ECLI:NL:TGZRAMS:2024:92 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5934

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:92
Datum uitspraak: 23-04-2024
Datum publicatie: 23-04-2024
Zaaknummer(s): A2023/5934
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verloskundige. Klaagster is tijdens haar zwangerschap begeleid door de verloskundigenpraktijk waar de verloskundige werkzaam was. De verloskundige is aan het eind van de zwangerschap van klaagster bij haar op huisbezoek geweest, omdat klaagster dacht vruchtwater te hebben verloren. Klaagster is niet tevreden over het bij dat huisbezoek door de verloskundige uitgevoerde onderzoek en haar besluit af te wachten. Ook verwijt klaagster de verloskundige dat zij na de bevalling bij klaagster in het ziekenhuis op bezoek is geweest, tegen de wens van klaagster in. Het college is van oordeel dat de onderzoeken die de verloskundige heeft uitgevoerd conform de ‘Factsheet Gebroken vliezen zonder weeën in de à terme periode (PROM)’ van de KNOV zijn. Uit het verloskundig dossier blijkt dat de beide uitgevoerde testen een negatief resultaat lieten zien. De verloskundige mocht dan ook de conclusie trekken dat er geen sprake was van gebroken vliezen bij klaagster. Verder stelt het college vast dat uit het verloskundig dossier niet kan worden vastgesteld dat klaagster kenbaar had gemaakt dat zij geen contact meer met de verloskundige wilde, vóórdat de verloskundige bij haar langskwam in het ziekenhuis. Het college is van oordeel dat de verloskundige nazorg heeft verleend op een manier die van haar verwacht mocht worden, en dat ze zelfs nog meer gedaan heeft dan dat door klaagster in het ziekenhuis te bezoeken. De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

A2023/5934
Beslissing van 19 april 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 19 april 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster,

tegen

C,
verloskundige,
destijds werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de verloskundige,
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs, werkzaam in Amsterdam.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster is tijdens haar zwangerschap begeleid door de verloskundigenpraktijk waar de verloskundige werkzaam was. De verloskundige is aan het eind van de zwangerschap van klaagster bij haar op huisbezoek geweest, omdat klaagster de praktijk had gebeld met de mededeling dat zij dacht vruchtwater te hebben verloren. Klaagster is niet tevreden over het bij dat huisbezoek door de verloskundige uitgevoerde onderzoek en haar besluit verder af te wachten. Zij verwijt de verloskundige dat zij daardoor later een traumatische bevalling heeft moeten doorstaan in het ziekenhuis. Ook verwijt klaagster de verloskundige dat zij na de bevalling bij klaagster in het ziekenhuis op bezoek is geweest, tegen de wens van klaagster in.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 15 augustus 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, digitaal, ontvangen op 2 november 2023;
- het verweerschrift met de bijlage;
- de e-mail van klaagster van 31 januari 2024 met als bijlage de specificatie van belgegevens;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 19 februari 2024.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?


3.1 Op 23 november 2022 was klaagster aan het eind van haar zwangerschap. Zij dacht
onder de douche vruchtwater te hebben verloren en belde de verloskundigenpraktijk. De verloskundige, die klaagster twee keer eerder op een spreekuur had gezien eerder die maand, ging met een stagiaire bij klaagster op huisbezoek.

3.2 De verloskundige voerde twee onderzoeken uit om vast te stellen of de vliezen
van klaagster waren gescheurd. Zij deed een provocatietest, namelijk klaagster laten hoesten, om te kijken of dat leidde tot vochtverlies. Ook nam zij met een amnicator (wattenstaafje) wat vocht uit de introïtus (vagina-ingang) af bij klaagster. De verloskundige noteerde in het verloskundig dossier van klaagster dat de beide testen niet tot de conclusie leidden dat klaagster vruchtwater verloor. Zij adviseerde klaagster af te wachten en de verloskundigenpraktijk weer te bellen als zij opnieuw het gevoel had dat zij vruchtwater verloor of als zij (andere) pijn kreeg.

3.3 Op 25 november 2022 belde klaagster met de verloskundige omdat zij veel last had van steken in haar onderbuik. De verloskundige legde klaagster uit dat de pijn passend leek bij de indaling van het kind en dat het hoofd van het kind diep zat. Haar advies was om paracetamol te nemen en warmte te continueren.

3.4 Klaagster belde op 27 november 2022 opnieuw naar de verloskundigenpraktijk. Klaagster was misselijk, had pijn en voelde minder kindbewegingen. Een collega van de verloskundige ging die dag op huisbezoek en stuurde klaagster vervolgens naar het ziekenhuis. Klaagster is uiteindelijk op 29 november 2022 in het ziekenhuis bevallen door middel van een keizersnede.

3.5 De verloskundige bezocht klaagster op 11 december 2022 in het ziekenhuis in het kader van de nazorg. Omdat het ziekenhuis op 13 december 2022 de verloskundige op de hoogte stelde van het ontslag van klaagster uit het ziekenhuis en daarbij vermeldde dat klaagster niet tevreden was over de begeleiding van de verloskundige in de laatste dagen van de zwangerschap van klaagster, nam de verloskundige op 14 december 2022 telefonisch contact op met klaagster en besprak dit met haar.

4. De klacht en de reactie van de verloskundige
4.1 Klaagster verwijt de verloskundige dat zij:
a) haar op 23 november 2022 niet naar het ziekenhuis heeft gestuurd terwijl zij pijn, een lage bloeddruk en gebroken vliezen had;
b) op 11 december 2022 contact met klaagster heeft opgenomen, terwijl klaagster dat niet wilde.

4.2 De verloskundige heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verloskundige de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verloskundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verloskundige geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. In dit geval is met name de ‘Factsheet Gebroken vliezen zonder weeën in de à terme periode (PROM)’, november 2023, van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) van belang (hierna: de richtlijn).

5.2 Het college oordeelt dat de verloskundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a) klaagster niet tijdig naar het ziekenhuis sturen

5.3 Klaagster zegt dat zij op 23 november 2022 40 weken en 5 dagen zwanger was. Zij zegt ook dat de verloskundige haar op die dag had moeten insturen naar het ziekenhuis. Volgens klaagster heeft de verloskundige haar in plaats daarvan dagenlang met gebroken vliezen laten lopen. Hierdoor heeft klaagster uiteindelijk in het ziekenhuis moeten bevallen. Klaagster had niet in het ziekenhuis willen bevallen, en bovendien is de bevalling ook nog eens traumatisch verlopen voor klaagster. Klaagster heeft allerlei restklachten van de bevalling overgehouden en zegt dat zij deze niet had gehad als klaagster haar tijdig naar het ziekenhuis had gestuurd. Zij zegt dat de verloskundige haar die dag niet serieus heeft genomen in haar fysieke klachten. De verloskundige stelt dat klaagster op 23 november 2022 - anders dan klaagster zelf schrijft - 39 weken en 6 dagen zwanger was, en dat zij klaagster op die dag volgens de richtlijn heeft onderzocht: zij heeft twee onderzoeken uitgevoerd om te kijken of klaagster daadwerkelijk gebroken vliezen had. Zij voerde een provocatietest uit waarbij zij geen vruchtwater zag aflopen, en zij deed een PH-bepaling met een amnicator. Deze kleurde niet zwart, zoals wel het geval is bij vruchtwaterverlies. Volgens de verloskundige had zij - gelet op de uitslagen van de testen en het eenmalige gevoel van vochtverlies van klaagster - geen enkele twijfel dat de vliezen van klaagster niet waren gebroken. Zij had dus geen reden klaagster in te sturen naar het ziekenhuis.

5.4 Allereerst stelt het college op grond van het verloskundig dossier vast dat klaagster op 23 november 2022 39 weken en 6 dagen zwanger was. Het college is van oordeel dat de verloskundige klaagster op 23 november 2022 serieus heeft genomen in haar (fysieke) klachten en haar opmerking dat zij dacht dat haar vliezen waren gebroken. De verloskundige heeft namelijk nog dezelfde dag een huisbezoek bij klaagster afgelegd, en heeft vervolgens twee onderzoeken uitgevoerd om te bepalen of bij haar inderdaad sprake was van vruchtwaterverlies. De onderzoeken die de verloskundige heeft uitgevoerd zijn conform de richtlijn, en uit het verloskundig dossier blijkt dat de beide testen een negatief resultaat lieten zien. Het college is het dan ook met de verloskundige eens dat zij de conclusie mocht trekken dat geen sprake was van gebroken vliezen bij klaagster. Uit het verloskundig dossier blijkt tevens dat de verloskundige klaagster de instructie heeft gegeven dat zij opnieuw naar de verloskundigenpraktijk moest bellen bij meer vochtverlies of bij meer pijn. Het college is van oordeel dat de verloskundige op 23 november 2022 volgens de richtlijn heeft gehandeld en geen reden had om klaagster in te sturen naar het ziekenhuis. Overigens is het feit dat klaagster vier dagen later vanwege een andere reden – te weten het minder voelen van kindbewegingen – door een collega van de verloskundige wel naar het ziekenhuis werd ingestuurd en daar uiteindelijk nog weer twee dagen later is bevallen, geen gevolg van de (juiste) beslissing van de verloskundige om klaagster op 23 november 2022 niet naar het ziekenhuis te sturen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b) ongewild na de bevalling contact opnemen

5.5 Dit klachtonderdeel luidt dat klaagster de verloskundige verwijt dat zij op 11 december 2022 in het ziekenhuis met haar heeft gesproken, terwijl klaagster had kenbaar gemaakt dat zij dat niet wilde. Aangezien klaagster toen – zo snel na de bevalling – nog vermoeid en ziek was, kan zij zich niet goed herinneren wat er tijdens dit gesprek is gezegd.
De verloskundige heeft tijdens het mondeling vooronderzoek duidelijk gemaakt dat de zorg van de verloskundigenpraktijk tot zes weken na de bevalling doorloopt. Zij is op 11 december 2022 bij klaagster in het ziekenhuis langs gegaan en heeft naar eigen zeggen een goed gesprek met haar gevoerd. Bij de verloskundige en haar collega’s was op dat moment niet bekend dat klaagster geen contact met haar wilde, anders was zij zeker niet bij klaagster langsgegaan, aldus de verloskundige. Het is haar pas op 29 december 2022 bekend geworden dat klaagster geen contact met haar wenste. Vanaf dat moment heeft zij ook geen contact meer met klaagster gehad. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de verloskundige excuses aangeboden aan klaagster, ook namens haar collega’s, omdat klaagster de zorg na de bevalling kennelijk als bedrukkend heeft ervaren.

5.6 Uit het verloskundig dossier van klaagster blijkt dat de verloskundigenpraktijk na de bevalling van klaagster meerdere keren contact met haar heeft gehad zowel thuis als -na haar terugkeer naar het ziekenhuis – in het ziekenhuis. De verloskundige zelf heeft klaagster op 11 december 2022 bezocht en heeft daarover genoteerd: (letterlijk overgenomen)
Sociaal bezoekje in E. Gaat beter! Heeft geen koorts meer. Vandaag nog AB iv. Mag waarschijnlijk morgen naar huis. Zoontje doet het goed. Krijgt BV aangevuld met KV. A kolft a 5u. Dit is goed te doen zo. Even over krz gehad. Gaat morgen de verzekering bellen, maar mogelijk geen recht meer op. Laat het weten als ze naar huis toe gaat.”
Op 13 december 2022 heeft de verloskundige in het dossier genoteerd: “E belt ontslag door. Verteld hierbij dat mw liever niet had dat ze ons zouden bellen over ontslag. Zouden niet tevreden zijn over onze zorg rondom de partus. Is een inleiding geweest, dus wij zijn niet bij de partus geweest. Vpk legt uit dat het met name om begeleiding de laatste dagen ging. […]

Uit het verloskundig dossier blijkt verder dat de verloskundige op 14 december 2022 telefonisch contact met klaagster heeft gezocht en met haar heeft gesproken. In dit gesprek heeft klaagster haar onvrede over de zorg in de laatste week van haar zwangerschap uitgesproken. De verloskundige heeft daarop geantwoord dat ze het vervelend vond dat klaagster ontevreden was en dat ze het zou bespreken in het team, en ze heeft klaagster een bezoek aangeboden. De volgende dag is een collega van de verloskundige bij klaagster op huisbezoek geweest om de laatste week van de zwangerschap, de bevalling en de kraamweek te bespreken. Het college stelt vast dat uit het verloskundig dossier niet kan worden vastgesteld dat klaagster al vóór 29 december 2022 kenbaar heeft gemaakt dat zij geen contact met de verloskundige wilde. Uit het dossier blijkt wel dat de verloskundige en haar collega’s na de bevalling van klaagster nazorg hebben verleend, en dat de onvrede van klaagster over de begeleiding van de laatste dagen van haar zwangerschap pas op 13 december 2022 kenbaar werd bij de verloskundigenpraktijk. Het college is van oordeel dat de verloskundige en haar collega’s nazorg hebben verleend op een manier die van hen verwacht mocht worden, en dat de verloskundige nog meer gedaan heeft dan dat door klaagster in het ziekenhuis te bezoeken. Hieruit blijkt volgens het college de betrokkenheid van de verloskundige, die niet had kunnen weten dat klaagster geen prijs stelde op haar betrokkenheid. Het college is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Slotsom

5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 19 april 2024 door E.A. Messer, voorzitter, M.M. van ‘t Nedereind, lid-jurist, F.C.D. Buist, M.R. Konijn en M.A.E. van de Westerlo, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A.E. Veeren, secretaris.