ECLI:NL:TGZCTG:2014:378 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.129

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:378
Datum uitspraak: 04-12-2014
Datum publicatie: 04-12-2014
Zaaknummer(s): c2014.129
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De moeder van klager (hierna: patiënte) is na een val opgenomen in het ziekenhuis. Vijf dagen na de val verslechtert de gezondheidssituatie van de patiënte. Na het staken van de behandeling is de patiënte overleden. De behandelend internist heeft een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven. Met de forensisch arts heeft de behandelend internist overleg gevoerd over de vraag of hij het overlijden terecht had aangemerkt als een natuurlijk overlijden. Klager verwijt de forensisch arts dat hij: op onterechte gronden geen (gemeentelijke) lijkschouwing heeft verricht; alleen is afgegaan op de gegevens die hem telefonisch zijn verstrekt; hij had zelf onderzoek moeten doen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.129 van:

A., wonende te B.,

appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C, forensisch arts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. S.M. Berkhoff - Muntinga, werkzaam te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 9 april 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s Gravenhage tegen C. - hierna de forensisch arts - een klacht ingediend. Deze klacht is doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam en aldaar op 7 mei 2013 binnengekomen.

Bij beslissing van 7 januari 2014, onder nummer 13/177 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De forensisch arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

Van de zijde van klager zijn op 14 oktober 2013 nog nadere stukken ingekomen.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2014.117, C2014.130, en C2014.160 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 oktober 2014, waar klager is verschenen, samen met zijn broer D. en de forensisch arts met zijn gemachtigde. Klager en zijn broer hebben het standpunt van klager nader toegelicht, de forensisch arts en zijn gemachtigde hebben het verweer nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager is één van de zoons van wijlen mevrouw E., geboren op 1939 (hierna: patiënt).

2.2. Verweerder is sinds september 2010 als forensisch arts werkzaam bij ‘F’ (hierna: F).

2.3. Patiënt is op 19 december 2010 in haar eigen huis in de douche gevallen, waarna zij met (onder andere) een schouderfractuur is opgenomen op de intensive-care afdeling van het G. (hierna:G.) in B. Patiënt is aldaar op 25 december 2010 overleden. Kort na haar overlijden heeft de behandelend specialist, intensivist H., een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven.

2.4. Op 27 december 2010 heeft H. telefonisch overleg gevoerd met verweerder over de vraag of hij het overlijden van patiënt terecht had aangemerkt als een natuurlijk overlijden.

2.4. In het medisch dossier van patiënt staat, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:

´(..)

27-12-2010 (..)

C, 9.10u, tel H. intensivist G.

Op 25-12 overleden na val thuis in douche op 19-12. Voorgeschiedenis schizofrenie, myocardinfarct, copd, hypothyreoidie.Viel vaker ivm sufheid bij hypothyreoidie. Bij opname humerusfractuur, mogelijk bloeding hersenstam, hyperthermie, verdenking panhypopituarisme, verhoogde infectieparameters. Langzaam slechter, tot verlijden ws bij sepsis. Natuurlijk overlijden afgegeven door behandelaar in weekend, willen even overleg.

Gezien voorgeschiedenis, waarbij vallen onderdeel uitmaakte van bestaande ziekte, akkoord met afgeven natuurlijk overlijden. NB Val ws t.g.v. spontane stambloeding. Geen politiebetrokkenheid bij valincident, familie geen bezwaar.

Klinische obductie geadviseerd. Bij niet-natuurlijke bevindingen contact F. Nu geen verdere actie noodzakelijk.

28-03-2011 (..)

C., 9.35 u, tel met zoon betrokkene. Is ontevreden over gevoerde beleid G. en twijfelt aan natuurlijk overlijden. Geeft aan dat ziekenhuis de behandeling staakte tegen wil van de familie in. Bij klinische sectie blijkt geen sprake van stambloeding. (..)

01-09-2011 (..) Informatieverstrekking op verzoek van I. , Expertisecentrum Medische Zaken arrondissementsparket B. betreffende telefonische contacten op

27-12-2010 en 28-03-2011.

Telefonisch contact met intensivist H. dd 27-12-2010: betrokkene is overleden in het G. na een gemaakte val op 19-12-2010 thuis in de douche. Gedacht wordt aan een bloeding in de hersenstam als oorzaak voor de val. De behandelend arts gaf informatie over de medische voorgeschiedenis van betrokkene: schizofrenie (ernstig psychiatrisch ziektebeeld), hartinfarct, chronisch longlijden, traag werkende schildklier. Bij opname in het ziekenhuis was sprake van een breuk in een van de bovenarmen, verdenking bloeding hersenstam, hoge lichaamstemperatuur en verhoogde ontstekingswaarden in het bloed (passend bij een infectie door bacteriën). Gedurende de opname verslechterde de toestand van betrokkene geleidelijk, tot aan het overlijden op 25-12-2010. Als doodsoorzaak werd een bloedvergiftiging door bacteriën aangenomen.

(..)

N.a.v. telefonisch contact dd 27-12-2011: geen redenen tot vernietigen verklaring van natuurlijk overlijden. Forensisch arts adviseerde klinische obductie en F. kennis te geven wanneer hierbij alsnog aanwijzingen voor een niet-natuurlijke dood werden gevonden. Er werd door F. niets meer vernomen.

(..)’

2.5. Verweerder heeft bij brief van 13 april 2011 het volgende, voor zover hier van belang, aan klager geschreven:

´(..)

Hierbij wil ik reageren o uw brief dd 01-04-2011 waarin u schrijft over de gang van zaken rondom het overlijden van uw moeder (..)

1. Het G. heeft contact met F. opgenomen om te bespreken of de verklaring van natuurlijke dood, afgegeven op 25-12-2010, terecht is afgegeven aangezien uw moeder bij een valincident betrokken is geweest.

2. Ik kan niet antwoorden op de vraag wat de exacte gronden van de behandelend arts zijn geweest om een natuurlijk overlijden af te geven. Hiervoor kunt u zich het beste wenden tot de behandelend arts die de verklaring afgegeven en ondertekend heeft. Mijn afweging was de volgende: de val thuis is geduid als onderdeel van bestaande lichamelijke aandoeningen, en niet als oorzaak in de keten van gebeurtenissen naar het overlijden.

3. Er heeft geen onderzoek aan het lichaam van uw moeder door een gemeentelijk lijkschouwer plaatsgevonden omdat de behandelend arts besloot tot het afgeven van een verklaring van natuurlijk overlijden.

4. Het komt zeer regelmatig voor dat er telefonisch overleg met ziekenhuizen plaatsvindt over aard van overlijden. Dit is geen uitzonderingssituatie geweest. Alleen wanneer een behandelend arts niet overtuigd is van een natuurlijke doodsoorzaak komt er een gemeentelijke lijkschouwer zelf een onderzoek aan het lichaam instellen.

5. U vraagt waarom het verhaal van de behandelend arts door mij voor waarheid werd aangenomen. Er was op dat moment van overleg geen reden om te twijfelen aan het verhaal van de behandelend arts. F. is kritisch naar de oorzaak van overlijden, op basis van de aangeleverde gegevens. Het is niet aan de forensisch arts om de aangeleverde gegevens bij voorbaat ter discussie te stellen (..)’

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder dat hij op onterechte gronden geen (gemeentelijke) lijkschouwing heeft verricht. Volgens klager had verweerder een lijkschouwing moeten verrichten vanwege de val die zijn moeder had gemaakt en vanwege een reeks van gebeurtenissen die zijn moeder in het G. heeft doorgemaakt. Voorts verwijt klager verweerder dat hij alleen is afgegaan op de gegevens die de behandelend intensivist H. hem telefonisch had verstrekt. Dat had niet gemoeten, verweerder had zelf een diepgaand onderzoek moeten doen.

4.Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5 .1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Kern van de klacht is of verweerder een lijkschouwing had moeten verrichten. Verweerder voert daartegen aan dat hij op 27 december 2010 telefonisch met de behandelend intensivist H. de mogelijke oorzaken van het overlijden van patiënt heeft besproken. Volgens verweerder kon hij geen medische bezwaren inbrengen tegen de gedachtegang van dr. H. dat patiënt een natuurlijke dood was gestorven en was hij het eens met de conclusie dat haar val waarschijnlijk werd veroorzaakt door een spontane bloeding in de hersenstam dan wel sufheid / zwakte bij onderliggend lijden. Een oorzaak van niet-natuurlijke aard was niet gevonden in de val van patiënt. Ook het medisch dossier van patiënt gaf voldoende aanknopingspunten voor de door H. getrokken conclusie, aldus verweerder.

5.3. Dit verweer slaagt. Artikel 3 van de Wet op de Lijkbezorging bepaalt dat lijkschouwing zo spoedig mogelijk na het overlijden door de behandelend arts of door een gemeentelijke lijkschouwer gebeurt. In de onderhavige zaak heeft de behandelend intensivist H. de verklaring ‘natuurlijke dood’ afgegeven, welke beoordeling tot zijn taak behoort. Hij heeft dat oordeel vervolgens getoetst bij verweerder. Het college acht de handelswijze van verweerder en het met H. gevoerde overleg in dit verband zorgvuldig. Het college maakt uit de stukken op dat de val van patiënt goed valt te verklaren met de bij haar aanwezige aandoeningen, met name hyponatriemie en de hypothyreoidie en het verminderde bewustzijn van patiënt. Voor de juistheid van de niet onderbouwde stelling van klager dat het overlijden van zijn moeder een oorzaak zou vinden in een reeks van gebeurtenissen in het ziekenhuis vindt het college geen aanknopingspunten in het dossier. Het college is van oordeel dat verweerder op basis van het verhaal van H. tot de conclusie mocht gekomen dat een lijkschouw door hem niet geïndiceerd zou zijn. H. heeft immers de medische voorgeschiedenis van patiënt, de verdenking van de spontane stambloeding en het beeld van een infectie aan de hand van het medisch dossier van patiënte met verweerder besproken.

5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De forensisch arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. Het Centraal Tuchtcollege benadrukt dat uit het verweer van de forensisch arts valt op te maken dat de behandelend arts hem telefonisch heeft medegedeeld dat laatstgenoemde dacht dat de val van patiënte was veroorzaakt door een spontane bloeding in de hersenstam dan wel sufheid / zwakte bij onderliggend lijden, hetgeen de forensisch arts, gezien het medisch verloop, plausibel leek. Dat komt het Centraal Tuchtcollege niet onbegrijpelijk voor.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, lede- juristen en dr. R. Heijligenberg en dr. C.C. Tijssen, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.