ECLI:NL:TGZRAMS:2018:148 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/261GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:148
Datum uitspraak: 17-12-2018
Datum publicatie: 17-12-2018
Zaaknummer(s): 2018/261GZP
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verblijft in een penitentiaire inrichting. Hij stelt dat verweerder (GZ-psycholoog) heeft geweigerd om kenbaar te maken over welke klachten-en geschillenregeling hij beschikte.     Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 29 juni 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C

Gezondheidszorgpsycholoog,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

1.         De procedure

1.1.      Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlage;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

1.2.      Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3.      De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Over klager is in het kader van een tegen hem lopende strafrechtelijke procedure door het E een Pro Justitia rapportage opgemaakt.

2.2.      Verweerder, zelfstandig werkzaam als GZ-psycholoog, is - samen met een psychiater – verzocht om een contra-expertise uit te voeren. Over verweerders rol bij die uitvoering heeft klager bij dit tuchtcollege een klacht ingediend en met de beslissing van 24 januari 2017 is daarop beslist. Tegen deze beslissing is door verweerder hoger beroep ingesteld.

2.3.      Op 6 februari 2017 en, wegens het uitblijven van een antwoord, opnieuw op 17 februari 2017 bereikte verweerder het verzoek van klager om hem kenbaar te maken bij welke klachtencommissie(s) hij is aangesloten zodat klager zich kon beraden om daar eveneens een klacht in te dienen. Verweerder heeft in dit verband destijds aangegeven te zijn aangesloten bij de beroepsvereniging voor BIG-geregistreerde psychologen, de Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie en haar specialismen (de NVGzP), maar verweerder bleek op dat moment niet aangesloten bij de klachtenregeling van de NVGzP en ook niet bij enige andere klachten- of geschillenregeling. Klager heeft hierover op 2 maart 2017 een tuchtklacht ingediend bij dit college. Bij beslissing van 15 december 2017 is die klacht gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd, kort gezegd, omdat verweerder niet had voldaan aan de eisen die de Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) op dit punt stelt.

2.4.      Bij brief van 25 januari 2018 heeft klager verweerder opnieuw gevraagd aan hem kenbaar te maken over welke klachten- en geschillenregeling hij beschikte. Klager ontving diezelfde dag het bericht dat verweerder een (voorlopig) beroepschrift tegen de beslissing van 15 december 2017 had ingediend.

2.5.      Klager heeft zich hierna tot de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gewend met het verzoek handhavend tegen verweerder op te treden.

2.6.      Per brief van 16 mei 2018 ontving klager van de IGJ het bericht dat verweerder sinds 1 februari 2018 beschikt over een klachten- en geschillenregeling.

2.7.      Verweerder heeft zijn beroepschrift uiteindelijk niet aangevuld. Bij beslissing van het Centraal Tuchtcollege van 21 juni 2018 is verweerder niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

3.         De klacht en het standpunt van klager

3.1.      De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft geweigerd dan wel heeft verzuimd hem op zijn verzoek (d.d. 25 januari 2018) kenbaar te maken over welke klachten- en geschillenregeling hij beschikte.

3.2.      Klager geeft aan dat hij had verwacht dat verweerder zich naar aanleiding van de uitkomst van de laatste procedure, zou conformeren aan de geldende wet- en regelgeving. In plaats daarvan heeft verweerder een (voorlopig) beroepschrift tegen de beslissing van 15 december 2017 ingediend, zonder – na meerdere keren om uitstel te hebben verzocht - de gronden van het beroep aan te vullen. Verder geldt volgens klager dat, nu verweerder volgens de IGJ vanaf 1 februari 2018 beschikt over een klachten- en geschillenregeling, verweerder hiervan op de hoogte was toen verweerder het verzoek van klager van 25 januari 2018 bereikte (op 30 januari 2018). Desondanks heeft verweerder ervoor gekozen deze informatie niet met klager te delen en een schijn beroepsprocedure te voeren, wetende dat klager (bij de geschilleninstantie) een substantieel bedrag van verweerder wilde (terug)vorderen. Ook heeft klager onnodig een beroep moeten doen op de IGJ.

3.3.      Aldus handelde verweerder volgens klager opnieuw in strijd met artikel 13 lid 4 Wkkgz en bovendien zeer onprofessioneel en dient hij hiervoor tuchtrechtelijk veroordeeld te worden, aldus steeds klager.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Volgens verweerder worden de klachten van klager hem teveel, en werd ook het hoger beroep hem teveel. Hij kon het niet meer opbrengen een aanvullend verweer te schrijven. Verweerder heeft voorts toegelicht dat hij het standpunt was toegedaan dat hij zich niet bij een klachten- en geschilleninstantie hoefde aan te sluiten, omdat hij als beoordelaar geen zorgfunctie vervult. Na een discussie met de jurist van de beroepsvereniging hierover werd hij in maart 2018 alsnog – met terugwerkende kracht naar 1 februari 2018, ingeschreven. Volgens verweerder was hij op het moment dat klager hem om de informatie vroeg, nog volop in discussie over de noodzaak van inschrijving.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college overweegt dat artikel 13 lid 4 Wkkgz bepaalt – kort gezegd - dat de zorgaanbieder de verplichte klachtenregeling op een daarvoor geschikte wijze onder de aandacht van cliënten dient te brengen. Artikel 18 lid 5 Wkkgz bepaalt voorts dat de aanbieder aan cliënten de mogelijkheid om geschillen aan de verplicht gestelde geschilleninstantie voor te leggen, onder de aandacht dient te brengen.

5.2.      Bij beslissing van dit college van 15 december 2017 is vastgesteld dat verweerder in het verleden ten onrechte niet voldeed aan de klachten- geschillenregeling die de Wkkgz verplicht stelt. Aan verweerder is hiervoor reeds de maatregel van een waarschuwing opgelegd. De vraag die vervolgens voor ligt, is of het ‘delay’ in de informatievoorziening over het zich alsnog aansluiten bij een klachten-  en geschilleninstantie, met zich brengt dat verweerder ter zake opnieuw een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en zo ja, dat hem wederom een maatregel dient te worden opgelegd.

5.3.      Het college beantwoordt deze vraag ontkennend. Weliswaar heeft klager gelijk dat het netter zou zijn geweest als verweerder klager na zijn brief zelf op de hoogte had gesteld dat hij (eerst) nog niet was ingeschreven en (vervolgens) met terugwerkende kracht alsnog was ingeschreven, maar het college acht een klacht hierover tegen de achtergrond van de reeds gegrond verklaarde klacht en het doel van het tuchtrecht (het bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg), van onvoldoende belang voor een gegrondverklaring. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen tuchtrechtelijk verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 17  december 2018 door:

mr. J. Recourt , voorzitter,

E.S.J. Roorda,  en L.J.J.M. Geertjens, leden-beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. D. Pieterse, secretaris.

WG                                                                                                     WG       

secretaris                                                                                       voorzitter