ECLI:NL:TGDKG:2019:202 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/645880/ DW RK 18/520

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:202
Datum uitspraak: 22-10-2019
Datum publicatie: 18-05-2020
Zaaknummer(s): C/13/645880/ DW RK 18/520
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslag op een UWV uitkering terwijl het onduidelijk is dat beslagene nog in Nederland verblijft. Klaagster stelt dat haar aanspraak op de uitkering is vervallen op het moment dat zij geen adres in Nederland meer had, en dat de gerechtsdeurwaarders deze gelden heeft verduisterd door ze te innen. De kamer behandelt ook de vraag of de gerechtsdeurwaarder terecht geen beslagvrije voet heeft toegepast in het kader van artikel 475e Rv. Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 oktober 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/654880 / DW RK 18/520 LvB / JD ingesteld door:

[ ] ,

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde [ ],

tegen:

[ ] ,

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen van brief, ingekomen op 1 oktober 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. De klacht is nader toegelicht dan wel aangevuld bij e-mails van 6, 8, 10, 17, 21, 20, 29, 30 oktober 2018 en 11 maart 2019. Bij e-mail van 7 november 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder aangehecht verweerschrift met bijlagen ingediend.  Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2019 alwaar de gerechtsdeurwaarder en diens gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is aanvankelijk bepaald op 8 oktober 2019 waarna deze is aangehouden tot 22 oktober 2019.

1. De feiten

a)      Bij vonnis van de kantonrechter te Leiden van 23 november 2017 is klaagster op verbeurte van een gemaximeerde dwangsom van € 250,00 per dag veroordeeld tot ontruiming van een vakantieappartement, tot betaling van een bedrag van € 1000,00 per maand voor iedere maand dat klaagster het appartement in gebruik heeft gehad of nog heeft en is klaagster in de proceskosten veroordeeld.

b)      Het gerechtsdeurwaarderskantoor is belast met de tenuitvoerlegging van dit vonnis dat bij exploot van 30 november 2017 in persoon aan klaagster is betekend.

c)      Bij exploot van 1 maart 2018 is ten laste van klaagster beslag gelegd onder het UWV op de uitkering van klaagster waarbij in het exploot is opgenomen dat op grond van art 475e Rv geen beslagvrije voet is toegepast.

d)     Bij brief van 9 maart 2018 heeft het UWV de verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv afgelegd en aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden.

e)      De uitkering van klaagster is medio augustus 2018 beëindigd.

f)       Bij e-mail van 17 augustus 2018 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder onder meer medegedeeld dat de uitkering van klaagster op illegale wijze is geïnd, aangifte zou worden gedaan wegens verduistering, een klacht zou worden ingediend bij de kamer en verzocht om een reactie. De gerechtsdeurwaarder heeft de gemachtigde van klaagster in reactie daarop medegedeeld dat in verband met de privacywetgeving eerst (inhoudelijk) zou worden gereageerd na ontvangst van een machtiging waaruit zou blijken dat de gemachtigde klaagster mag vertegenwoordigen.

g)      Bij brief van 26 februari 2019 heeft een advocaat namens klaagster de gerechtsdeurwaarder een brief verzonden met samengevat een gemotiveerd verzoek tot onverwijlde aanpassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht.

h)      Bij e-mail van 1 maart 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klaagster medegedeeld: “Graag ontvangen wij van u de bevestiging dat na uitbetaling van het bedrag van € 4.468,54 de kwestie met betrekking tot de beslagvrije is opgelost c.q. afgerond. Nadat wij uw bevestiging hebben ontvangen zullen wij het bedrag van € 4.468,54 overmaken naar rekeningnummer IBAN: [ ] t.n.v. [ ]. Heeft u [ ] nog gevraagd of ze met ons een afbetalingsregeling wilt treffen? Wij hebben geen vaste adres- en/of verblijfgegevens van [ ] en vragen u om bijgaande brief en inkomsten/uitgavenformulier aan haar te overhandigen. Kunt u haar vaste adres- en/of verblijfgegevens aan ons kenbaar maken?”  

2. De klacht

2.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze door beslag te leggen op haar uitkering een bedrag van afgerond € 6036,00 heeft verduisterd. Omdat de gerechtsdeurwaarder het appartement waar klaagster verbleef heeft ontruimd, is hij partij bij de executie van het vonnis, daar waar het gaat om te vorderen dwangsommen en gerechtelijke kosten. Zo kon de gerechtsdeurwaarder de datum van de ontruiming zelf bepalen en had zo ook controle over de hoogte van de dwangsommen. Daarbij komt dat de gerechtsdeurwaarder, omdat hij de ontruiming zelf uitvoerde, wist dat klaagster geen vaste woon-of verblijfplaats meer had. Hiermee is volgens klaagster aangetoond dat de gerechtsdeurwaarder de gelden van het UWV onrechtmatig heeft toegeëigend. Hij was immers op de hoogte van de feitelijke situatie van klaagster en wist dat zij geen recht meer had op een uitkering vanaf januari 2018. De gerechtsdeurwaarder heeft misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden. Dit maakt de door hem uitgevoerde rechtshandeling onrechtmatig en de gerechtsdeurwaarder moet daarom het gevorderde geld terugbetalen aan klaagster. Klaagster overweegt dan ook, afhankelijk van de uitkomst van deze klacht, aangifte te doen van genoemde verduistering, daar het feit in de strafwet is opgenomen. Verduistering van geld door een gerechtsdeurwaarder is strijdig met de gerechtsdeurwaarderswet en kan alleen worden rechtgezet door het ongedaan maken van de handeling, zodanig dat klaagster rechtelijk niet meer in haar belang is geschaad. De kamer wordt verzocht de betrokken gerechtsdeurwaarder(s) te veroordelen tot het rechtzetten van genoemde rechtshandeling.

2.2 Bij email van 17 oktober 2018 heeft klaagster van de gerechtsdeurwaarder een symbolische schade vergoeding geëist van een euro vanwege het verduisteren van het inkomen en het schenden van de gedragscode van gerechtsdeurwaarders en misbruik van bevoegdheden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van de gerechtsdeurwaarderwet niet mogelijk is. Op grond van vaste jurisprudentie dient de tuchtrechter bij klachten gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. Klachten tegen een gerechts­deur­waar­ders­kantoor of medewerkers van een kantoor worden daarbij geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders, die voor dit kantoor c.q. de medewerkers verantwoordelijk zijn. De verweer voerende  gerechts­deur­­waarder heeft aangevoerd dat hij verantwoordelijk is voor de afdeling executie op zijn kantoor, zodat hij wordt aangemerkt als beklaagde. Ter beoordeling ligt voor of de  gerechtsdeurwaarder ten aanzien van het beklaagde handelen een tuchtrechtelijk verwijt in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet kan worden gemaakt.

4.2 De kamer overweegt met betrekking tot de gestelde verduistering van de UWV gelden door de gerechtsdeurwaarder dat, anders dan hetgeen door klaagster wordt aangevoerd, voor het leggen van beslag en het daaropvolgende uitkeren aan de gerechtsdeurwaarder van de beslagen periodieke betalingen, een rechtsgrond aanwezig is. De gerechtsdeurwaarder is immers gerechtigd enig goed of geld onder zich te nemen indien hij beschikt over een titel die voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Van wederechtelijke toe-eigening is dus geen sprake. De gerechtsdeurwaarder moet bovendien de onder zicht genomen gelden afdragen aan zijn opdrachtgever ten gunste van wie de titel is gegeven. De stelling dat de gerechtsdeurwaarder controle heeft over de hoogte van de dwangsommen, door te bepalen wanneer er wordt ontruimt miskent dat klaagster zelf controle heeft over de hoogte van de dwangsommen door te voldoen aan het vonnis van 23 november 2017. Dat klaagster dwangsommen laat oplopen kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten.

4.3 Ten aanzien van de stelling dat de gerechtsdeurwaarder wist dat klaagster geen vaste woon-of verblijfplaats meer had, waardoor hij op de hoogte was van de feitelijke situatie van klaagster en wist dat zij geen recht meer had op een uitkering vanaf januari 2018, overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft toegelicht dat hij na de uitzetting niet bekend was met de woon- of verblijfplaats van klaagster. Niet aannemelijk is gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was van de situatie van klaagster en dat klaagster op dat moment geen recht meer had op een uitkering. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, waaronder de uitkering die zij van het UWV ontving tot aan medio augustus 2018.

4.4 Voor zover de klacht omvat dat de gerechtsdeurwaarder geen beslagvrije voet heeft toegepast overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder zich beroept op artikel 475e Rv. Op grond van dat artikel geldt dat geen beslagvrije voet van toepassing is op vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. Vaststaat dat het adres van klaagster na de ontruiming in onderzoek was bij de gemeente. Alleen al op grond daarvan kan niet worden gezegd dat klaagster niet in Nederland woonachtig was of verbleef. Nadat de gerechtsdeurwaarder een gemotiveerd verzoek tot onverwijlde aanpassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht ontving op 26 februari 2018 heeft hij op 1 maart 2019 de advocaat van klaagster medegedeeld: “Graag ontvangen wij van u de bevestiging dat na uitbetaling van het bedrag van € 4.468,54 de kwestie met betrekking tot de beslagvrije is opgelost c.q. afgerond. Nadat wij uw bevestiging hebben ontvangen zullen wij het bedrag van € 4.468,54 overmaken naar rekeningnummer IBAN: [ ]  t.n.v.[ ].” De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat bij de toepassing van artikel 475e Rv terughoudendheid geboden is, waarvan de gerechtsdeurwaarder in onderhavige zaak niet voldoende rekenschap heeft gegeven. De gerechtsdeurwaarder heeft echter adequaat gereageerd op het verzoek tot onverwijlde aanpassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht van 26 februari 2018 en de gelden aan klaagster gerestitueerd. De kamer komt om die reden niet tot het oordeel dat dit handelen van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijt oplevert.

4.5 Bij e-mail van 8 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klaagster volgens hem bewijs overgelegd dat de gerechtsdeurwaarder zijn klacht niet eerder in behandeling heeft genomen. Overwogen wordt dat het enige wat uit het door de gemachtigde overgelegde bewijs kan worden opgemaakt is dat de gerechtsdeurwaarder hem terecht om een machtiging heeft verzocht.

4.6 Voor de in de email van 17 oktober 2018 geëiste symbolische schadevergoeding van één euro is in het tuchtrecht geen plaats.

4.7 De stelling dat de gerechtsdeurwaarder met een niet ingevuld formulier beslag heeft gelegd mist feitelijke grondslag. De gerechtsdeurwaarder heeft bij zijn verweer als productie 4 overgelegd een brief van het UWV waarbij de verklaring is afgelegd. Op grond van artikel 476 b lid 1 Rv jo. artikel 1 sub d van het Besluit Verklaring Derdenbeslag is een dergelijke verklaring mogelijk middels elk door de gerechtsdeurwaarder als verklaring erkend geschrift.

4.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.