ECLI:NL:TDIVTC:2024:4 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/87

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:4
Datum uitspraak: 15-02-2024
Datum publicatie: 25-04-2024
Zaaknummer(s): 2022/87
Onderwerp: Katten, subonderwerp: Onderzoek
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij geen fluoresceïne test heeft gedaan bij het diagnosticeren van het oogprobleem van een kat en dat hij de verkeerde medicatie heeft voorgeschreven voor de behandeling van het oog. Klacht deels gegrond, waarschuwing volgt.

X,  

hierna: klaagster        

tegen

dierenarts Y,

hierna: beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 september 2023. Ter zitting is beklaagde verschenen samen met zijn juridisch adviseur. Klaagster is met kennisgeving niet verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt – kort samengevat – verweten dat hij geen fluoresceïne test heeft gedaan bij het diagnosticeren van het oogprobleem van de kat van klaagster en dat hij de verkeerde medicatie heeft voorgeschreven voor de behandeling van het oog.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Perzische kater met de naam A, geboren op 1 januari 2016.

3.2. Klaagster heeft op 21 september 2022 telefonisch contact opgenomen met de dierenartsenpraktijk waar beklaagde werkzaam is om een afspraak te maken voor haar kat wegens een beschadiging van het oog. Er is uiteindelijk besloten om de afspraak op 26 september 2022 in te plannen.

3.3. Op 26 september 2022 heeft beklaagde de kat van klaagster onderzocht. Klaagster heeft hierbij aangegeven dat de kat wegens zijn felle karakter moeilijk is om te onderzoeken. Op basis van het klinisch beeld, te weten een oppervlakkig ulcus en een rode conjunctiva, heeft beklaagde de diagnose ulcus corneae/forse conjunctivitis gesteld. Beklaagde heeft besloten het oog niet te kleuren met fluoresceïne. Beklaagde heeft gekozen om het oog te behandelen met Soligental oogdruppels. Beklaagde heeft hierbij aangegeven dat dit oogprobleem regelmatige controle behoeft.

3.4. Volgens beklaagde heeft klaagster op 29 september 2022 telefonisch contact opgenomen met collega’s van beklaagde, omdat het niet beter ging met het oog van de kat en er pus aanwezig leek te zijn. Een collega van beklaagde heeft aangeraden om een fysieke afspraak te maken zodat het oog opnieuw kon worden bekeken.

3.5. Beklaagde heeft op 30 september 2022 telefonisch contact opgenomen met klaagster. In dit gesprek heeft klaagster aangegeven dat het oog van de kat is verslechterd. Beklaagde heeft aanbevolen om een fysieke afspraak in te plannen. Klaagster heeft vervolgens een afspraak gemaakt op 3 oktober 2022. Beklaagde heeft voor de tijd tussen het telefoongesprek en de fysieke afspraak ophtosan oogzalf voorgeschreven.

3.6. Klaagster heeft op 3 oktober 2022 gebeld om de afspraak te verzetten naar 10 oktober 2022. Klaagster is vervolgens niet verschenen op de afspraak.

3.7. Klaagster heeft twee weken na het consult bij beklaagde een afspraak gemaakt bij een andere dierenartsenpraktijk ter beoordeling van het oog. In deze twee weken is het oogprobleem aanzienlijk verergerd waarop er twee opties besproken zijn: het insturen naar een tweede lijn of euthanasie. Klaagster heeft gekozen voor euthanasie, waarna de kat is overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 in verbinding met artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5.2. Ten aanzien van de eerste klacht, te weten het niet toedienen van fluoresceïnedruppels bij het diagnosticeren van de beschadiging van het oog, oordeelt het college als volgt. Het college stelt vast dat beklaagde bij het onderzoeken van de beschadiging van het oog geen fluoresceïne heeft gebruikt. Beklaagde heeft op basis van een visuele inspectie de diagnose ulcus corneae/forse conjunctivitis gesteld zonder nader onderzoek te verrichten. Het college is van oordeel dat beklaagde te beperkt onderzoek heeft verricht naar de beschadiging van het oog, nu vaststaat dat beklaagde geen fluoresceïne test heeft uitgevoerd. Bij het vermoeden van een beschadiging van het hoornvlies moet altijd een fluoresceïne test worden uitgevoerd, omdat het voor het stellen van de diagnose van belang is dat niet alleen kan worden vertrouwd op een visuele inspectie van het hoornvlies. Dit geldt ook in de situatie dat de beschadiging van het hoornvlies al bij de visuele inspectie zichtbaar is.

Dat klaagster aan beklaagde heeft aangegeven dat de kat een fel karakter heeft, doet aan het voorgaande niet af. Van beklaagde mocht naar het oordeel van het college worden verwacht dat hij minstens een poging zou hebben gedaan tot het uitvoeren van een fluoresceïne test. Bij het uitvoeren van deze test hoefde beklaagde de kat immers bijna niet aan te raken. Daar komt bij dat de kat in een boodschappenmandje zat waar alleen zijn kop uitstak, waardoor de kat beklaagde niet of nauwelijks kon aanvallen. Daarnaast vertoonde de kat tijdens de inspectie geen agressief gedrag. Indien de kat tijdens de poging tot het uitvoeren van de fluoresceïne test agressief gedrag zou hebben vertoond waardoor verder onderzoek niet mogelijk was, dan had beklaagde met slechts een visuele inspectie kunnen volstaan. Aangezien dat niet het geval was, heeft beklaagde naar het oordeel van het college te beperkt onderzoek verricht naar het oogprobleem van de kat.

Op grond van het voorgaande is de eerste klacht gegrond.

5.3. Klaagster verwijt beklaagde tevens dat hij de verkeerde medicatie heeft voorgeschreven waardoor er een gat in het oog van de kat is ontstaan. Het gat in het oog van de kat van klaagster kan – anders dan klaagster lijkt te stellen – niet zijn ontstaan door het toedienen van de Soligental oogdruppels. Deze oogdruppels waren bij de vastgestelde diagnose geen verkeerde keuze. Het college verklaart derhalve de tweede klacht ongegrond.

5.4. Het college merkt als aanbeveling op dat beklaagde in het vervolg bij deze problematiek pijnstillers had moeten voorschrijven en een beschermkraag had moeten meegeven om het herstel van de kat zo goed mogelijk te laten verlopen.

5.5. Samenvattend is het college van oordeel dat beklaagde ten onrechte geen fluoresceïne test heeft uitgevoerd bij het diagnosticeren van het oogprobleem van de kat van klaagster. In zoverre is de klacht gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING
   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als onder 5.5 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. C.J. van Woudenbergh, en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024.