ECLI:NL:TGZRAMS:2015:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/047

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2015:1
Datum uitspraak: 06-01-2015
Datum publicatie: 06-01-2015
Zaaknummer(s): 2014/047
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisartsen dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld door niet adequaat te reageren op de klachten van klaagster, waardoor zij te laat is verwezen naar de KNO arts en nu blijvend doof is aan één oor. Afwijzing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 januari 2014  binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, ARAG Rechtsbijstand,

tegen

C,

arts,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, DAS Rechtsbijstand.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift binnengekomen op 30 januari 2014;

-                     het verweerschrift binnengekomen op 23 april 2014;

-                     het proces-verbaal van vooronderzoek d.d. 19 juni 2014.

De klacht is op voet van art 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk met de zaak 14/048 behandeld ter openbare terechtzitting van 25 november 2014. Partijen waren aanwezig met hun gemachtigden. Zij hebben antwoord gegeven op vragen van het college en hun standpunten toegelicht.    

Mr. Mook heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1  In de laatste week van het jaar 2012 is klaagster ziek geworden. Ze had last van verkoudheid, koorts, hoofdpijn en slecht horen. Zij heeft toen naar aanleiding van haar klachten, door de behandelend huisarts gediagnosticeerd als sinusitis, het middel Augmentin voorgeschreven gekregen.

2.2  Op 1 januari 2013 heeft de echtgenoot van klaagster rond 11.30 uur contact opgenomen met de D te B, omdat klaagster last had van evenwichtsstoornissen en misselijkheid. Aan klaagster is toen Domperidon voorgeschreven.

Diezelfde dag rond 23.20 uur is opnieuw contact gezocht omdat het middel niet afdoende hielp. Daarna heeft verweerster op eigen initiatief klaagster thuis bezocht. Het lichamelijk onderzoek leverde geen aanwijzingen op voor een specifieke diagnose. Bij onderzoek van de oren bleek dat de trommelvliezen doorschijnend en de middenoren normaal luchthoudend waren. Verweerster heeft gedacht aan de mogelijkheid dat klaagster misselijk was door de Augmentin of last had van een acute evenwichtsstoornis zoals labyrinthitis. Zij heeft klaagster geadviseerd het gebruik van de Augmentin te staken, voldoende te drinken en bij aanhoudende klachten de eigen huisarts te bezoeken.

2.3  Op 3 en 8 januari 2013 is klaagster gezien door de vaste vervangster van haar huisarts. Deze heeft haar op 8 januari 2013 verwezen naar een KNO-arts. Op 9 januari 2013 is door de KNO-arts geconstateerd dat klaagsters rechteroor blijvend doof is als gevolg van plotselinge doofheid (ISSHL: Idiopathic Sudden Sensorineural Hearing Loss).   

2.4  Klaagster heeft op 1 februari 2013 een klacht ingediend tegen verweerster bij de E. Deze commissie heeft de klacht op 26 juni 2013 ongegrond verklaard.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt verweerster dat zij een diagnose heeft gemist, met als gevolg dat klaagster doof is geworden aan haar rechteroor. Volgens klaagster heeft zij tegen verweerster gezegd dat zij niets meer hoorde.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster voert daartegen aan dat klaagster niet heeft gezegd dat zij niets meer hoorde.  Volgens verweerster heeft klaagster melding gemaakt van verminderd gehoor. Bij klaagster was sprake van oorsuizen en hevige duizeligheid. Deze combinatie zijn volgens verweerster atypische symptomen van het zeer zeldzame ziektebeeld ISSHL (acute doofheid). Verweerster betreurt het dat klaagster aan één oor doof is geworden, maar zij voert aan dat het haar niet te verwijten is dat zij de diagnose acute doofheid niet heeft gesteld.

5. De overwegingen van het college

5.1  Het college stelt voorop dat acute slechthorendheid een zeldzame aandoening is, waarbij aan een oor (vrijwel) volledige uitval kan ontstaan. In de meeste gevallen ontstaat de slechthorendheid in heel korte tijd. Dit gaat in het algemeen niet gepaard met klachten van duizeligheid en misselijkheid. De slechthorendheid ontstaat in het

binnenoor. De aandoening is niet zichtbaar. Bij klachten van slechter horen of doofheid kan het vermoeden van acute slechthorendheid worden geconstateerd door een test met een stemvork. In de NHG Standaard Slechthorendheid van juni 2014 voor huisartsen staat vermeld dat spoedverwijzing naar een KNO-arts moet plaatsvinden door de huisarts indien sprake is van plotseling gehoorverlies zonder aanwijzingen voor geleidingsverlies. Om het onderscheid te kunnen maken tussen geleidelijk en plotseling gehoorverlies wordt geadviseerd om eventueel een stemvorkproef uit te voeren. Indien de KNO-arts acute doofheid diagnosticeert, wordt in het algemeen Prednison voorgeschreven, omdat dit in sommige gevallen een verbetering van het gehoor kan geven. Ten tijde hier van belang werd het uitvoeren van de stemvorkproef bij plotseling gehoorverlies echter nog niet geadviseerd door de NHG.

5.2  Uit hetgeen over en weer is gesteld leidt het college af dat bij klaagster in de laatste week van het jaar 2012 aanvankelijk andere klachten dan de gehoorklachten op de voorgrond stonden. Klaagster had eerst vooral last van koorts en hoofdpijn en tevens van oorsuizen. Zij heeft als antibioticum Augmentin voorgeschreven gekregen door de huisarts die zij in F had bezocht, zo heeft klaagster ter zitting verklaard. Dit middel heeft zij in B bij een apotheek verkregen en op 31 december 2012 voor het eerst ingenomen. Daarna kreeg ze last van duizeligheid, misselijkheid en braken. Volgens klaagster heeft ze tegen verweerster, toen deze haar in de nacht van 1 op 2 januari 2013 bezocht, gezegd dat haar oor dichtzat. Verweerster voert daartegen aan dat klaagster heeft gezegd dat ze slechter hoorde. Het college kan niet beoordelen wie van hen hierin gelijk heeft, maar ter zitting heeft klaagster ook verklaard dat zij zich pas in een later stadium realiseerde dat ze met haar rechteroor niets meer hoorde. Naar het college heeft begrepen bemerkte ze dit een keer toen ze de telefoon opnam, maar werd het haar pas goed duidelijk bij het bezoek aan de KNO-arts. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat klaagster duidelijk tegen verweerster heeft gezegd dat zij met haar rechteroor niets hoorde. Doordat klaagster eerst vooral andere klachten had is bovendien aannemelijk dat bij verweerster een diffuus beeld is ontstaan. Het college constateert dan ook dat het beloop, voor wat betreft de slechthorendheid en doofheid, ongebruikelijk is geweest. Verweerster zag klaagster dus, toen zij haar in de nacht van 1 op 2 januari 2013 bezocht, met een zeldzame aandoening die zich op ongebruikelijke wijze openbaarde.

5.3  Naar het oordeel van het college hoefde verweerster er toen niet op bedacht te zijn dat klaagster leed aan acute doofheid. In de gegeven omstandigheden heeft verweerster als waarschijnlijkheidsdiagnose gedacht aan een allergische reactie op de Augmentin, omdat klaagster zo duizelig en misselijk was, of aan een acute evenwichtsstoornis zoals labyrinthitis. Dit is begrijpelijk. De huisarts in F had een sinusitis verondersteld en daar heeft verweerster de gehoorklachten aan toegeschreven nadat zij bij het lichamelijk onderzoek van klaagster haar trommelvliezen had onderzocht en geen bijzonderheden had aangetroffen. Het beloop tot dan toe en het beeld van dat moment maakten dat verweerster niet hoefde te denken aan de mogelijkheid dat klaagster leed aan acute doofheid. Verweerster hoefde op dat moment dan ook geen aanvullend onderzoek te doen.

5.4  Het voorgaande neemt niet weg dat het voor klaagster moeilijk te aanvaarden is dat zij wel door verweerster is gezien, maar dat zij toen niet met spoed is verwezen naar een KNO-arts. Het college heeft daar begrip voor. Maar verweerster kan geen verwijt worden gemaakt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 25 november 2014 door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

J. van Asma, huisarts, L.M. Gualthérie van Weezel, psychiater en dr.mr. P.H.M.T. Olde Kalter, KNO-arts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. P.J. van Vliet, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 januari 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. M. van Walraven, voorzitter

w.g. P.J. van Vliet, secretaris