocht om zijn volledige dossier elektronisch toe te sturen dan wel een afspraak te maken voor het ophalen van zaken die zich niet voor elektronische verzending lenen.

2.7       Op 11 april 2018 heeft klager van E (die de nota’s voor verweerster verzorgt) aangepaste nota’s ontvangen. Het oorspronkelijke bedrag van € 1.635,69 werd verminderd tot € 958,73.

2.8       Op 24 april 2018 heeft klager de foto’s en patiëntenkaart ontvangen.

2.9       Met betrekking tot de hiervoor genoemde behandeling stuurde E klager opnieuw nota’s gedateerd 7 augustus 2018, voor een totaalbedrag van € 966,99.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.    op voorhand en achteraf onvoldoende informatie over de behandeling heeft verstrekt;

2.    een verkeerde diagnose heeft gesteld of een onjuiste behandeling heeft gegeven;

3.    een onjuiste verklaring of rapport heeft opgesteld;

4.    onjuist heeft gedeclareerd.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat verweersters beroepsmatig handelen. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Klachtonderdeel 1

5.2.      Op 16 november 2017 heeft klager bij verweerster een intakegesprek gehad. Het college stelt vast dat in dit gesprek de staat van het gebit is besproken en dat gipsmodellen en röntgenfoto’s zijn gemaakt. Op 25 januari 2018 hebben partijen het behandelplan besproken, zoals staat in het informed consent van 8 februari 2018. Op grond hiervan is het college van oordeel dat verweerster klager voorafgaand aan de behandeling voldoende informatie heeft verstrekt over die behandeling.

5.3       Ook achteraf heeft verweerster aan klager informatie verstrekt over de behandeling en is verweerster ingegaan op verzoeken van klager. Verweerster heeft echter niet voldaan aan het verzoek van klager hem het volledig medisch dossier te verstrekken. Pas tijdens de zitting op 21 juni 2019 heeft verweerster, op verzoek van het college, aan klager en het college het volledig medisch dossier overgelegd, terwijl in artikel 7:456 lid 1 BW is bepaald dat de hulpverlener aan de patiënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW, verstrekt. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft in dit verband geoordeeld dat een termijn van zes weken te lang was (CTG 20 januari 2015, 2014.032) en in de KNMG ‘Richtlijn inzake het omgaan met medische gegevens’ paragraaf 2.1, wordt een periode van 2 – 4 weken in het algemeen redelijk geacht.

Zoals uit het vorenstaande blijkt, heeft verweerster aan het verzoek van klager niet voldaan en zij heeft klager daarmee dan ook niet voldoende geïnformeerd. Dit betekent dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Klachtonderdeel 2

5.4       Kern van dit klachtonderdeel is dat verweerster niet de juiste diagnose heeft gesteld maar dat dat het geval is heeft het college niet kunnen vaststellen. Evenmin heeft college kunnen vaststellen dat verweerster een verkeerde behandeling heeft verricht bij klager.

Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel 3

5.5       Dit klachtonderdeel ziet erop dat in het dossier verrichtingen staan vermeld die niet zijn gedaan. Bij 22 februari 2018 staat in het medisch dossier vermeld “Drievlaks composiet inlay” bij element 21 en 11. Ter zitting heeft verweerster erkend dat deze verrichtingen inderdaad niet zijn gedaan. Reeds om die reden is dit klacht onderdeel gegrond. Verweerster heeft ter zitting het college niet overtuigd dat de maatregelen die genomen werden bij de extractie van een voortand dusdanig waren dat declaratiecode H90 gerechtvaardigd is. Tevens bevreemdt het het college zeer dat een veelvoud van verrichtingen aan een bepaald element wordt opgevoerd om vervolgens in dezelfde zitting het betreffende element te extraheren.

5.6       Het college hecht eraan verweerster te wijzen op het belang van een goede dossiervorming. Ingevolge artikel 7:454 BW is de arts verplicht om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Daarin dient hij onder meer aantekening te houden van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde verrichtingen, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. Uit artikel 7:454 lid 1 BW jo. 7:456 lid 1 BW vloeit voort dat de patiënt recht heeft op een afschrift van het medisch dossier dat voor hem inzichtelijk en dus leesbaar is.

Goede, toegankelijke en begrijpelijke verslaglegging in het medisch dossier is van groot belang niet alleen voor de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening en begeleiding, maar ook vanwege de verantwoording en toetsbaarheid van het handelen van de desbetreffende hulpverlener.

Uitvoering geven aan een behandelbeleid is een dynamisch proces. Het is van belang dit proces en eventuele aanpassingen daarin nauwgezet vast te leggen. Adequate dossiervoering dient de continuïteit van de zorgverlening, vergemakkelijkt de overdracht, strekt in geval van complicaties of incidenten tot vergemakkelijking van reconstructie van de toedracht en stelt de behandelaar in staat -waar nodig- verantwoording af te leggen van het gevoerde beleid. 

Klachtonderdeel 4

5.7       Ook het klachtonderdeel dat verweerster niet juist heeft gedeclareerd, is gegrond.

Het college stelt vast dat verweerster in de facturen van 8 en 15 maart 2018 verschillende en substantiële bedragen te veel heeft gedeclareerd. De hoeveelheid aan onjuistheden geeft het college de indruk dat hier geen sprake is van misslag; eerder lijkt er sprake van een bewust handelen. Weliswaar zijn de facturen op verzoek van klager in de facturen van april 2018 gecorrigeerd tot een bedrag van € 958,73 maar dat kan aan de verwijtbaarheid niet afdoen. Bovendien stelt het college vast dat ook de facturen van 11 april 2018 nog niet juist zijn nu daarop nog steeds staat vermeld de niet uitgevoerde verrichting aan element 21 “Drievlaks composiet inlay”.

Conclusie

5.8       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

5.9       Verweerster heeft nagelaten klager op zijn verzoek zijn volledige dossier ter beschikking te stellen en heeft dat dossier niet juist bijgehouden. Dat acht het college verwijtbaar. Laakbaar acht het college de wijze waarop verweerster klager met de facturen van 8 en 15 maart 2018 kosten in rekening heeft gebracht. Er zijn zoveel misslagen (nagenoeg alle in klagers nadeel) dat er van een vergissing geen sprake kan zijn; eerder ontstaat bij het college de indruk dat bewust teveel in rekening wordt gebracht.

5.10     Alles in ogenschouw nemende is het college van oordeel dat het passend is verweerster te berispen.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

-          verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

-          verklaart klachtonderdeel 3 gegrond

-          verklaart klachtonderdeel 4 gegrond;

-          legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door:

A. van Maanen, voorzitter,

F.S. Kroon, H.C. van Renswoude en A. Stijger, leden-beroepsgenoten,

R.P. Wijne, lid-jurist,

bijgestaan door S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                    WG  voorzitter