ECLI:NL:TADRSGR:2019:196 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-327/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:196
Datum uitspraak: 16-09-2019
Datum publicatie: 22-10-2019
Zaaknummer(s): 19-327/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Uit het dossier blijkt dat de communicatie tussen verweerster en klaagster ontoereikend was. Verweerster heeft voor klaagster relevante informatie niet of niet adequaat met haar gedeeld en niet schriftelijk vastgelegd. Verweerster heeft daarmee gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 16 september 2019

in de zaak 19-327/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 14 april 2018, op 23 april 2018 per e-mail verzonden, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 22 mei 2019 met kenmerk R 2019/33 edg/dh, door de raad ontvangen op 24 mei 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juli 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Op 30 oktober 2017 heeft de IND de verblijfsvergunning van de echtgenoot van klaagster met terugwerkende kracht vanaf 19 februari 2016 ingetrokken.

2.2    Op 8 november 2017 heeft verweerster namens de echtgenoot van klaagster pro forma bezwaar ingediend bij de IND.

2.3    In een document van 16 november 2017 is vastgelegd dat verweerster van klaagster en haar echtgenoot “een bedrag va EUR 250,-- (…) per kas in contanten” heeft ontvangen. Het betreft een voorschot voor de werkzaamheden van verweerster in de genoemde bezwaarprocedure.

2.4    Op 22 november 2017 heeft verweerster namens de echtgenoot van klaagster een aanvraag ingediend voor een wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [klaagster]’ in ‘arbeid in loondienst’.

2.5    In het dossier bevindt zich een conceptverzoek om een voorlopige voorziening inzake een besluit op grond van de Vreemdelingenwet 2000.

2.6    Op 14 december 2017 heeft de IND de aanvraag van 22 november 2017 afgewezen.

2.7    Bij brief van 10 januari 2018 heeft verweerster pro forma bezwaar ingesteld tegen het besluit van 14 december 2017. Op 11 januari 2018 heeft verweerster de gronden van het bezwaar ingediend. Verweerster heeft foto’s van deze brieven per WhatsApp naar klaagster gestuurd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat verweerster tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van haar echtgenoot. Klaagster verwijt verweerster in het bijzonder het volgende.

a)    Verweerster heeft geen kopieën toegezonden van ingediende processtukken.

b)    Verweerster heeft geen kopieën toegezonden van in de zaak gevoerde correspondentie van derden en de wederpartij.

c)    Verweerster heeft klaagster en haar echtgenoot niet geïnformeerd over de data van zittingen.

d)    Verweerster onderhield enkel contact via WhatsApp berichten.

e)    Verweerster is niet verschenen op de zitting op 7 december 2017, “waardoor de griffierechten werden teruggestort”.

f)    Verweerster heeft klaagster en haar echtgenoot geadviseerd niet te verschijnen bij de zitting op 7 december 2017.

g)    Verweerster liet weten geen toevoeging te zullen aanvragen, maar deed dat later toch.

h)    Verweerster heeft pas in januari 2018 een bezwaarschrift ingediend bij de IND.

i)    Verweerster heeft geadviseerd een nieuwe aanvraag in te dienen bij de IND naast de lopende bezwaarprocedure. Dit was onnodig en kostte € 135,--.

3.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft primair aangevoerd dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat verweerster niet klaagster, maar de echtgenoot van klaagster heeft bijgestaan.

4.2    Subsidiair heeft verweerster inhoudelijk verweer gevoerd.

4.3    Tijdens het eerste gesprek met klaagster en haar echtgenoot heeft verweerster erop gewezen dat zij geen toevoeging kon aanvragen, omdat zij niet beschikt over de specialisatie vreemdelingenrecht bij de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerster heeft ook toegezegd een “zeer coulant tarief” in rekening te brengen voor de bezwaarprocedure en de aanvraag van een nieuwe verblijfsvergunning. Volgens verweerster hebben klaagster en haar echtgenoot daartegen geen bezwaar gemaakt. Zij hebben € 255,-- voldaan voor de bezwaarprocedure en € 135,-- voor de aanvraag van de verblijfsvergunning. 

4.4    Verweerster heeft aangevoerd dat zij veelvuldig contact heeft onderhouden met klaagster via e-mail of WhatsApp en dat zij klaagster telkens op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen in het bezwaar, de voorlopige voorziening en het beroep.

4.5    Verweerster heeft betwist dat zij klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van zittingsdata. Volgens verweerster is de op 7 december 2017 geplande zitting niet doorgegaan, omdat het verzoek tot een voorlopige voorziening is ingetrokken omdat de IND tegemoet kwam aan haar verzoek het terugkeerbesluit niet te laten toepassen tijdens de bezwaarprocedure. Dit is gebeurd in overleg met klaagster.

4.6    Verweerster heeft betwist dat zij alsnog een toevoeging heeft aangevraagd. Wel heeft verweerster de IND verzocht om een tegemoetkoming in de kosten die de echtgenoot van klaagster heeft moeten maken voor rechtsbijstand.

4.7    Verweerster heeft klaagster geadviseerd om een geheel nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning in te dienen, naast het lopende bezwaar. Verweerster zag daarvoor goede gronden, “gelet op het arbeidsverleden van [de echtgenoot]”. Verweerster heeft het advies gegeven aan de echtgenoot van klaagster om “zo veel mogelijk kansen aan te grijpen, om alsnog rechtmatig verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen”. Verweerster heeft haar uiterste best gedaan en heeft telkens met klaagster en haar echtgenoot gecommuniceerd.

4.8    Klaagster heeft via WhatsApp bij verweerster aangekondigd dat zij een andere advocaat had ingeschakeld. Verweerster heeft met deze opvolgende advocaat contact opgenomen om het dossier over te dragen.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster heeft ter zitting haar ontvankelijkheidsverweer ingetrokken, zodat tussen partijen niet langer in geschil is dat klaagster tezamen met haar echtgenoot cliënte was van verweerster en dat klaagster in haar klacht ontvankelijk is.

Klachtonderdelen a, b en d

5.2    De raad stelt voorop dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstanden dient de advocaat dergelijke informatie schriftelijk te bevestigen.

5.3    Verweerster heeft betwist dat zij klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van belangrijke informatie over de zaak en dat zij geen stukken zou hebben toegezonden. Verweerster heeft echter niet aangetoond dat zij klaagster stukken heeft toegezonden. Verweerster heeft de stellingen van klaagster aldus onvoldoende gemotiveerd betwist en de raad zal onder die omstandigheden uitgaan van de juistheid van de stelling van klaagster dat verweerster haar geen afschriften van stukken heeft toegezonden. De klachtonderdelen zijn in zoverre gegrond

5.4    Uit het dossier blijkt slechts dat verweerster foto’s heeft gemaakt van de brieven van 10 en 11 januari 2018 en dat zij deze via WhatsApp naar klaagster heeft gestuurd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster hiermee niet voldaan aan haar informatieplicht ten aanzien van deze brieven.

5.5    Daargelaten of WhatsApp een medium is dat geschikt en voldoende veilig is voor het versturen van processtukken van een advocaat naar zijn cliënt, heeft verweerster documenten naar klaagster gestuurd op een wijze waarbij het oorspronkelijke bestandsformaat (waarschijnlijk word of pdf) verloren is gegaan en waarmee het voor klaagster lastig is gemaakt om het document aan een dossier toe te voegen. Het dossier, zoals door verweerster verstrekt aan de deken, bevat daarnaast niet de WhatsApp berichten die verweerster stelt te hebben gewisseld met klaagster. Dit doet vermoeden dat ook verweerster de met klaagster gewisselde WhatsApp berichten niet aan het dossier heeft toegevoegd. Door gebruik van WhatsApp op deze manier ligt het gevaar op de loer dat beide partijen het overzicht verliezen omdat het dossier versnipperd raakt. Het ligt op de weg van een advocaat om dit te voorkomen en om relevante informatie zodanig aan zijn cliënt te verstrekken, dat de cliënt in staat is een overzichtelijk dossier samen te stellen en op te slaan. Voor zover de advocaat al gebruik wenst te maken van WhatsApp voor de communicatie met zijn cliënt, ligt voor de hand dit te doen als subsidiair medium, naast post of e-mail. Verweerster heeft dit alles nagelaten en dat is niet zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De klacht is ook in zoverre gegrond.

5.6    Verweerster heeft weersproken dat zij alleen via WhatsApp met klaagster heeft gecommuniceerd. Volgens verweerster heeft zij veelvuldig (telefonisch) met klaagster gesproken over haar werkzaamheden in de zaak. Deze verklaring, wat er ook van zij, ontslaat verweerster echter niet van haar plicht om de mondeling gedeelde informatie ook schriftelijk te bevestigen. Het is de raad niet gebleken dat verweerster dat heeft gedaan. Ook in zoverre is de klacht gegrond.

Klachtonderdelen c, e en f

5.7    Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat zij een voorlopige voorziening heeft gevraagd bij de rechtbank, om te voorkomen dat de echtgenoot na het besluit tot intrekking van zijn verblijfvergunning en in afwachting van het bezwaar tegen dat besluit, uitgezet zou worden. In deze voorlopige voorziening was een zitting gepland op 7 december 2017. Omdat de IND kenbaar heeft gemaakt dat de echtgenoot in afwachting van de procedure in Nederland kon blijven, kwam de grond van het verzoek tot een voorlopige voorziening te vervallen en heeft verweerster het verzoek ingetrokken. Naar het oordeel van de raad is dit geheel begrijpelijk. De aanvankelijk geplande zitting op 7 december 2017 heeft aldus niet plaatsgevonden. De klachtonderdelen zijn in zoverre ongegrond.

5.8    Uit de gang van zaken blijkt de raad echter wel dat voor klaagster niet duidelijk was wat de stand van zaken was. Het is de raad niet gebleken dat verweerster de informatie over (de intrekking van) de voorlopige voorziening schriftelijk met klaagster heeft gedeeld. De raad komt ook hier tot de slotsom dat de communicatie van verweerster met klaagster ontoereikend was. Dit is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt en de klacht is in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel g

5.9    Tussen partijen is niet in geschil dat verweerster bij het aannemen van de opdracht van klaagster duidelijk heeft gemaakt dat zij geen toevoeging zou kunnen aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand ten behoeve van klaagster en haar echtgenoot. Verweerster heeft ook geen toevoeging aangevraagd, niet bij aanvang van haar werkzaamheden en ook niet op een later moment. Klachtonderdeel g berust op een misverstand aan de zijde van klaagster. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel h

5.10    Vast staat dat verweerster binnen de daarvoor gestelde termijn en aldus tijdig bezwaar heeft ingediend en dat de belangen van klaagster in zoverre niet zijn geschaad. Dat verweerster pas tegen het einde van de termijn bezwaar heeft ingediend is niet in strijd met hetgeen van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel h is ongegrond.

Klachtonderdeel i)

5.11    De raad heeft geen grond om aan te nemen dat het advies van verweerster om, naast het instellen van bezwaar, ook een nieuwe aanvraag in te dienen, ondeugdelijk was. De enkele omstandigheid dat klaagster en haar echtgenoot kosten hebben moeten maken voor de aanvraag is daartoe onvoldoende. Gelet hierop heeft klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel i is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het dossier blijkt dat de communicatie tussen verweerster en klaagster ontoereikend was. Verweerster heeft voor klaagster relevante informatie niet of niet adequaat met haar gedeeld en niet schriftelijk vastgelegd. Verweerster heeft daarmee gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden.

7.2     Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerster moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a, b en d gegrond zoals overwogen in 5.3,     5.5 en 5.6;

-    verklaart de klachtonderdelen c, e, en f gegrond zoals overwogen in 5.8 en     voor het overige ongegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen g, h en i ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk, R. de Haan, P.J.E.M. Nuiten en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2019.