ECLI:NL:TDIVTC:2024:5 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/92

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:5
Datum uitspraak: 06-02-2024
Datum publicatie: 25-04-2024
Zaaknummer(s): 2022/92
Onderwerp: Honden, subonderwerp: Onderzoek
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: De dierenarts wordt verweten dat zij tijdens een avondconsult met betrekking tot een hond onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onjuiste diagnose heeft gesteld. Klacht ongegrond.

X,

hierna: klager,

tegen

dierenarts Y,

hierna: beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in de zaak kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 september 2023. Daarbij zijn partijen verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De dierenarts wordt verweten dat zij tijdens een avondconsult met betrekking tot de hond van klager onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onjuiste diagnose heeft gesteld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid 5 jaar oud was.

3.2. Op 15 november 2022 was klager met zijn hond op bezoek bij zijn schoonfamilie in A. Klager woont zelf in B. In de avond, omstreeks 19.15 uur, vertoonde de hond, nadat hij had gegeten en in de tuin was geweest, afwijkend gedrag. De hond kreunde en piepte, hapte naar de broek van klager en liep tegen een muur aan. De hond is door klager uitgelaten en heeft daarbij gras gegeten. Omdat het afwijkende gedrag aanhield, is er contact opgenomen met de dienstdoende dierenartsenpraktijk in de buurt, zijnde de praktijk waar beklaagde werkzaam is.

3.3. Die avond heeft er omstreeks 21.00 uur een consult plaatsgevonden bij beklaagde. Na aankomst op de praktijk zijn eerst de gegevens van de hond en klager verwerkt in de administratie. Bij de anamnese bleek dat de hond piepte en zich afwijkend gedroeg: hij beet overal in, viel om, had een open bek en wijde ogen, nam een bidhouding aan en liep met een bolle rug doelloos rond en tegen muren aan. De hond had nog wel gegeten en gedronken, niet gebraakt en een normale ontlasting. Uit de patiëntenkaart volgt dat er bij het algemeen klinisch onderzoek, behalve een snelle hartslag en een iets verhoogde lichaamstemperatuur (39,2 graden Celsius), geen overigebijzonderheden zijn vastgesteld. Beklaagde heeft de buik tweemaal gepalpeerd, wat niet pijnlijk voor de hond was. De buik voelde soepel en leeg aan. Palpatie van de rug was ook niet pijnlijk voor de hond. Beklaagde heeft geen specifieke pijnplek kunnen lokaliseren. Zij heeft de hond een injectie toegediend tegen de pijn (Bupredine) en medicatie tegen meningitis (Prednoral en Noroclav) voorgeschreven vanwege het feit dat de hond in het verleden meningitis had gehad en dit mogelijk weer het geval zou kunnen zijn. Afgesproken werddat klager de volgende dag contact zou opnemen met zijn eigen dierenarts. Klager is na het consult met de hond naar huis (B) gegaan. 

3.4. Die nacht, omstreeks 3.30 uur, kreeg de hond weer pijn. De hond ademde zwaar, trilde en kreunde. Klager heeft telefonisch contact opgenomen met zijn eigen dierenarts in B en er heeft een consult plaatsgevonden. Uit de patiëntenkaart volgt dat de hond erg onrustig was, loos braakte en een sterk verdikte buik had. De hond had een slechte bloedcirculatie, een snelle, maar matig krachtige hartslag, bleke slijmvliezen en een CRT van 1 seconde. Deze dierenarts vermoedde een maagdraaiing of -perforatie. Hij heeft de maag gepuncteerd, waarbij er lucht vrijkwam, en gespoeld met water, hetgeen leidde tot veel bloedverlies uit de maag. Gelet op de slechte prognose is besloten tot euthanasie.

3.5. Klager heeft vervolgens op 17 november per e-mail contact opgenomen met de praktijk van beklaagde om het overlijden van de hond te melden en vragen gesteld die bij hem leefden over het consult dat bij beklaagde had plaatsgevonden. De contacten hierover hebben niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Beklaagde wordt verweten dat zij tijdens het avondconsult op 15 november 2022 onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onjuiste diagnose heeft gesteld. Klager stelt dat het onderzoek erg kort heeft geduurd en heeft erop gewezen dat er in de daarop volgende nacht door de eigen dierenarts verschijnselen zijn vastgesteld die op een maagdraaiing wezen.

5.3. Het college stelt vast dat niet in geschil is dat beklaagde een klinisch onderzoek heeft verricht, waarbij onder meer de hartslag, lichaamstemperatuur, ogen en oren zijn gecontroleerd en de buik en rug zijn gepalpeerd. De patiëntenkaart vermeldt dat de lichaamstemperatuur 39,2 ºCelsius bedroeg, dat de hartslag iets verhoogd was, dat de buik soepel en leeg aanvoelde en dat palpatie van de rug niet pijnlijk was. Uit de anamnese was gebleken dat de hond niet had gebraakt en een normale ontlasting had. Dat beklaagde geen duidelijke oorzaak van de klachten heeft kunnen achterhalen en geen diagnose heeft kunnen stellen, acht het college niet verwijtbaar. Beklaagde heeft een gebruikelijk algemeen klinisch onderzoek verricht en het college ziet ook geen reden om aan te nemen dat zij daarbij te gehaast of onzorgvuldig te werk is gegaan. Uitgaande van de beschreven onderzoeksbevindingen, die het college niet in twijfel trekt en die niet wezen op een direct verontrustende of spoedeisende situatie, is naar het oordeel van het college acceptabel geweest dat beklaagde in eerste instantie heeft besloten tot een symptomatische behandeling tegen de pijn en niet terstond tot verdergaand onderzoek. Daarbij neemt het college tevens in aanmerking dat is afgesproken dat klager de volgende dag met de hond naar de eigen dierenarts zou gaan. Niet gebleken is dat beklaagde ten tijde van het consult aanwijzingen had voor een eventuele maagdraaiing en dat voor haar voorzienbaar was dat de hond gedurende de nacht (meer dan 6.5 uur na het consult bij beklaagde) bijkomende klachten zou krijgen zoals loos braken en de gasvorming in de buik, temeer niet nu bij het consult bij beklaagde de buik leeg en soepel aanvoelde. De symptomen die de eigen dierenarts in de nacht vaststelde waren dus wezenlijk anders. Dat de eigen dierenarts een maagdraaiing vermoedde, betekent nog niet dat daar ten tijde van het consult bij beklaagde reeds aanwijzingen voor waren. Het college acht verder veterinair niet onjuist dat beklaagde ook medicatie heeft meegegeven tegen een eventuele hersenvliesontsteking, omdat de hond dit eerder op jonge leeftijd had gehad.

5.4. Gelet op het voorgaande is het veterinair handelen van beklaagde tijdens het consult op die zaterdagavond naar het oordeel van het college binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven. De klacht wordt ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. C.J. van Woudenbergh  en uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2024.