ECLI:NL:TGZREIN:2015:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 14174

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2015:14
Datum uitspraak: 18-02-2015
Datum publicatie: 18-02-2015
Zaaknummer(s): 14174
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager was buurman, doch niet patiënt, van huisarts die zonder toestemming van klager in een e-mail aan een derde, de diagnose narcistische persoonlijkheid heeft gesteld. Tweede tuchtnorm. Geen (medische) reden of noodzaak voor e-mail waarin verweerder zich op zijn hoedanigheid van huisarts beroept en zonder (deugdelijk) medisch onderzoek een oordeel geeft over persoonlijkheidsstructuur van klager. Waarschuwing.

Uitspraak: 18 februari 2015

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 september 2014 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. M. van der Graaf te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en een aanvulling daarop

-          het verweerschrift.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 12 januari 2015 behandeld. Partijen waren aanwezig en verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder en klager waren buren. Tussen hen heeft nimmer een arts-patiëntrelatie bestaan. Klager is met zijn echtgenote verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. In verband met de verkrijging van een straatverbod ten laste van klager heeft verweerder op verzoek van de echtgenote van klager op 30 juli 2013 aan haar een e-mailbericht gestuurd waarin hij - kort gezegd - heeft beschreven hoe hij klager als buurman heeft ervaren. Daarnaast heeft hij zijn visie gegeven over de persoonlijkheid van klager. Dit deel van het e-mailbericht wordt hieronder geciteerd.

(…)

“Kortom heb ik [A] leren kennen als iemand met een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken die verhalen heeft, die bol staan van onwaarheden en die zijn eigen onwaarheden/leugens zelf gelooft. Iemand die wel eens zal bepalen hoe de ander zich moet gedragen en zo gauw hij daar tegenspraak in krijgt in buitenproportionele woede uitbarst en daarmee de nodige dreigementen uitspreekt en niet meer voor rede vatbaar is. Narcisten gaan heel ver, zijn haast niet te stoppen en blijven geloven in hun eigen waarheid, ook daar waar het tegendeel al bewezen is. Ook dit past bij een narcistische persoonlijkheidsstoornis. De enige oplossing is ze totaal te negeren, hoewel dat in jouw situatie niet helemaal mogelijk is. Afgezien van mijn persoonlijke mening is dit ook mijn professionele mening als huisarts.

Ik heb genoeg ervaring omtrent dit soort mensen om ze te herkennen.”   

(…)

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager is de mening toegedaan dat verweerder in bovengenoemde e-mail zonder zijn toestemming een diagnose betreffende zijn persoon(lijkheid) heeft gesteld. Hij acht deze handelwijze van verweerder onethisch en ongepast. Klager voelt zich gekwetst en ondervindt grote nadelige gevolgen van de inhoud van deze e-mail aangezien deze door de echtgenote bij verschillende instanties en in juridische procedures wordt gebruikt. Klager heeft verweerder naar zijn beweegredenen gevraagd, maar heeft nooit een afdoende antwoord gekregen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen omdat er tussen hen nimmer een arts-patiëntrelatie heeft bestaan.

Naar zijn mening heeft de klacht geen betrekking op de hoedanigheid waarin verweerder staat ingeschreven in het BIG-register. Er is geen sprake van een handelen of nalaten als bedoeld in artikel 1 wet BIG en/of artikel 47 wet BIG.

Subsidiair heeft verweerder aangevoerd dat de klacht (kennelijk) ongegrond is omdat hij in de e-mail enkel zijn visie als buurman heeft gegeven en geen diagnose als huisarts heeft gesteld. De e-mail is slechts met zijn kennis als huisarts geschreven. Dat deze e-mail mogelijk is ingebracht in de echtscheidingsprocedure maakt dit niet anders. Het betreft geen officiële medische rapportage. Verweerder is van mening dat hij, gelet op zijn medische kennis en ervaring, wel degelijk iets over de persoonlijkheid van klager kan zeggen. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat hij het e-mailbericht aan de echtgenote van klager heeft toegezonden omdat zij voornemens was een procedure aanhangig te maken met het doel klager een straatverbod op te leggen.

5. De overwegingen van het college

5.1. Het college dient het handelen van verweerder te toetsen aan de in artikel 47 lid 1 onder a (de eerste tuchtnorm) en b (de tweede tuchtnorm) van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) neergelegde normen.

In deze procedure staat tussen partijen vast dat tussen verweerder en klager nimmer een arts-patiëntrelatie heeft bestaan. Reeds om die reden kan er geen sprake zijn van schending van de eerste tuchtnorm. Dan resteert de vraag of de tweede tuchtnorm van toepassing is. Hierbij gaat het om de vraag of er sprake is van enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van huisarts dat in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Dit handelen kan alleen dan tot een tuchtrechtelijke veroordeling leiden, als het voldoende weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg heeft. Naar het oordeel van het college is daarvan sprake omdat verweerder zijn professionele mening over klager geeft op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Het college stelt derhalve vast dat klager ontvankelijk is.

Op grond van vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg wordt hieraan toegevoegd dat het er ook bij tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen aan de tweede tuchtnorm niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen of nalaten in die hoedanigheid is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardige geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Het college is van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval in strijd met de tweede tuchtnorm heeft gehandeld en overweegt daartoe het volgende. Verweerder heeft zich in zijn e-mail expliciet beroepen op zijn hoedanigheid van huisarts. Noch gesteld noch gebleken is dat er een (medische) reden of noodzaak was om dit e-mailbericht aan de echtgenote van klager te verzenden. Integendeel, verweerder wist dat de echtgenote van klager het e-mailbericht zou gaan gebruiken in een door haar te entameren juridische procedure tegen klager. Verweerder heeft bovendien moeten (en kunnen) beseffen  dat zijn verklaring grote gevolgen voor klager kon hebben. Door zijn professionele mening toe te voegen heeft verweerder beoogd meer gewicht aan zijn verklaring te geven. Daar komt nog bij dat - afgezien van het feit dat het in beginsel aan een psycholoog en/of psychiater is voorbehouden om een oordeel te geven over een bij een patiënt aanwezige persoonlijkheidsstoornis - aan het door verweerder gegeven professionele oordeel omtrent de persoonlijkheidsstructuur van klager geen (deugdelijk) medisch onderzoek is voorafgegaan.  

5.3. Door te handelen zoals hierboven is omschreven, heeft verweerder gehandeld in strijd met het belang van een goede  uitoefening van de individuele gezondheidszorg en is hij niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. De klacht is dan ook gegrond.

Het aan verweerder te maken tuchtrechtelijk verwijt rechtvaardigt de oplegging van een maatregel. In de geschetste omstandigheden wordt het opleggen van een waarschuwing passend en geboden geacht. Daarbij wordt aangetekend dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing.

Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, mr. R. Kluin als lid-jurist,

dr. O.J. Repelaer van Driel, J.D.M. Schelfhout en dr. J.D. Banga als leden-beroepsgenoten,

 in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken

op 18 februari 2015 in aanwezigheid van de secretaris.