ECLI:NL:TGZRZWO:2024:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5903

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:47
Datum uitspraak: 26-04-2024
Datum publicatie: 30-04-2024
Zaaknummer(s): Z2023/5903
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater. De psychiater heeft in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar klager – samen met een gz-psycholoog – een Pro Justitia rapportage opgesteld. Volgens de rapportage staat voldoende vast dat bij klager een persoonlijkheidsstoornis aanwezig is. Verder konden de onderzoeksvragen niet goed worden beantwoord omdat klager niet wilde meewerken aan het onderzoek, aldus de psychater in zijn rapportage. Klager vindt dat de rapportage diverse onjuistheden bevat en dat de psychiater geen gedegen onderzoek heeft gedaan. Dat is ook de inhoud van zijn klacht tegen de psychiater. Het college heeft de rapportage getoetst aan de vaste criteria die daarvoor gelden en is van oordeel dat  de rapportage hieraan voldoet. De verwijten van klager worden niet gedeeld. De klacht is kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 26 april 2024 op de klacht van:

A,

verblijvende in de Penitentiaire Inrichting B,

klager,

gemachtigde: mr T.D.D. Loeffen, werkzaam in Sittard,

tegen

C,

psychiater,

destijds werkzaam in D,

verweerder, hierna ook: de psychiater,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema MBA, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1     De psychiater heeft samen met een gz-psycholoog een Pro Justitia rapportage over klager opgesteld in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Klager wilde niet meewerken. Daardoor konden niet alle onderzoeksvragen worden beantwoord. Wel achtte de psychiater een persoonlijkheidsstoornis aanwezig bij klager. Volgens klager kon de psychiater niet komen tot deze vaststelling, omdat deze niet steunt op een gedegen onderzoek. Dat de psychiater dit toch heeft opgenomen in zijn rapportage verwijt klager hem.  
 

1.2     Het college komt tot het oordeel dat klager ontvankelijk is, maar dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
 

2. De procedure

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 12 juli 2023;
  • een brief van de secretaris van 13 september 2023;
  • het aanvullende klaagschrift;
  • het verweerschrift met de bijlagen.

2.2     De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
 

2.3     Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
 

3. De feiten

3.1       In het kader van een strafrechtelijk onderzoek verbleef klager van 8 oktober 2020 tot 17 november 2020 in het E. Hier werd door onder andere de psychiater, werkzaam in het E, onderzoek naar de geestvermogens van klager gedaan. Dit heeft geleid tot de Pro Justitia rapportage van de psychiater en een gz-psycholoog van 8 januari 2021. In dit rapport wordt vermeld dat klager medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Het rapport is opgesteld aan de hand van diverse informatiebronnen, de contactmomenten die er met klager zijn geweest en observaties. Uit de bespreking van de onderzoeksvragen blijkt – kort samengevat – dat het onderzoek wel iets opgeleverd heeft, maar dat nader onderzoek is vereist om alle vragen te kunnen beantwoorden. Wel heeft de psychiater onder andere het volgende genoteerd:

“Dit alles leidt tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, te classificeren als een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast wordt een intellectuele beperking vermoed, mogelijk in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Tot slot is er vermoedelijk sprake van problematisch middelengebruik, waarvan de aard en omvang niet vastgesteld kan worden.”

3.2       Klager werd op 1 september 2021 door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien jaar. Ook werd aan hem de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. Klager is tegen dit vonnis in beroep gegaan. Het gerechtshof heeft de psychiater en de gz-psycholoog in februari 2023 opdracht gegeven tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek bij klager. Dit aanvullende onderzoek heeft geleid tot het rapport ‘Aanvullend onderzoek Pro Justitia’ van 20 april 2023. In het rapport staat dat klager wederom niet wilde meewerken aan het onderzoek.

4. De klacht en de reactie van de psychiater

4.1     Klager verwijt de psychiater het volgende. De psychiater heeft gesteld dat bij klager sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek zonder dat hij daartoe een gedegen onderzoek heeft verricht, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken. Klager is van mening dat de psychiater meer terughoudend had moeten zijn met het formuleren van conclusies over klagers geestesgesteldheid in de rapportage.

4.2      Klager verzoekt om gegrondverklaring van zijn klacht en om een veroordeling van de psychiater in (een deel van) de proceskosten die klager heeft moeten maken.  

4.3     De psychiater heeft het college verzocht de klager niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. In het aanvullend klaagschrift zou namelijk worden verwezen naar passages in de rapportage van 8 januari 2021 die zijn opgesteld door de gz-psycholoog en niet door de psychiater. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de psychiater het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. De psychiater is van mening dat zijn rapportage voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden.
 

4.4     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
 

Ontvankelijkheid

5.1     De psychiater heeft naar voren gebracht dat klager niet-ontvankelijk is in de klacht, omdat die betrekking zou hebben op passages in het rapport die niet door hem zijn opgesteld. Het college deelt dit standpunt niet. In het aanvullend klaagschrift wordt niet alleen verwezen naar passages die door de gz-psycholoog zijn opgesteld, maar ook naar de bevindingen die afkomstig zijn van de psychiater. Het college acht klager daardoor ontvankelijk in zijn klacht tegen psychiater, voor zover de klacht betrekking heeft op het onderzoek dat door de psychiater is verricht.

De criteria voor de beoordeling

5.2       De vraag is of de psychiater gehandeld heeft zoals dat van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. De klacht heeft betrekking op de zorgvuldigheid en de juistheid van de totstandkoming en de inhoud van de Pro Justitia rapportage van 8 januari 2021, voor zover opgesteld door de psychiater. Uit de onderzoeksopzet volgt dat klager is onderzocht door een multidisciplinair team, bestaande uit onder meer een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider. Tuchtrechtelijk is de psychiater alleen verantwoordelijk voor zijn eigen psychiatrisch onderzoek en niet voor dat van de andere betrokkenen, waaronder het psychologisch onderzoek.

Een Pro Justitia rapportage is een deskundigenrapportage. Hiervoor gelden op basis van vaste tuchtrechtspraak vaste criteria. Deze luiden als volgt:

1)    het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2)    het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de

voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3)    in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4)    het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5)     de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
 

Beoordeling vakkundigheid van de rapportage

5.2     De vijf genoemde criteria hebben betrekking op de vakkundigheid van de rapportage. Voor de rapportage van de psychiater geldt in dit verband het volgende.

Ad 1) Het rapport voldoet aan de voorwaarde dat het de feiten, omstandigheden en bevindingen bevat waarop het berust. Deze zijn allemaal terug te vinden in Deel I en Deel II van de rapportage.

Ad 2) De onderzoeksmethode/onderzoeksopzet is beschreven in hoofdstuk 2 en stuit niet op bedenkingen bij het college.

Ad 3) Het rapport bevat in Deel I en Deel II naar het oordeel van het college een inzichtelijke en consistente uiteenzetting van de gronden waarop de conclusies van het rapport steunen.

Ad 4) De gebruikte bronnen worden beschreven in hoofdstuk 2. Dat deze beschrijving onjuist of onvolledig zou zijn, is door klager niet gesteld en kan door het college ook niet worden vastgesteld. Dat betekent dat ook aan dit criterium is voldaan.

Ad 5) De psychiater is – voor zover kan worden vastgesteld – binnen de grenzen van zijn deskundigheid gebleven. 

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de totstandkoming van het rapport voldoet aan de vijf genoemde criteria.

Dan volgt nu een marginale toetsing van de conclusies van de rapportage van de psychiater. Beoordeeld moet worden of de conclusies – voor zover die konden worden getrokken uit het onderzoek – gedragen worden door rapportage. Naar het oordeel van het college is dit het geval. De conclusies van de psychiater, waaronder de vaststelling dat bij klager sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, te classificeren als een persoonlijkheidsstoornis, zijn goed gemotiveerd en vinden voldoende steun in de rapportage. Anders dan klager stelt zit er geen discrepantie tussen de conclusie van de psychiater en die van de psycholoog. In Hoofdstuk 7. Forensische analyse en de beantwoording van de vraagstelling wordt door beiden een heldere uitleg gegeven hoe deze onderzoekers tot hun vaststelling en gezamenlijke conclusie over klagers persoonlijkheidsproblematiek zijn gekomen.

In de multidisciplinaire richtlijn ‘Persoonlijkheidsstoornissen’ (2012-2022) wordt verder aanbevolen om bij de diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen bij forensisch psychiatrische patiënten gebruik te maken van zoveel mogelijk uiteenlopende informatiebronnen. Dit heeft de psychiater zoveel mogelijk geprobeerd te doen. De van toepassing zijnde richtlijn ‘Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken’ van de NVvP uit 2012 stelt het volgende: ‘Een psychiater kan en mag rapporteren over een weigerende verdachte. Primair moeten de beperkingen van het onderzoek worden beschreven en uitgaande van die beperkingen dienen slechts de vragen te worden beantwoord waar voldoende informatie over is’ (2012: p. 54). De psychiater heeft meermaals aangegeven wat de beperkingen van zijn onderzoek waren en tevens dat de eerder gestelde ruwe diagnostische schets niet verder verfijnd kan worden door de weigering van klager om mee te werken. Dit alles maakt dat de klacht niet kan slagen.


Slotsom

5.3     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

Klager is ontvankelijk in de klacht en de klacht is kennelijk ongegrond.

Nu de klacht kennelijk ongegrond is, wordt het verzoek om een proceskostenveroordeling afgewezen.  
 

Deze beslissing is gegeven op 26 april 2024 door A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, M.H. Braakman en J.M.C. van Dam, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.C. Commandeur, secretaris.

secretaris                                                                                           voorzitter


 


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.