ECLI:NL:TDIVBC:2020:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2019/08

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2020:7
Datum uitspraak: 16-10-2020
Datum publicatie: 20-10-2020
Zaaknummer(s): VB 2019/08
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Het Veterinair Beroepscollege volgt de dierenartsen in zoverre dat van een radioloog in zijn algemeenheid niet kan worden gevergd dat, indien hij een diagnose stelt die ingrijpende gevolgen heeft voor het betrokken dier, hij nader onderzoek dient te verrichten, dan wel daartoe dient te adviseren. Dit laat evenwel onverlet dat het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat op basis van het deskundigenverslag in redelijkheid moet worden geconcludeerd dat op de CT‑beelden geen aanwijzingen te zien zijn voor een tumor van de n. ischiadicus. De dierenartsen betwisten dit deskundigenoordeel ook niet en erkennen dat zij tot een onjuiste diagnose zijn gekomen. Daarmee heeft het Veterinair Tuchtcollege de klachten terecht gegrond verklaard. Het beroep is ongegrond en zal worden verworpen

Zaaknummer:                                                                                         Datum uitspraak:

VB 2019/08                                                                                            16 oktober 2020

Uitspraak op het beroep van:

X, dierenarts te A (hierna: dierenarts 1),

Y, dierenarts te A (hierna: dierenarts 2),

Appellanten (hierna ook: de dierenartsen),

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 1 mei 2019 in zaak nrs. 2018/19 en 2018/20 in het geding tussen:

Z en U (hierna: klagers),

en

de dierenartsen

Procesverloop

Bij uitspraak van 1 mei 2019 (ECLI:NL:TDIVTC:2019:27) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van klagers tegen dierenarts 1 gegrond verklaard en haar een berisping als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Dieren gegeven. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht tegen dierenarts 2 eveneens gegrond verklaard en haar een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Dieren gegeven.

Tegen deze uitspraak hebben de dierenartsen bij brief van 5 juni 2019 beroep ingesteld.

Klagers hebben bij brief van 24 augustus 2019 een verweerschrift ingediend.

De dierenartsen hebben bij brief van 24 september 2019 een nader stuk ingediend.

Klagers hebben bij brief van 7 juni 2020 een nader stuk ingediend.

De dierenartsen hebben bij brief van 16 juni 2020 een nader stuk ingediend.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft het Veterinair Beroepscollege bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Aanleiding tot de klacht

1.         Klagers hebben een hond, een Lhasa Apso, met de naam Yamamoto, een reu geboren op 5 augustus 2009. De hond had af en toe pijn in de rug en de achterhand. De eind 2015 door de eigen dierenarts van klagers gemaakte röntgenfoto’s brachten geen bijzonderheden aan het licht. De hond kampte met wisselende kreupelheid, voornamelijk aan de rechter achterpoot. Op 18 januari 2016 en 9 april 2016 hebben consulten bij de eigen dierenarts plaatsgevonden, waar beide keren NSAID’s zijn voorgeschreven. Bij het laatste consult op 9 april is geconstateerd dat de hond zijn rechter achterpoot niet belastte en heeft een verwijzing plaatsgevonden naar de specialistische tweedelijns kliniek waar de dierenartsen werkzaam zijn.

2.         Op 25 april 2016, 30 mei 2016 en 29 juli 2016 hebben consulten bij specialist-chirurgen gezelschapsdieren, collega’s van de dierenartsen bij de kliniek, plaatsgevonden. Bij het laatste consult is aan klagers geadviseerd om in de daarop volgende week met de hond naar de kliniek terug te komen voor het maken van een CT‑scan van de lage rug.

3.         Op 4 augustus 2016 is deze CT‑scan gemaakt, die door de dierenartsen is beoordeeld. Zij hebben geconcludeerd dat sprake was van duidelijke spieratrofie van de rechter achterpoot. Verder hebben zij volgens de patiëntenkaart geconcludeerd dat de rechter n. ischiadicus verder naar caudaal verdikt toont. Als conclusie met betrekking tot de beoordeling van de CT‑scan hebben zij in het patiëntenverslag vermeld:

“duidelijk verdikte rechter n. ischiadicus bij omslag om foramen obturatorium. Dit beeld is meest passend bij een tumor van de zenuw. Neuritis is niet geheel uit te sluiten, maar duidelijk minder waarschijnlijk gezien contrastopname en duidelijke verdikking.”

Een van de specialist‑chirurgen heeft daarop op 5 augustus 2016 telefonisch contact met klagers gehad naar aanleiding van de radiologische conclusies met betrekking tot de gemaakte CT‑scan. Hij heeft met hen gesproken over het verwijderen van de tumor, hetgeen in zou houden dat de achterpoot en een groot deel van het bekken zou moeten worden verwijderd.

4.         Klagers hebben vervolgens een second opinion aangevraagd bij een andere gespecialiseerde kliniek. Uiteindelijk is bij die kliniek een MRI‑scan gemaakt. Die scan leverde geen aanwijzingen op voor een tumor van de nervus ischiadicus. De uitslag van cytologisch onderzoek van de gewrichtspuncties wees ten aanzien van de linker- en rechterknie op degeneratieve arthritis met bloedbijmenging. Ten aanzien van de linker- en rechterschouder was sprake van normaal uitziende synovia. Geconcludeerd werd dat duidelijke aanwijzingen aanwezig waren voor een orthopedische oorzaak van de kreupelheid. Afgesproken is om behandeling met pijnstillende medicatie voort te zetten. Deze medicatie heeft ertoe geleid dat de hond vooralsnog comfortabel, pijnvrij en tevreden is.

5.         Op 2 maart 2017 hebben klagers bij het Veterinair Tuchtcollege klachten tegen de dierenartsen ingediend.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

5.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft een deskundige, prof. dr. J. Saunders, voorzitter van de vakgroep medische beeldvorming van de huisdieren en orthopedie van de kleine huisdieren van de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Gent, verzocht de door de dierenartsen gemaakte CT‑beelden van 4 augustus 2016 te onderzoeken en daarvan verslag te doen. Op 8 maart 2019 heeft de deskundige zijn verslag aan het Veterinair Tuchtcollege toegezonden. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de uitkomst van het deskundigenonderzoek, dat in redelijkheid geen ruimte laat voor twijfel of een andere conclusie dan dat op de beoordeelde beelden geen aanwijzingen te zien zijn voor een tumor n. ischiadicus, overgenomen. Bij het opleggen van maatregelen heeft het Veterinair Tuchtcollege rekening gehouden met het verschil in ervaring tussen de dierenartsen. Dat heeft erin geresulteerd dat aan dierenarts 1, als Europees specialist ECVDI en erkend Nederlands specialist veterinaire diagnostische beeldvorming, de zwaardere maatregel van berisping is opgelegd en aan dierenarts 2, die destijds nog in opleiding was tot Europees specialist ECVDI, de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd gekregen.

Het geschil in beroep

6.         De dierenartsen betogen allereerst dat zij geen toestemming voor afdoening zonder zitting hebben verleend. Zij zijn telefonisch benaderd door het Veterinair Beroepscollege en hebben om bedenktijd gevraagd om met elkaar te kunnen overleggen, aldus de dierenartsen. Zij hebben vervolgens telefonisch contact gezocht met het College en te kennen gegeven dat zij toch een zitting wensen, ook als dit tot uitstel van de zitting tot een later tijdstip zou leiden.

6.1.      De uitbraak van het covid‑19 virus heeft ertoe geleid dat maatregelen zijn getroffen die de capaciteit aan zittingszalen zeer hebben beperkt. Om die reden heeft het Veterinair Beroepscollege aan de dierenartsen bericht dat de zitting op 26 juni 2020 geen doorgang kon vinden, waarna telefonisch contact met de dierenartsen is gezocht met de vraag of de zaak zonder zitting kon worden afgedaan. Naar aanleiding van dit telefonisch contact heeft het Veterinair Beroepscollege op 8 mei 2020 per brief aan dierenarts 2 en zowel per brief als per e‑mail aan dierenarts 1 bevestigd dat toestemming was verleend om de zaak zonder zitting af te doen. Bij e-mailbericht van 29 mei 2020 hebben de dierenartsen te kennen gegeven dat zij, anders dan in de brief van 8 mei 2020 is vermeld, geen toestemming hadden verleend. Zij hebben in die e‑mail te kennen gegeven dat zij de zaak bij voorkeur ter zitting wilden toelichten en dat zij alleen toestemming zouden verlenen voor afdoening zonder zitting onder de voorwaarde dat zij een aanvullend stuk mochten indienen. Het Veterinair Beroepscollege heeft aan de dierenartsen bericht dat zij tot 26 juni 2020 een nader stuk konden indienen. Op 16 juni 2020 hebben de dierenartsen een nader stuk ingediend.

6.2.      Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de dierenartsen toestemming hebben verleend voor afdoening van de zaak zonder zitting, aangezien zij eerst na drie weken hebben gereageerd op de brief van 8 mei 2020. Daarbij komt dat de dierenartsen desgevraagd alsnog hebben ingestemd onder de voorwaarde dat zij in de gelegenheid zouden worden gesteld om een nader stuk in te dienen. Die gelegenheid is aan hen geboden en daarvan hebben zij ook gebruik gemaakt.

            Het betoog faalt.

7.         De dierenartsen betogen dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte maatregelen aan hen heeft opgelegd. Zij voeren aan dat zij ondanks hun zorgvuldigheid tot een verkeerde diagnose zijn gekomen. Dat zij tot een onjuiste diagnose zijn gekomen, betwisten zij niet. Maar zij hebben wel hun uiterste best gedaan om zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan door overleg met elkaar te hebben, vakliteratuur te raadplegen en een differentiaal diagnose op te stellen. Daarom menen de dierenartsen dat geen sprake is van nalatigheid of onzorgvuldigheid. Om die reden had het Veterinair Tuchtcollege volgens hen geen maatregelen kunnen opleggen. Verder merken zij op dat het vakgebied radiologie is gebaseerd op waarschijnlijkheidsdiagnoses. Geen enkele diagnose is met 100% zekerheid te geven. Zouden zij in elk specifiek geval alle mogelijkheden moeten beschrijven, dan zou dat een onwerkbare situatie worden voor de clinicus die op basis van de beoordeling van de radiologen een behandelplan moet opstellen. Bovendien zouden de beoordelingen voorzichtiger worden en zou vaker vervolgonderzoek worden geadviseerd, hetgeen vaak niet in het belang van de klant of het dier is. Zij kunnen zich dan ook evenmin verenigen met het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege dat, gelet op de ingrijpende gevolgen die een operatie op basis van hun diagnose voor de hond zou hebben, nader onderzoek van hun kant was aangewezen.

7.1.      Het Veterinair Beroepscollege volgt de dierenartsen in zoverre dat van een radioloog in zijn algemeenheid niet kan worden gevergd dat, indien hij een diagnose stelt die ingrijpende gevolgen heeft voor het betrokken dier, hij nader onderzoek dient te verrichten, dan wel daartoe dient te adviseren. Dit laat evenwel onverlet dat het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat op basis van het deskundigenverslag in redelijkheid moet worden geconcludeerd dat op de CT‑beelden geen aanwijzingen te zien zijn voor een tumor van de n. ischiadicus. De dierenartsen betwisten dit deskundigenoordeel ook niet en erkennen dat zij tot een onjuiste diagnose zijn gekomen. Daarmee heeft het Veterinair Tuchtcollege de klachten terecht gegrond verklaard. Dat de dierenartsen, los van de ingediende tuchtklachten, ontdaan zijn en dat zij het confronterend vinden dat zij ondanks hun volledige inzet van alle kennis, kunde en zorgvuldigheid alsnog fouten maken, is begrijpelijk. Dat neemt echter niet weg dat deze onjuiste diagnose een beroepsfout is die niet zonder gevolgen kan blijven. Het Veterinair Tuchtcollege heeft, gelet op de mogelijk ingrijpende gevolgen van deze onjuiste diagnose voor de hond, de maatregel van berisping aan dierenarts 1 en de maatregel van waarschuwing aan dierenarts 2 terecht passend en geboden geacht. Daarbij heeft het Veterinair Tuchtcollege de mate van ervaring terecht van belang geacht voor het verschil in de op te leggen maatregelen aan de dierenartsen.

            Het betoog faalt.

Slotsom

8.         Het beroep is ongegrond en zal worden verworpen.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. G. van der Wiel en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, drs. C.W. Davidse en dr. L.M. Derkx‑Overduin, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Rijsdijk als secretaris.

w.g. E.A. Minderhoud                                                     De plv. secretaris is verhinderd de

voorzitter                                                                       uitspraak te ondertekenen.

                                                                                     w.g. mr. drs. F.H.H. Wieringa

                                                                                     secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2020

Voor eensluidend afschrift,

secretaris