ECLI:NL:TGZCTG:2016:357 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.150

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:357
Datum uitspraak: 24-11-2016
Datum publicatie: 25-11-2016
Zaaknummer(s): c2016.150
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen arts, werkzaam als arboarts, over gang van zaken tijdens verzuimconsult. Regionaal Tuchtcollege heeft klachten over de zorgvuldigheid van het onderzoek en het gehanteerde arbeidsongeschiktheidscriterium gegrond verklaard. Verder heeft het Regionaal Tuchtcollege ambtshalve geoordeeld over een klacht over de wijze waarop klaagster de rapportage van het consult heeft moeten ontvangen. Ook die klacht heeft het Regionaal Tuchtcollege gegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege, dat anders dan het Regionaal Tuchtcollege wel beschikte over het medisch dossier van klaagster, acht de klacht over het onderzoek ongegrond en is van oordeel dat niet ambtshalve mag worden geoordeeld over een klacht die niet in het klaagschrift is opgenomen. Het Centraal Tuchtcollege acht de klacht over het gehanteerde arbeidsongeschiktheidscriterium ook gegrond. Hoewel minder klachtonderdelen gegrond zijn verklaard, handhaaft het Centraal Tuchtcollege de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van waarschuwing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.150 van:

A., arts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar,

tegen

C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. – hierna klaagster – heeft op 30 maart 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te

Den Haag tegen de heer A. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

1 maart 2016, onder nummer 2015-079, heeft dat College de klacht op onderdelen gegrond verklaard en aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Klaagster heeft bij brief (met bijlagen) van 5 juli 2016 nog gereageerd op het proces-verbaal van de zitting van het Regionaal Tuchtcollege.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 september 2016, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. Dallinga, voornoemd, en klaagster, vergezeld van haar echtgenoot, de heer E..  

Zowel de arts en zijn gemachtigde als klaagster hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht. Mr. Dallinga heeft dit namens de arts gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege en klaagster zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. Hierbij is de arts aangeduid als verweerder.

2.      De feiten

2.1.      Klaagster is uitgevallen voor haar werkzaamheden als hoofd financiële administratie bij F.. Omdat haar functie is komen te vervallen is zij in februari 2015 boventallig verklaard.

2.2.      Op 2 maart 2015 heeft klaagster een consult gehad bij verweerder als arboarts. Naar aanleiding van dit consult heeft verweerder een rapportage consult (hierna: ‘de rapportage’) opgesteld.

In de rapportage staat onder meer het volgende vermeld:

“Eerste ziektedag  23-02-2015 (…)  Opmerking / Is er sprake van ziekte en/of gebrek?

(…)

Betrokkene ervaart gezondheidsklachten. De oorzaak is een ervaren arbeidsconflict. Er is sprake van een normale reactie op een vervelende, als bedreigend ervaren situatie.

Conform de STECR-richtlijnen heb ik telefonisch contact met de werkgever van betrokkene gehad (mevr. G.).

 (…)

            Beoordelen of betrokkene arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk of voor een andere functie binnen het bedrijf is op datum consult (02-03-2015) niet van toepassing: betrokkene heeft geen eigen werk meer, is sinds februari 2015 boventallig verklaard, volgens de werkgever is geen andere functie voor betrokkene beschikbaar.

            De oplossing voor de huidige problematiek ligt m.i. in het oplossen van de

            arbeidsgerelateerde problematiek.

(…)

            Ik raad betrokkene en haar WG aan om conform de STECR-richtlijnen z.s.m. met elkaar in gesprek te gaan over de bestaande problemen en zo voorwaarden te scheppen om tot een succesvolle en duurzame werkhervatting te komen ofwel afspraken te maken over hoe en per wanneer het contract wordt ontbonden. (…)

            Arbeidsconflict          Ja

            Beroepsziekte             Nee

            (…)”

3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij:

1.                geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar haar klachten, geen anamnese

 heeft afgenomen, geen medisch dossier heeft bijgehouden en zich onprofessioneel en volledig loyaal naar de werkgever heeft opgesteld;

2.                het arbeidsongeschiktheidscriterium onjuist heeft gebruikt om de werkgever te

bevoordelen;

3.         ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat hij bedrijfsarts is;

4.         ten onrechte een richtlijn heeft gebruikt, de STECR Werkwijzer

Arbeidsconflicten, waarvan het gebruik door de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) is ontraden.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag liggende stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ten aanzien van de klacht dat er geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden, dat er geen anamnese is afgenomen en dat er een onjuist arbeidsongeschiktheidscriterium is gebruikt wordt het volgende overwogen.

5.2.      Uit de rapportage volgt dat het consult heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een ziekmelding van klaagster. In de rapportage staat als opmerking vermeld: “Is er sprake van ziekte en/of gebrek?”. Gelet daarop moet er van uit worden gegaan dat het ging om een verzuimspreekuur en niet, zoals verweerder heeft aangevoerd, om een preventief spreekuur. Dat betekent dat verweerder, anders dan hij ter zitting heeft aangevoerd, tijdens het consult diende te onderzoeken of er bij klaagster sprake was van ziekte en of zij daardoor ongeschikt was voor het verrichten van haar arbeid.

5.3.      Uit de rapportage blijkt niet dat verweerder enig onderzoek heeft gedaan naar de gezondheidsklachten van klaagster. Hij meldt slechts dat zij gezondheidsklachten ervaart en dat de oorzaak daarvan is gelegen in een arbeidsconflict. Waarop hij deze conclusie baseert blijkt uit de rapportage niet. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij naast de rapportage beschikt over een medisch dossier waaruit zou blijken dat er wel onderzoek is verricht naar de gezondheidsklachten van klaagster. Dit dossier is door hem echter niet overgelegd. Uit zijn eigen verklaring ten aanzien van het verloop van het consult kan bovendien worden afgeleid dat, als er al onderzoek is gedaan naar de gezondheidsklachten van klaagster, dit onderzoek zeer summier is geweest. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat hij van de 30 minuten die voor het consult waren uitgetrokken slechts zo’n 5 minuten met klaagster heeft kunnen spreken nu haar echtgenoot het grootste gedeelte van het consult het woord heeft gevoerd. In die vijf minuten zou hij een anamnese hebben afgenomen en onderzoek hebben verricht naar haar gezondheidsklachten. Dat in een zo kort tijdsbestek een goed beeld kon worden verkregen van de gezondheidstoestand van klaagster acht het College niet aannemelijk. Ter zitting heeft verweerder hierover nog verklaard dat het in een geval als dit ook niet zijn taak is om te beoordelen of er sprake is van ziekte. Desondanks heeft hij na het consult een advies uitgebracht en is hij, zonder dat daaraan een gedegen onderzoek ten grondslag lag, tot de conclusie gekomen dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid maar van een arbeidsconflict. Het College is van oordeel dat deze handelwijze van verweerder uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek niet kan doorstaan.  Dat verweerder naar eigen zeggen niet langer met klaagster heeft kunnen spreken omdat haar echtgenoot continu het woord voerde, maakt dit niet anders. Immers, als dat het geval was had het op zijn weg gelegen om, voordat hij advies uitbracht, een vervolgafspraak met klaagster te plannen.

De klacht is op dit onderdeel dan ook gegrond.

5.4.      Verweerder heeft in de rapportage voorts aangegeven dat hij niet hoefde te beoordelen of klaagster al dan niet geschikt was voor haar eigen werk, omdat zij geen eigen werk meer had, nu zij sinds februari 2015 boventallig was verklaard en de werkgever geen andere functie voor haar had. Dit standpunt is onjuist. Immers, ook in het geval dat iemand boventallig wordt verklaard geldt voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, als eigen werk de laatst uitgeoefende functie. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet beoordeeld of klaagster geschikt was voor haar eigen werk als hoofd financiële administratie. Daarbij is niet relevant of klaagster zich, zoals zij stelt, op 6 januari 2015 en dus voordat zij boventallig is verklaard heeft ziek gemeld of pas daarna, zoals in de rapportage staat vermeld. Gelet op het voorgaande zal ook de klacht dat verweerder een onjuist arbeidsongeschiktheidscriterium heeft gebruikt gegrond worden verklaard.

5.5.      De klacht dat verweerder ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat hij bedrijfsarts is wordt verworpen. In de oproep voor het spreekuur staat vermeld dat verweerder bedrijfsarts/arboarts is. In de rapportage staat eveneens vermeld dat hij de functie van arbo-arts heeft. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij voorafgaand aan ieder consult meldt dat hij arbo-arts is. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat hij de suggestie heeft gewekt dat hij bedrijfsarts is.

5.6.      Ook de klacht dat verweerder in de rapportage naar de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten (hierna: ‘de STECR-werkwijzer’) heeft verwezen terwijl de NVAB zich inmiddels heeft gedistantieerd van de STECR-werkwijzer wordt afgewezen. Ten eerste is dit door NVAB pas op 10 maart 2015 en dus na het spreekuur van 2 maart 2015 bekend gemaakt. Daarnaast is het standpunt van de NVAB niet dat bedrijfsartsen de STECR-werkwijzer niet meer dienen te hanteren, maar dat bedrijfsartsen niet meer gebonden zijn aan de STECR-werkwijzer. Overigens is verweerder wat tegenstrijdig in zijn stellingname, nu hij enerzijds met verwijzing naar de STECR Werkwijzer eventueel overleg over werkhervatting suggereert, maar anderzijds stelt dat hij de arbeidsgeschiktheid van klaagster (voor haar eigen werk) niet meer hoeft te beoordelen.

5.7.      Bij de stukken bevindt zich ook de klacht dat verweerder de rapportage van het consult niet aan klaagster heeft verstrekt, maar dat ze deze via de werkgever heeft moeten ontvangen. Hoewel deze klacht niet in het klaagschrift is opgenomen, heeft het College deze wel ambtshalve ter zitting besproken. Anders dan verweerder aanvoert dient hij, gelet op het recht van patiënt om kennis te nemen van zijn eigen medische gegevens, de rapportage van het consult aan klaagster te verstrekken, eventueel onmiddellijk na het consult via de administratie van zijn eigen organisatie (in casu de H.-Groep). Het is ongepast en bovendien ongebruikelijk dat klaagster deze informatie van haar eigen werkgever moet ontvangen. Verweerder kan zich daarbij niet verschuilen achter andersluidende interne afspraken. Ook dit is dus niet goed gegaan, waarmee dit klachtonderdeel eveneens gegrond is.

5.8.      Gelet op het slagen van een aantal klachtonderdelen, dient een maatregel te volgen. Een waarschuwing wordt passend geoordeeld.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het Regionaal Tuchtcollege heeft onder punt 3 van zijn beslissing vier klachten van klaagster geformuleerd. Twee van deze klachtonderdelen (klachtonderdeel 1 en 2) zijn gegrond verklaard. Verder heeft het Regionaal Tuchtcollege ambtshalve ter zitting een klacht besproken, die niet in het klaagschrift van klaagster was opgenomen. Ook die klacht heeft het Regionaal Tuchtcollege gegrond verklaard. De arts is, onder aanvoering van diverse beroepsgronden, in beroep gekomen van de gegrond verklaarde klachten en van de aan hem opgelegde maatregel.   

4.2       Klaagster heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Klachtonderdeel 1

4.4       Klachtonderdeel 1 stelt, blijkens de weergave van dat klachtonderdeel door het Regionaal Tuchtcollege, aan de orde het door de arts verrichte onderzoek naar de klachten van klaagster, de anamnese, het bijhouden van een medisch dossier en de houding van de arts (onprofessioneel en volledig loyaal naar de werkgever). Het Regionaal Tuchtcollege heeft echter in zijn beslissing geen oordeel gegeven over de houding van de arts. Nu het beroep van de arts zich niet richt tegen het achterwege blijven van een oordeel van het Regionaal Tuchtcollege hierover en  klaagster geen incidenteel beroep heeft ingesteld, valt de houding van de arts, als één van de aspecten van klachtonderdeel 1, buiten de behandeling in beroep.

4.5       De arts heeft in beroep het medisch dossier van klaagster overgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft daar kennis van genomen. Uit dit dossier blijkt dat de gezondheidsklachten van klaagster, haar behandeling en medicijngebruik tijdens het consult zijn besproken. Voorts maakt het medisch dossier melding van overwegingen van de arts over de psychische status van klaagster (uiterlijk, bewustzijn, oriëntatie, denken, geheugenfunctie, affect en stemming). De arts heeft ter zitting de gang van zaken tijdens het consult toegelicht. Het Centraal Tuchtcollege constateert dat het zwaartepunt in de verslaglegging in het medisch dossier niet ligt bij het door de arts verrichte onderzoek – hetgeen de arts beter anders had kunnen doen – maar gezien hetgeen de arts ter zitting onweersproken heeft verklaard over de gang van zaken tijdens het consult en de informatie zoals weergegeven in het medisch dossier komt het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat van een onzorgvuldig onderzoek door de arts niet kan worden gesproken. Hierbij is mede in aanmerking genomen de context waarin het consult heeft plaatsgevonden, waarbij – zo staat tussen partijen vast – sprake was van suboptimale gespreks­omstandigheden. Binnen die context kan niet worden geoordeeld dat het onderzoek zoals de arts heeft verricht tijdens het consult onzorgvuldig is geweest. Het Centraal Tuchtcollege acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

klachtonderdeel 2

4.6       Klachtonderdeel 2 heeft betrekking op het arbeidsongeschiktheidscriterium dat de arts heeft gehanteerd. Volgens klaagster heeft de arts een onjuist criterium gebruikt, om de werkgever te bevoordelen.

4.7       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat tijdens het consult van klaagster bij de arts sprake was van een complexe situatie. De functie van klaagster zou komen te vervallen, klaagster was boventallig verklaard door haar werkgever en de werkgever heeft aan de arts medegedeeld dat  klaagster bij die werkgever geen functie meer geboden kon worden. De arts heeft toegelicht dat hij, vanwege deze complexe situatie, advies heeft ingewonnen bij de juridisch medewerker van zijn werkgever, alsmede bij zijn staf(bedrijfs)arts over de vraag waar zijn beoordeling op gericht moest zijn. Op grond van het advies van de juridisch medewerker en de stafarts heeft de arts in de Rapportage Consult geen oordeel gegeven over de arbeidsgeschiktheid van klaagster voor haar eigen werk of voor een andere functie binnen het bedrijf.

4.8       Zoals door het Regionaal Tuchtcollege terecht is vastgesteld, heeft klaagster de arts tijdens een zogenaamd verzuimspreekuur bezocht. De werkzaamheden van de arts dienen tijdens zo’n spreekuur gericht te zijn op arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en verzuimbegeleiding. In dat kader dient de arts zich uit te laten over de belastbaarheid van de werknemer voor werk, óók in het geval van klaagster. Hoewel gebleken is dat de arts zich heeft ingespannen om te achterhalen hoe hij in deze complexe situatie diende te handelen – door advies in te winnen bij de juridisch medewerkster en de stafarts – geldt dat de arts zelf behoort te weten dat hij zich in de rapportage dient uit te laten over de belastbaarheid van een werknemer. Het Centraal Tuchtcollege acht dit klachtonderdeel daarom, net als het Regionaal Tuchtcollege, gegrond. Opmerking daarbij verdient volledigheidshalve wel dat, mede gezien de hiervoor vermelde inspanningen van de arts om zich te informeren over de wijze waarop hij in deze situatie moest adviseren, niet gezegd kan worden dat de arts bewust een onjuist arbeidsongeschiktheidscriterium heeft gehanteerd om de werkgever te bevoordelen. et be

            ambtshalve beoordeelde klacht

            4.9       De arts voert aan dat het Regionaal Tuchtcollege ten onterechte heeft geoordeeld over een klacht die niet in het klaagschrift is opgenomen. Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat uit het proces-verbaal van de zitting van het Regionaal Tuchtcollege niet blijkt dat deze klacht expliciet als een te beoordelen klachtonderdeel aan de orde is gesteld. In het algemeen geldt dat in het kader van het recht op hoor en wederhoor en om de arts voldoende in de gelegenheid te stellen zich tegen klachtonderdelen te verweren, slechts kan worden geoordeeld over klachten die zijn opgenomen in het klaagschrift dan wel in een later stadium of uiterlijk ter zitting expliciet als klachtonderdeel aan de orde zijn gesteld. De door het Regionaal Tuchtcollege ambtshalve beoordeelde klacht is niet opgenomen in het klaagschrift van klaagster en is ook niet expliciet als klachtonderdeel besproken met de arts. Dit betekent dat de beoordeling van dit klachtonderdeel – en de gegrondverklaring daarvan – ten onrechte heeft plaatsgevonden. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege kan op dit onderdeel derhalve niet in stand blijven.

            Slotsom

            4.10     Slotsom van het vorenstaande is dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van klachtonderdeel 1 en het ambtshalve beoordeelde klachtonderdeel niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege volgt het Regionaal Tuchtcollege wel ten aanzien van de gegrondverklaring van klachtonderdeel 2. Het feit dat de klacht in beroep op één klachtonderdeel in plaats van op drie klachtonderdelen gegrond wordt bevonden, is voor het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding een andere maatregel op te leggen. De door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van waarschuwing acht het Centraal Tuchtcollege voor gegrondverklaring van klachtonderdeel 2 passend en wordt dan ook gehandhaafd. Daarbij wijst het Centraal Tuchtcollege erop dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt, zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken (MvT, TK 19522, nr. 3, p. 76)

4.11     Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover daarbij klachtonderdeel 1 en de ambtshalve beoordeelde klacht gegrond zijn verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart klachtonderdeel 1 alsnog ongegrond en bepaalt dat het ambtshalve beoordeelde klachtonderdeel buiten beschouwing blijft;

verwerpt, met instandhouding van de maatregel van waarschuwing, het beroep voor het overige;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, het Tijdschrift voor bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en

mr. drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. I. Diephuis-Timmer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2016.

Voorzitter   w.g.                              Secretaris  w.g.