ECLI:NL:TGZCTG:2018:152 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.544

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:152
Datum uitspraak: 24-05-2018
Datum publicatie: 25-05-2018
Zaaknummer(s): c2017.544
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft zich ziek gemeld bij zijn werkgever en zijn ziekmelding doorgegeven aan de arts, bedrijfsarts. Klager verwijt de arts dat hij moedwillig de privacy van klager c.q. zijn beroepsgeheim heeft geschonden door de volledige informatie van het spreekuurcontact te verstrekken aan een persoon die geen partij is die dergelijke informatie mag ontvangen. Volgens klager is tijdens het huisbezoek afgesproken dat van de rapportage geen kopie naar die persoon zou gaan. Voorts verwijt klager de arts dat deze zijn zorgplicht niet serieus neemt omdat hij geen onderzoek doet naar en een rapport opstelt over de misstanden binnen het bedrijf waar klager werkzaam is, waardoor een groot aantal werknemers thuis is komen te zitten. En tot slot verwijt klager de arts dat hij tijdens de klachtbehandeling bij de Geschillencommissie Arbodiensten de klachtprocedure (van X) eenzijdig heeft aangepast, zodat de Geschillencommissie de klacht niet verder heeft kunnen behandelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, vult die uitspraak op een enkel punt aan, en verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.544 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. I.M.I. Apperloo, werkzaam te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 april 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van

21 november 2017, onder nummer 2017-102, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de arts is een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 april 2018, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. I.M.I. Apperloo. Als getuige is gehoord mevrouw E.. De zaak is over en weer bepleit.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. De feiten

2.1 Klager, werkzaam bij F. te G., heeft zich op 30 augustus 2016 ziek gemeld bij zijn werkgever en zijn ziekmelding doorgegeven aan verweerder.

2.2 Op 14 september 2016 heeft verweerder op verzoek van de werkgever een huisbezoek gebracht aan klager om de ziekmelding te bespreken en te beoordelen.

2.3 Op 16 september 2016 heeft klager de rapportage van verweerder ontvangen. In de rapportage van het spreekuurcontact is onder meer het volgende vermeld:

‘… betrokkene heeft momenteel klachten en beperkingen door problemen op de werkplek. Hij wordt nog niet behandeld. Hij is niet arbeidsongeschikt in de strikte zin van de ziektewet. Wel kan hij bij blijvende werkproblemen niet terugkeren naar zijn eigen werkplek (situatieve arbeidsongeschiktheid).

Volgens de richtlijnen van de bedrijfsartsen krijgt hij de tijd (korte time out) om gesprekken te voeren met zijn werkgever om de werkproblematiek op te lossen. Na de gesprekken en gemaakte afspraken kan hij weer opstarten in zijn eigen of ander werk of er worden andere afspraken gemaakt. Bij blijvende problemen kan een mediator ingeschakeld worden….’.

2.4 De werkgever heeft klager een sommatie gestuurd om direct zijn werkzaamheden te hervatten.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij moedwillig de privacy van klager, c.q. zijn beroepsgeheim heeft geschonden door de volledige informatie van het spreekuurcontact te verstrekken aan de heer H., assistent van de directie die geen partij is die dergelijke informatie mag ontvangen. Volgens klager is tijdens het spreekuurcontact afgesproken dat van de rapportage geen kopie naar de werkgever zou gaan.

Voorts verwijt klager verweerder dat hij zijn zorgplicht niet serieus neemt omdat hij geen onderzoek doet naar en een rapport opstelt over de misstanden binnen het bedrijf waardoor een groot aantal werknemers thuis is komen te zitten. Klager verwijt verweerder tot slot dat hij tijdens de klachtbehandeling bij de Geschillencommissie Arbodiensten de klachtenprocedure (van A4 Consultants) eenzijdig heeft aangepast, zodat de Geschillencommissie de klacht niet verder heeft kunnen behandelen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. De beoordeling

5.1 Klager klaagt als rechtstreeks belanghebbende over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van bedrijfsarts. Daarom kan klager in zijn klacht worden ontvangen, voor zover het handelen van de bedrijfsarts valt onder artikel 47, lid 1 van de Wet BIG (de eerste of tweede tuchtnorm). Hiervan is in casu sprake.

5.2 Schending beroepsgeheim door de volledige informatie van het spreekuurcontact te verstrekken aan de heer H., assistent van de directie die geen partij is die informatie mag ontvangen.

In het kader van een (verplichte) arbeidsgeschiktheidsbeoordeling in opdracht van de werkgever, zoals in casu, is het beroepsgeheim niet volledig en onverkort van toepassing en mag de bedrijfsarts beperkt informatie uitwisselen met de werkgever. De bedrijfsarts mag geen medische gegevens terugkoppelen, maar mag de noodzakelijke gegevens zoals beperkingen, mogelijkheden en verwachte duur van verzuim en/of beperkingen doorgegeven. Indien het verzuim werkgerelateerd is, mag dit ook worden vermeld, aangezien de werkgever die informatie nodig heeft om een bijdrage te kunnen leveren aan een oplossing. Voor het verstrekken van de hiervoor genoemde informatie heeft de bedrijfsarts geen toestemming van de werknemer nodig. Hetgeen verweerder in zijn advies heeft opgenomen voldoet aan hetgeen hiervoor is vermeld. Van schending van het beroepsgeheim is daarom geen sprake.

Het advies is door verweerder verzonden aan de heer H., assistent van de directie die volgens klager geen partij is die informatie mag ontvangen. Verweerder heeft hieromtrent onweersproken gesteld dat na het vertrek van de manager HR en de (Nederlandse) directeur de heer H. als contactpersoon voor de bedrijfsarts is gaan optreden. De heer H. deed de verzoeken tot verzuimbegeleiding en aan hem werden de spreekuurcontacten ook teruggekoppeld. Dat klager hiervan, zoals hij heeft gesteld, niets wist kan verweerder niet worden toegerekend en komt voor rekening van de werkgever. Dat voorts tijdens het spreekuur is afgesproken dat van het verslag geen kopie naar de werkgever zou gaan is niet aannemelijk. In het advies van verweerder wordt het tegendeel vermeld, te weten dat betrokkene (klager) op de hoogte was van het feit dat de informatie zoals in het advies is vermeld aan de werkgever zou worden verstrekt, hetgeen overigens een gebruikelijke gang van zaken is. Wat tijdens het spreekuur daadwerkelijk is besproken kan het College niet vaststellen nu de lezingen van partijen hieromtrent verschillen. Dit klachtonderdeel is daarom in zijn geheel ongegrond.

5.3 Verweerder neemt zijn zorgplicht niet serieus omdat hij geen onderzoek doet naar de misstanden binnen het bedrijf waardoor een grote aantal werknemers thuis zijn komen te zitten en daarvan verslag te doen.

Niet is gebleken dat verweerder zijn zorgplicht niet serieus neemt. Verweerder heeft gesteld dat hij in algemene zin aan de werkgever kenbaar heeft gemaakt dat er werd geklaagd over de arbeidsomstandigheden tijdens gesprekken met HR en de toenmalige Nederlandse directeur en de casemanager. Ook zijn volgens verweerder psychosociale risico’s besproken tijdens de Risico Inventarisatie en Evaluatie. Hierbij komt dat klager niet in de positie is om verweerder een onderzoeksopdracht te geven. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.4 Verweerder heeft tijdens de klachtbehandeling bij de Geschillencommissie Arbodiensten de klachtenprocedure van A4 Consultants eenzijdig aangepast, zodat de Geschillencommissie de klacht niet verder heeft kunnen behandelen.

Uit de stukken (bijlage 7 bij het verweerschrift) blijkt dat de Geschillencommissie de klacht niet heeft behandeld omdat verweerder geen lid is van de Geschillencommissie en voor behandeling van de klacht door deze commissie geen toestemming zou hebben verleend. Van een eenzijdige aanpassing van de klachtenprocedure (die volgens verweerder niet samenhangt met de onderhavige klacht), waardoor de Geschillencommissie de klacht niet verder heeft kunnen behandelen is dus geen sprake. Reeds hierom is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.5 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 april 2018 is dat debat voortgezet.

4.2 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Het Centraal

Tuchtcollege begrijpt dat het beroep ertoe strekt dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.3 Door en namens de arts is gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot

verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.4 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal

Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Hetgeen dat College heeft overwogen wordt daarom overgenomen, met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege eraan hecht aan de overwegingen onder 5.2 het volgende toe te voegen.

4.5 Niet valt uit te sluiten dat klager tijdens het huisbezoek op 14 september 2016

nadrukkelijk aan de arts heeft gevraagd om de door de arts op te stellen rapportage naar aanleiding van dat bezoek niet aan de heer H. te sturen. Immers, klager stelt zich op het standpunt dat dit is gebeurd en de arts heeft dit niet duidelijk weersproken. Ter terechtzitting in beroep heeft de arts verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat klager dit op 14 september 2016 aan hem heeft gevraagd, maar dat het wel zou kunnen.

Indien ervan uit wordt gegaan dat klager aan de arts heeft gevraagd om de rapportage niet naar de heer H. te sturen, zou het beter zijn geweest als de arts 1) met klager zou hebben besproken via welke persoon de rapportage dan wel bij de werkgever terecht zou kunnen komen, en 2) vervolgens dienovereenkomstig zou hebben gehandeld. In dat geval heeft te gelden dat hij dat niet heeft gedaan, maar naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege levert dit dan geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op.

4.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht heeft afgewezen. Het beroep van klager dient te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en

mr. Th.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en mr. drs. W.A. Faas en drs. M.L. van den Kieboom, leden-beroepsgenoten en mr. N. van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.