ECLI:NL:TGZRSHE:2024:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5244
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2024 |
Datum publicatie: | 28-03-2024 |
Zaaknummer(s): | H2023/5244 |
Onderwerp: | Onzorgvuldige dossiervorming |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Psychotherapeut. Klacht: a) medisch dossier niet correct bijgehouden, b) documenten in dossier die klaagster niet kent, c) frustreren tuchtprocedure door niet verstrekken gespreksaantekeningen, d) in dossier ontbreken tussentijdse evaluaties, behandelovereenkomst en gespreksverslagen, e) behandeling niet conform gedragsregels afgewikkeld, f) behandeling had eerder moeten worden overgenomen door multidisciplinair team, g) geen gestructureerde en zorgvuldige dossieropbouw.College: b, d en e gegrond. Behandelplan moet worden besproken en voorgelegd voor akkoord. Omdat klaagster vaker na stoppen therapie toch wilde voortzetten, had verweerster hierover duidelijker moeten communiceren en bedoeling moeten achterhalen. Niet zorgvuldig gehandeld door sluiten dossier zonder bericht vooraf en zonder evaluatie behandeling. Gespreksaantekeningen onderdeel dossier. Niet gebleken dat verweerster tuchtprocedure heeft willen frustreren. Overige ongegrond.Maatregel: betrokken psychotherapeut, intensief behandeltraject, complexe problematiek. Waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 27 maart 2024 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
tegen
[C]
psychotherapeut,
werkzaam in [B],
verweerster, hierna ook: de psychotherapeut,
gemachtigde: A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam te Amsterdam.
1. De zaak in het kort
Klaagster heeft een aantal klachten over de psychotherapeut ingediend. De belangrijkste
gaat over het stopzetten van de behandeling. Het college vindt die klacht gegrond.
Klaagster heeft medegedeeld dat zij de behandeling wilde stoppen, maar na drie weken
heeft zij zich weer gemeld voor een voortzetting van de behandeling. Toen had de psychotherapeut
het dossier al administratief gesloten en verwees zij klaagster naar de huisarts.
Omdat klaagster al vaker plotseling de behandeling had gestopt, had de psychotherapeut
meer aandacht en tijd moeten besteden aan het beëindigen van de behandelrelatie. Ook
de klacht over het dossier vindt het college gegrond. Dat geldt niet voor de klacht
over het niet tijdig inschakelen van een multidisciplinair team. Het college legt
als maatregel een waarschuwing op.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 10 januari 2023;
- het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 6 juni 2023;
- het aanvullend klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 augustus 2023;
- het aanvullend verweerschrift, ontvangen op 9 oktober 2023;
- het proces-verbaal van het op 13 november 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van 8 januari 2024 van klaagster met aanvullende stukken, ontvangen op 11 januari 2024;
- de aanvullende stukken, ontvangen van de gemachtigde van verweerster op 19 januari 2024.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 2 februari 2024. Klaagster en
verweerster zijn verschenen. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde. De
partijen en de gemachtigde hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster
heeft een pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
Klaagster heeft ook haar slotwoord op schrift aan het college en de wederpartij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Verweerster heeft een vrijgevestigde praktijk voor tweedelijns, specialistische
gezondheidszorg voor recidiverende en/of complexe problematiek. Klaagster is naar
verweerster verwezen omdat de verwachting was dat zij met medicatie voldoende stabiel
was om middels psychotherapie te worden behandeld. Klaagster is bij verweerster in
behandeling geweest van april 2019 tot en met februari 2021. Bij aanvang van de behandeling
was de DSM-V classificatie:
- 296.33 Depressieve stoornis, recidiverend, ernstig
- 300.02 Gegeneraliseerde Angststoornis
- 301.89 Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, gemengd beeld, overwegend
dwangmatige en vermijdende trekken.
De behandeling was primair gericht op vermindering van de depressieve klachten, suïcidaliteit
en gegeneraliseerde angst, waarbij gebruik is gemaakt van verschillende gedragstherapeutische
varianten.
3.2 Tijdens de therapie waren vermijdende trekken zichtbaar bij klaagster en trok zij zich een aantal maal terug uit de behandelrelatie, maar dat leidde niet tot een definitieve beëindiging daarvan. In de periode mei/juni 2020 heeft verweerster geconstateerd dat klaagster aanvullende behandeling nodig had. In samenspraak met klaagster is gekozen voor verwijzing naar een psychiater voor consultatie in verband met de medicatie. Dit werd afgewezen door een vrijgevestigd psychiater en het voorstel van verweerster om de behandeling bij een GGZ-instelling (hierna: de GGZ) voort te zetten, is door klaagster afgewezen.
3.3 Op 4 februari 2021 heeft klaagster verweerster de volgende e-mail gestuurd (alle
citaten inclusief taal- en typfouten):
“(…) Ik heb besloten te stoppen met de therapie. Ik heb het gevoel drie levens in
de lucht te moeten houden op dit moment en dat vind ik te zwaar. Eén vind ik al ingewikkeld
genoeg. Het zal ongetwijfeld te herleiden zijn naar mijn klachten. Alles kan wel aan
een patroon gekoppeld worden, maar het is – in the end mijn beslissing. Patroon of
niet. En ik wil stoppen. Dank voor alles. (…)”.
Op diezelfde dag heeft verweerster hierop per e-mail als volgt gereageerd:
“Natuurlijk is jouw beslissing bepalend. Weet dat je er nog op terug kan komen. Voor
de komende tijd is het goed om alle energie te richten op het herstellen. Ook als
je geen psychotherapie wil om te veranderen ben ik beschikbaar, als steun, meer hoeft
voorlopig niet.
Laat het maar weten.”
3.4 Na drie weken heeft verweerster het dossier (de DBC) van klaagster administratief gesloten. Kort daarna heeft klaagster zich weer gemeld bij verweerster met het verzoek de therapie weer op te pakken. Verweerster heeft hierop aan klaagster een andere behandeling voorgesteld, via de huisarts en met betrokkenheid van een psychiater/de GGZ, al dan niet samen met verweerster. Hierop heeft klaagster het vertrouwen in verweerster opgezegd en is de behandelrelatie geëindigd.
4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Klaagster verwijt verweerster (samengevat weergegeven):
a. dat zij geen medisch dossier heeft bijgehouden op de wijze zoals de wet dat voorschrijft;
b. dat zich in het dossier documenten bevinden die aan klaagster niet bekend zijn
of niet met haar zijn afgestemd;
c. dat verweerster probeert het proces bij het tuchtcollege te frustreren door geen
gespreksaantekeningen aan haar te verstrekken;
d. dat de tussentijdse evaluaties, de behandelovereenkomst en de gespreksverslagen
over de periode na het beëindigen van de behandeling in het dossier ontbreken;
e. dat zij de behandeling niet conform de gedragsregels heeft afgewikkeld;
f. dat de behandeling in een eerder stadium overgenomen had moeten worden door een
multidisciplinair team;
g. dat geen sprake is van een gestructureerde en zorgvuldige dossieropbouw.
4.2 Verweerster heeft het college verzocht de klachten ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychotherapeut.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
5.2 Klaagster heeft verschillende klachten ingediend. Het college zal deze als volgt
bespreken: als eerste de klacht over het beëindigen van de behandeling (klachtonderdeel
e) omdat deze klacht door klaagster als de belangrijkste wordt gezien. Vervolgens
bespreekt het college de klacht over het niet verwijzen naar een multidisciplinair
team (klachtonderdeel f) en ten slotte zal het college de klachten over het dossier
gebundeld bespreken (de klachtonderdelen a, b, c, d en g).
De klacht over het beëindigen van de behandeling (klachtonderdeel e)
5.3 Klaagster stelt dat verweerster de behandeling niet had mogen beëindigen op de
wijze zoals zij heeft gedaan. Na de mededeling van klaagster te willen stoppen, heeft
verweerster per e-mail gereageerd dat zij altijd beschikbaar was, voor steun, ook
als zij geen psychotherapie meer wilde. Aldus heeft verweerster de deur opengehouden.
Daardoor kwam het voor klaagster als een complete verrassing toen zij drie weken later
vernam dat verweerster haar dossier had gesloten en haar adviseerde om naar de huisarts
te gaan. De angst van klaagster om afgewezen te worden, is zo door verweerster sterk
aangewakkerd, met als gevolg dat het klaagster de periode daarna niet lukte elders
behandeling op te starten en vol te houden.
5.4 Verweerster voert aan dat klaagster per e-mail van 4 februari 2021 aan haar te
kennen heeft gegeven met de therapie te willen stoppen. Verweerster heeft hierop gereageerd
met de mededeling dat zij geplande afspraken voor klaagster open zou houden, maar
toen zij daarop niets van klaagster vernam, heeft verweerster na ongeveer drie weken
het dossier van klaagster administratief gesloten. In die drie weken hebben klaagster
en verweerster geen contact met elkaar gehad. Kort daarop hebben zij wel weer eenmalig
contact met elkaar gehad. In dat contact gaf verweerster aan dat zij een nieuwe afweging
wilde maken over wat een passende behandeling voor klaagster zou zijn. Verweerster
stelde voor om daar de huisarts en mogelijk andere zorgverleners bij te betrekken.
Hierop heeft klaagster het vertrouwen in verweerster opgezegd en bleek dat verdere
gesprekken met klaagster niet mogelijk waren. Verweerster meent dat zij niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld.
5.5 Klaagster en verweerster hadden in een periode van bijna twee jaar een intensieve
behandelrelatie ontwikkeld waarbij zich meerdere crisissituaties en complicaties hebben
voorgedaan. Klaagster heeft tijdens deze behandelperiode vaker aangegeven te willen
stoppen met de behandeling, waarop zij telkens is teruggekomen. Toen klaagster op
4 februari 2021 verweerster per e-mail mededeelde dat zij had besloten te stoppen
met de behandeling, heeft verweerster uitsluitend bericht dat klaagster nog op dit
besluit terug kon komen. In tegenstelling tot wat verweerster stelt, heeft zij klaagster
op dat moment niet bericht dat zij de voor klaagster gereserveerde tijd voor haar
vast zou houden. Evenmin is gebleken dat zij klaagster heeft uitgenodigd voor een
evaluatiegesprek. Zeker nu het al vaker was voorgekomen dat klaagster na het stopzetten
daarvan toch de therapie wilde voortzetten, had verweerster hierover duidelijker moeten
communiceren met klaagster en moeten proberen te achterhalen wat de exacte bedoeling
van klaagster was. Toen klaagster na drie weken nog niet op haar besluit was teruggekomen
en verweerster haar dossier wilde sluiten, had zij dit voornemen aan klaagster bekend
moeten maken. Verweerster heeft niet zorgvuldig gehandeld door het dossier zonder
bericht vooraf te sluiten en zonder de behandeling met klaagster te evalueren. Dit
klachtonderdeel is daarom gegrond.
De klacht over het niet verwijzen naar een multidisciplinair team (klachtonderdeel
f)
5.6 Klaagster heeft over het handelen van verweerster advies gevraagd aan Triage Medisch
Advies Bureau. Dat bureau komt, zo stelt klaagster, op verschillende punten tot de
conclusie dat de hulp opgeschaald had moeten worden naar een multidisciplinair team.
Zij voelt zich daarin gesteund door een opmerking van haar huisarts waarin deze uitsprak
dat het voor een éénpitter als verweerster moeilijk is de behandeling van een persoonlijkheidsstoornis
uit te voeren. Klaagster voert aan dat zij regelmatige evaluaties van de behandeling
bij verweerster heeft gemist, zodat ook een gesprek over een multidisciplinaire aanpak
achterwege is gebleven.
5.7 Verweerster geeft aan dat met name in de periode mei/juni 2020 met klaagster is
gesproken over aanvullende behandeling omdat er een toename was van de klachten. De
psychiater die aanvankelijk bereid was klaagster in behandeling te nemen, heeft die
bereidheid later ingetrokken. Nadat klaagster contact had opgenomen met het ziekenhuis,
is zij daarmee in conflict gekomen omdat het ziekenhuis tot een classificatie cluster
B persoonlijkheidsstoornissen was gekomen en het advies gaf de behandeling over te
zetten naar de GGZ. De hierdoor toegenomen spanning bij klaagster heeft in de weg
gestaan aan enige aanvullende behandeling. Ten slotte was behandeling bij een andere
GGZ-instelling uitgesloten, omdat klaagster daar werkzaam was geweest. Verweerster
voelde zich klem zitten, omdat zij klaagster niet wilde confronteren met de mededeling
dat haar expertise eindigde zonder haar een goed perspectief te bieden op een alternatief.
Verweerster heeft er toen voor gekozen om, samen met de huisarts en medicatie, te
trachten de klachten te laten afnemen. Verweerster meent dat zij op dit punt niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.8 Het college stelt vast dat verweerster heeft getracht de behandeling van klaagster
in een breder verband te laten plaatsvinden. Zij heeft met klaagster besproken dat
hulp van andere zorgverleners wenselijk was en alternatieven verkend op de wijze die
hiervoor is weergegeven. Dat het daartoe niet is gekomen, vindt het college, onder
de omstandigheden van dit geval en ook gezien de opstelling van klaagster, niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
5.9 De klachten over het dossier (klachtonderdelen a, b, c, d en g)
Klaagster voert verschillende argumenten aan ter onderbouwing van haar klacht op dit
punt. Zo stelt klaagster dat het dossier niet voldoet aan de wettelijke normen omdat
aanvankelijk de aantekeningen die verweerster tijdens de behandelsessies maakte, niet
zijn verwerkt in het dossier. Pas in de loop van deze procedure zijn die aantekeningen
samengevat als gespreksaantekeningen en aan klaagster verstrekt. Deze zijn echter
niet adequaat in het geval een derde de behandeling zou overnemen. Er is geen behandelplan
beschreven en aan klaagster ter goedkeuring en instemming voorgelegd en evaluaties
daarvan hebben niet plaatsgevonden.
5.10 Verweerster voert aan dat zij aanvankelijk van mening was dat haar aantekeningen
van de sessies niet in het dossier behoorden te worden opgenomen, maar dat zij later
tot het inzicht is gekomen dat dat wel het geval moest zijn. Zij heeft toen van die
aantekeningen samenvattingen gemaakt en in het dossier opgenomen. Zij wijst ook op
brieven die zij naar derden heeft laten uitgaan en die in samenspraak met klaagster
zijn opgesteld en waarin een goed overzicht van klaagsters situatie en behandeling
is opgenomen. Er is een behandelplan opgesteld waarin een classificatie van de klachten
staat en een plan voor de behandeling is omschreven. Verweerster erkent dat zij dit
niet ter ondertekening aan klaagster heeft aangeboden en ook niet op specifieke momenten
met klaagster heeft besproken toen er aanpassingen daarop nodig waren. In de gesprekken
met klaagster was het voor haar echter duidelijk hoe de behandeling verliep. Terugkijkend
geeft verweerster aan dat zij op dit punt formeler had kunnen handelen. Verweerster
meent dat met het dossier een goed beeld wordt gegeven van het behandelproces waarmee
ook opvolgende behandelaars verder kunnen. Dat het dossier wellic3ht beter had kunnen
worden bijgehouden, betekent niet dat verweerster daarmee buiten de grenzen van een
behoorlijke beroepsuitoefening is getreden, zodat verweerster op dit punt niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld.
5.11 De wijze waarop het dossier vorm krijgt, moet conform de beroepscode van het
Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) zijn. In de beroepscode (2015) is het
dossier als volgt omschreven:
De op een cliënt of cliëntsysteem betrekking hebbende verzameling van alle gegevens,
die de psycholoog in zijn beroepsmatig handelen heeft verkregen en die deze bewaart
vanwege hun relevantie voor kwaliteit en continuïteit van de professionele relatie.
Persoonlijke werkaantekeningen van de psycholoog behoren niet tot het dossier.
Het college is van oordeel dat het dossier van klaagster (later aangevuld met de gespreksaantekeningen)
aan deze maatstaf voldoet. Het dossier geeft een voldoende gestructureerd inzichtelijk
beeld van de aanvang en het verloop van de behandeling. Klachtonderdeel a. is dus
ongegrond. Dat moet daarom ook gelden voor klachtonderdeel g.
5.12 Het college stelt vast dat verweerster het behandelplan niet aan klaagster heeft
voorgelegd voor akkoord. Dat had wel gemoeten. Ook kan niet worden vastgesteld dat
verweerster het behandelplan met klaagster heeft besproken. Verweerster leidt dit
wel af uit het dossier, maar dat overtuigt het college niet. Een behandelplan is als
document een belangrijk startpunt van de behandeling, en aan de hand daarvan moet
het voor de patiënt volstrekt duidelijk zijn hoe de zorgverlener de klachten beoordeelt
en op welke wijze de behandeling vorm gaat krijgen. Dat geldt ook voor aanpassingen
van het behandelplan na evaluatie(s) van de behandeling. Klachtonderdeel b. is dus
gegrond.
5.13 Verweerster heeft aangegeven te hebben geworsteld met de vraag wat nu precies
in het dossier moest zijn opgenomen en daarover informatie bij het NIP te hebben gevraagd.
Zij heeft aanvankelijk haar aantekeningen opgevat als persoonlijke werkaantekeningen
van de behandelsessies en deze daarom niet opgenomen in het dossier. Later is zij
tot ander inzicht gekomen en heeft zij die werkaantekeningen in samengevatte vorm
verwerkt in gespreksaantekeningen. Eerst in deze procedure zijn die aantekeningen
als bijlage bij het verweerschrift overgelegd. De gespreksaantekeningen behoren onderdeel
te zijn van het dossier. Verweerster had haar aantekeningen daarom moeten verwerken
in het dossier en vervolgens ook aan klaagster moeten verstrekken. Klachtonderdeel
d. is dus gegrond. Het college merkt daarbij op dat haar niet is gebleken dat verweerster
het tuchtrechtelijke proces heeft willen frustreren door geen gespreksaantekeningen
te verstrekken. Daarmee is klachtonderdeel c. ongegrond.
5.14 Het college komt tot de conclusie dat de klachten over het dossier op de volgende
punten gegrond moeten worden geoordeeld. Verweerster heeft ten onrechte niet aanstonds
aan klaagster het dossier verstrekt waarin de gespreksaantekeningen waren opgenomen
en onvoldoende duidelijkheid gegeven over het behandelplan en de consequenties daarvoor
die voortvloeiden uit het verloop van de behandeling. Voor het overige zijn de klachten
over het dossier ongegrond.
De maatregel
5.15 Hierboven is beschreven dat verweerster op drie onderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld: 1) het beëindigen van de behandelrelatie en ten aanzien van het dossier:
2) het bespreken van het behandelplan en 3) het verstrekken aan klaagster van een
compleet dossier. Het college heeft daarnaast geconstateerd dat verweerster een betrokken
psychotherapeut is met een jarenlange ervaring en dat zij geen tuchtrechtelijk verleden
heeft. Uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van een intensief behandeltraject
met een patiënt bij wie sprake was van complexe problematiek. Het college wil aannemen
dat verweerster heeft getracht haar maximale inspanning te verlenen aan de behandeling
van klaagster. Dat blijkt ook uit de wijze waarop verweerster, na de opzegging van
de behandeling door klaagster, heeft getracht andere zorgverleners in te zetten. Echter,
die overgang, gepaard gaande met de afsluiting van haar behandeling aan klaagster,
is niet goed gegaan. Los daarvan ziet het college een dossier dat niet aan alle vereisten
voldoet. Het college vindt daarom de maatregel van een waarschuwing het meest passend.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen b, d en e gegrond;
- legt verweerster de maatregel op van een waarschuwing;
- verklaart de klachten voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door P.J.M. Rouwen, voorzitter, I. van Eldonk, lid-jurist,
M.J.E. Lemmens, E.H. Muste en Ch. Oele, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van
der Hart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg
Jeths-van Meerwijk op 27 maart 2024.