ECLI:NL:TGDKG:2019:133 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/646837 / DW RK 18/213

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:133
Datum uitspraak: 16-08-2019
Datum publicatie: 27-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/646837 / DW RK 18/213
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gegrond. Maatregel: geldboete. De gerechtsdeurwaarders hebben op geen enig moment uitvoering hebben gegeven aan hun eigen verantwoordelijkheid door vast te stellen of de titel voldoende grondslag bood voor het te geven bevel tot betaling.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 augustus 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/646837 / DW RK 18/213 MdV/SM ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

en

2. [   ] ,

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 23 april 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen (een medewerker van) het gerechtsdeurwaarderskantoor van beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen per e-mail op 1 juni 2018, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij e-mail van 3 oktober 2018 heeft klager een aanvulling op zijn klacht ingediend, waarna de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van 11 oktober 2018 een aanvulling op het verweerschrift hebben ingediend. De gerechtsdeurwaarders hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 juli 2019 alwaar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 16 augustus 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 september 2005 is de echtscheiding tussen klager en diens ex-partner (c.q. opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarders) uitgesproken. In de beschikking is het door klager en zijn ex-partner opgemaakte echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) van 14 juli 2005 opgenomen. Uit het convenant volgt, in zoverre relevant:

“2.2 De man koopt de alimentatie die hij met ingang de datum van ontbinding van het huwelijk aan de vrouw verschuldigd zou zijn af door storting van een afkoopsom van € 25.000 bruto. De storting van dit bedrag vindt plaats voor een bedrag € 8.000 binnen twee weken na ondertekening van deze overeenkomst en het restant van € 17.000 ten tijde van het notariële transport van de echtelijke woning zoals genoemd in artikel 5.”

“4.1 De partijen gaan hierbij over tot verdeling van hun gemeenschap. De verdeling en de daaruit voortvloeiende leveringen vinden plaats onder de opschortende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk. De waardestijgingen en dalingen komen vanaf 1 juli 2005 volledig ten goede aan/ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld het in dit convenant bepaalde.

4.2 Aan de man wordt toegedeeld:

- alle roerende zaken van persoonlijke aard van de man;

- de inboedel wordt verdeeld overeenkomstig de aan deze overeenkomst gehechte lijst (bijlage 3);

- De echtelijke woning met de daaraan gekoppelde hypothecaire lening bij Fortis Bank en de daaraan meeverbonden kapitaalverzekering bij [   ] onder polisnummer [   ];

- De bankrekeningnummers bij [   ], geadministreerd onder de nr’s: [   ] / [   ] onder de verplichting om de helft van het saldo per 01-07-2005 naar een nader op te geven bankrekening van de vrouw over te maken. (is reeds gebeurd).

- De personenauto Saab 9000, kenteken [   ]

En voorts de bezittingen en schulden die sedert 1 juli 2005 op zijn naam of door zijn toedoen in de gemeenschap zijn gevallen of nog zullen vallen.

4.3 Aan de vrouw wordt toegedeeld:

- alle roerende zaken van persoonlijke aard van de vrouw;

- de inboedel wordt verdeeld overeenkomstig de aan deze overeenkomst gehechte lijst;

- De helft van de saldi op de rekeningen bij [   ] onder nummer [   ]en [   ] per 01-07-2005. (reeds ontvangen).

En voorts de bezittingen en schulden die sedert 1 juli 2005 op haar naam of door haar toedoen in de gemeenschap zijn gevallen of nog zullen vallen.

4.4 Na het verstrijken van de (verlengde termijn, zal de man de vrouw de helft van de waarden van de aandelen vergoeden. De waarde zal worden vastgesteld door partijen gezamenlijk aan te wijzen accountant.

4.7 Door deze verdeling wordt geen der partijen over- of onderbedeeld.

“4.9 De verdeling van inboedel is reeds in onderling overleg geregeld en zowel de man als de vrouw verklaren hierbij, dat zij geen goederen meer in hun bezit hebben welke toebehoren aan de ander en dat zij dienaangaande niets meer van elkander te vorderen hebben, tenzij anders schriftelijk is of wordt overeengekomen.

5.1 De partijen geven hierbij opdracht aan een door mevrouw [   ] aan te wijzen notaris of diens plaatsvervanger om, nadat de echtscheiding tot stand gekomen is, een notariële akte te verlijden waarbij de onroerende zaak aan het [   ] te [   ]aan de man geleverd wordt en daarbij te constateren dat de partijen ter zake van de verdeling niet meer van elkaar te vorderen hebben, over en weer kwijting hebben verleend en afstand hebben gedaan van het recht om ontbinding van de overeenkomst te vorderen. De kosten van deze akte en de verdere kosten in verband met de inschrijving worden gedeeld.

5.2 De vrouw geeft hierbij onherroepelijk volmacht aan de man om namens het de bedoelde notariële akte te doen opmaken en te ondertekenen en voorts ter zake al datgene te verrichten wat de gevolmachtigde nodig of nuttig zal oordelen; een en ander met het recht van substitutie.”

“8. De partijen verklaren hierbij tussen hen bestaande huwelijkse gemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de recht en verplichtingen genoemd in dit convenant niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen. De man vrijwaart de vrouw en de vrouw vrijwaart de man voor aanspraken terzake van schulden die hij, respectievelijk zij krachtens dit convenant voor zijn, respectievelijk haar rekening neemt.”;

-      op 22 januari 2017 is de notariële akte gepasseerd en daaruit volgt, in zoverre relevant:

             A: Algemeen

(..) De inmiddels ontbonden gemeenschap van goederen is bij convenant, getekend op veertien juli tweeduizend vijf, verdeeld. Een kopie van gemeld convenant wordt aan deze akte gehecht. Ter uitvoering van het in voormeld convenant overeengekomene, wensen partijen thans over te gaan tot levering van onder andere na te melden onroerende zaak: (..)

F: Bepalingen

1. (..)

2. De in deling gebrachte woning, gemelde hypothecaire geldlening en gemelde polis van levensverzekering zijn hiermee tot volkomen genoegen van de partijen verdeeld en geleverd. De deelgenoten hebben het hun toebedeelde ontvangen, waaronder de tussen partijen te verrekenen bedragen – welke bedragen de man rechtstreeks aan de vrouw heeft voldaan – zodat zij terzake de in deze akte opgenomen verdeling niet meer van elkaar te vorderen hebben. De deelgenoten verlenen elkaar over en weer kwijting en decharge.”;

-       bij brief van 11 augustus 2017 heeft de advocaat van de opdrachtgeefster klager bericht dat het convenant niet zou zijn afgewikkeld en dat klager nog een bedrag uit hoofde van de boedelverdeling (ter hoogte van € 25.000,00 en € 11.233,08 aan wettelijke rente) verschuldigd is;

-       hierop heeft klager bij brief van 24 augustus 2017 gereageerd;

-       bij exploot van 8 december 2017 (op het oude adres van klager) en vervolgens bij exploot van 21 december 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders de grosse van voornoemde beschikking aan klager betekend;

-       bij brief van 21 december 2017 aan de advocaat van de opdrachtgeefster heeft de advocaat van klager de verschuldigdheid van de geldsom betwist onder indiening van (bewijs)stukken. Een afschrift van de brief is tevens per gelijke datum verzonden naar de gerechtsdeurwaarders;

-       bij e-mail van 22 december 2017 heeft klager de notariële akte van verdeling naar de gerechtsdeurwaarders toegestuurd, waarop de gerechtsdeurwaarders hebben aangeven de stukken te bestuderen en te zullen wachten op een reactie van opdrachtgeefster, alvorens te reageren op (de betwisting van) klager;

-       tussen 3 en 30 januari 2018 is tussen de gerechtsdeurwaarders en (de gemachtigde van) klager gecorrespondeerd over, onder meer, het overleggen van een betalingsbewijs door klager en over beslagmaatregelen, welke niet eerder zouden worden getroffen dan nadat klager hierover geïnformeerd zou worden;

-       op 7 februari, 17 april en 12 juni 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders opdrachtgeefster verzocht om de gevraagde informatie; op 26 juni heeft opdrachtgeefster een toelichting en de brief van haar advocaat van 11 augustus 2017 toegezonden, waarop de gerechtsdeurwaarders per gelijke datum klager per brief hebben laten weten dat opdrachtgeefster haar onderzoek heeft afgerond en de vordering handhaaft;

-       op 28 juni 2018 is per e-mail aangegeven dat de beslagmaatregelen worden doorgezet;

-       op 20 augustus 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders loonbeslag gelegd onder de werkgever van klager. De volgende dag heeft klager een executiegeschil aanhangig gemaakt;

-       uit het vonnis van de rechtbank Almelo op 26 september 2018 volgt dat de beschikking geen grondslag bood voor executie van de door de opdrachtgeefster gestelde onderbedeling. Hierop is het loonbeslag opgeheven, het geïnde bedrag door de gerechtsdeurwaarders teruggeboekt en het dossier op het gerechtsdeurwaarderskantoor gesloten.

2. De klacht

Klager beklaagt zich – naar de kamer begrijpt – er over dat de gerechtsdeurwaarders ondanks wettig en overtuigend bewijs ten onrechte een claim hebben doorgezet door de echtscheidingsbeschikking van 21 december 2005 aan klager te betekenen en vervolgens loonbeslag te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben klager schade toegebracht en klager verzoekt de kamer daarom om de gerechtsdeurwaarders te bevelen tot schadeloosstelling.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Klager heeft zijn klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor én tegen een medewerker van het gerechtsdeurwaarderkantoor. Ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen slechts klachten worden ingediend tegen gerechtsdeurwaarders (waaronder mede worden begrepen waarnemend-, toegevoegd- en kandidaat-gerechtsdeurwaarders). Klachten tegen een gerechts­deur­waar­ders­kantoor of medewerkers van een kantoor worden daarbij geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders, die voor dit kantoor c.q. de medewerkers verantwoordelijk zijn.

4.2 In gevallen waarin een klacht is ingediend tegen een gerechtsdeur­waarderskantoor dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het Gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwer­kings­verband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit de klacht alsmede de overgelegde producties kan niet worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht. Namens de gerechtsdeurwaarders wordt hieromtrent ook niets gesteld. Om die reden worden alle aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.

4.3 Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat een gerechtsdeurwaarder in beginsel zijn ministerie dient te verlenen, wanneer hem wordt verzocht een titel te betekenen en te executeren. Van de gerechtsdeurwaarder mag wel worden verwacht dat als hij een titel betekent en bevel tot betaling doet van een bepaald bedrag, hij zich ervan heeft vergewist dat die titel een grondslag biedt voor het te geven bevel tot betaling.

4.4 De kamer is van oordeel dat de aan de gerechtsdeurwaarders ter executie aangeboden beschikking zelfs bij een marginale toetsing, niet voor executie vatbaar was en wel om de volgende redenen.

4.5 De gerechtsdeurwaarders hebben de kale hoofdsom overgenomen zoals zij deze (rechtstreeks) hebben doorgekregen van hun opdrachtgeefster en hebben daarbij de brief van 11 augustus 2017 (van de dan inmiddels teruggetrokken gemachtigde van opdrachtgeefster) bijgevoegd als blijk dat er sprake was van een vordering. Uit deze brief blijkt echter niet hoe de waarde van de boedel is opgebouwd. Ook bevatten zowel de beschikking als het daaraan gehechte convenant geen enkele aanknopingspunt om de waarde van de boedel eenvoudig vast te stellen. Deze ‘marginale toets’ had tenminste ertoe moeten leiden dat de gerechtsdeurwaarders, alvorens tot betekening over te gaan, bij hun opdrachtgeefster hadden (door)gevraagd naar de totstandkoming van het gevorderde (bruto)bedrag. Te meer omdat de vordering berustte op de stelling dat er sprake zou zijn van overbedeling, terwijl het convenant – dat ten grondslag lag aan de vordering – op dat punt evidente tegenstrijdigheden vertoonde methet gevorderde. In de artikelen 4.7 en 4.9 van het convenant wordt namelijk, respectievelijk verklaard “Door deze verdeling wordt geen der partijen over- of onderbedeeld” en “(…) dat zij geen goederen meer in hun bezit hebben welke toebehoren aan de ander en dat zij dienaangaande niets meer van elkander te vorderen hebben”.

4.6 Een ander punt is de kennelijke onduidelijkheid voor de gerechtsdeurwaarders ten aanzien van de grondslag van de vordering. Het opnemen van een “bruto” bedrag doet vermoeden dat het hier gaat om de alimentatieverplichting en niet om de boedel(verdeling). Nu het concrete bedrag van € 25.000,- bruto te herleiden is tot artikel 2.2 van het convenant én de gerechtsdeurwaarders in hun e-mail van 22 december 2017 (11:50 uur) hieraan refereren moet worden aangenomen dat de vordering inderdaad ziet op (afkoop van) de alimentatie(verplichting). Maar ook op dat punt zou wat daarover in het convenant is opgenomen aanleiding moeten zijn geweest voor de gerechtsdeurwaarders pas op de plaats te maken. In artikel 8 van het convenant wordt namelijk verklaard dat partijen “niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar finale kwijting verlenen”. Onder ‘Bepalingen’ tweede lid van de notariële akte van 22 januari 2017 is dit als zodanig herhaald met de zinsnede “(…) het hun toebedeelde hebben ontvangen, waaronder de tussen partijen te verrekenen bedragen – welke bedragen de man rechtstreeks aan de vrouw heeft voldaan – zodat zij ter zake de in deze akte opgenomen verdeling niet meer van elkaar te vorderen hebben”.

4.7 Juist de combinatie van de beschikking, het convenant en de brief van 11 augustus 2017 had de gerechtsdeurwaarders ertoe moeten bewegen de opdracht vooraf aan een (kort) onderzoek te onderwerpen. Niet gebleken is dat daarvan sprake is geweest. De gerechtsdeurwaarders hadden op basis van de inhoud van de genoemde stukken niet zonder meer mogen toekomen aan de betekening van de beschikking en daarmee is ook het daaraan verbonden executoriaal derdenbeslag ten onrechte gelegd.

4.8 De kamer overweegt, ten overvloede, als volgt. Bij brief van 26 juni 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders klager laten weten dat hun opdrachtgeefster de vordering handhaafde. Zij zou zich daartoe beroepen op een e-mail d.d. 7 augustus 2017 met daarin cursief een opsomming en berekening en op brieven van 25 mei en 14 juni 2005 afkomstig van [   ] (van [   ]). Voorts zou het thans een vordering betreffen die is ontstaan uit afspraken naast de afspraken uit het convenant. Uit de stukken komt vooral naar voren dat [   ] de diverse mogelijkheden van de boedelscheiding besproken heeft met klager en diens ex-partner (zijnde opdrachtgeefster), maar nergens blijkt van enige concrete (betalings)afspraken daaromtrent. Klager heeft aangevoerd weliswaar bekend te zijn met de stukken en met de inhoud van de e-mail, maar heeft onweersproken gesteld dat dit een onderdeel van besprekingen is geweest die voorafgaand aan het opstellen van het convenant hebben plaatsgevonden. Het convenant, dat van een latere datum was, is volgens klager om die reden dan ook leidend. De vraag of voldoende blijkt van een vorderingsrecht van opdrachtgeefster is uiteindelijk ter beoordeling aan de civiele rechter. Gezien de beschikbare informatie, en de nadrukkelijke wens van opdrachtgeefster om ondanks die informatie de executie voort te zetten, is de kamer van oordeel dat het aan de gerechtsdeurwaarders was om de kwestie middels een deurwaardersrenvooi aan de civiele rechter voor te leggen als bedoeld in artikel 438 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

4.9 Met betrekking tot het verzoek van klager om de gerechtsdeurwaarders te bevelen tot schadeloosstelling, dient klager zich te wenden tot de civiele rechter. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

4.9 De kamer meent dat de maatregel van een geldboete passend is, en overweegt daartoe als volgt. Ondanks de gemotiveerde betwisting van klager hebben de gerechtsdeurwaarders zich geschaard achter hun opdrachtgeefster en zich verscholen achter hun ministerieplicht. Niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarders op enig moment uitvoering hebben gegeven aan hun eigen verantwoordelijkheid door vast te stellen of de titel voldoende grondslag bood voor het te geven bevel tot betaling. Terwijl juist vorderingen met betrekking tot echtscheidingen c.q. alimentatie in de praktijk een hoge mate van zekerheid vragen. De kamer neemt het de gerechtsdeurwaarders kwalijk dat zij hebben volhard in hun standpunt (tot ver na hun verweer) en het initiatief bij klager hebben gelaten om uitsluitsel over de vordering te krijgen. De gerechtsdeurwaarders hebben klager tot aan het moment van zijn gelijk bij de executierechter op hoge kosten gejaagd, terwijl in geval van de evident gerede twijfel over de vraag of de gerechtsdeurwaarders hun ministerie moeten verlenen aan de door de schuldeiser voorgestane wijze van executie, de gerechtsdeurwaarders op de voet van artikel 438 lid 4 Rv zich bij de voorzieningenrechter hadden kunnen c.q. moeten vervoegen om deze in kort geding tussen betrokken partijen te doen beslissen.  Ook verwijt de kamer de gerechtsdeurwaarders dat zij, in de gegeven omstandigheden niet zijn ingegaan op de uitnodiging van de kamer om te verschijnen. Ten overvloede merkt de kamer op dat van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij zich te allen tijde professioneel opstelt in de communicatie met debiteuren. Hoewel de gerechtsdeurwaarders enerzijds blijk geven zich bewust te zijn van de netelige situatie tussen ex-echtelieden, laten zij zich er anderzijds niet van weerhouden onnodig grievende opmerkingen te maken in hun verweerschrift(en). De gerechtsdeurwaarder hebben geen blijk gegeven de belangen van klager in acht te hebben genomen.

De kamer zal een geldboete opleggen van in totaal € 5.000,-, door de gerechtsdeurwaarders te betalen in gelijke delen van € 2.500,- elk. De vraag of de gerechtsdeurwaarders economisch voordeel hebben behaald bij hun tuchtrechtelijk laakbaar handelen acht de kamer daarbij niet van doorslaggevend belang. Een geldboete kan immers ook om puur punitieve redenen worden opgelegd teneinde het gedrag van de gerechtsdeurwaarder te corrigeren.

4.10 De kamer zal de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op totaal € 350,-- aan kosten van klager vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,-- en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,-- (1 punt voor de bestudering van het verweer, 1 punt voor het opstellen pleitnota; waarde per punt € 150,--).Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,--.

4.11 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders aan klager het betaalde griffierecht vergoeden.

4.12 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:     

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarders elk afzonderlijk een geldboete ter hoogte van

€ 2.500,- op, waarbij de in artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarders wordt medegedeeld;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van klager, te begroten op € 350,--;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,--, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders het bedrag van de kostenveroordeling moeten voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarders zal worden medegedeeld;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoeden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. L. Voetelink en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 augustus 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.