ECLI:NL:TDIVTC:2024:2 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/69

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:2
Datum uitspraak: 06-02-2024
Datum publicatie: 25-04-2024
Zaaknummer(s): 2022/69
Onderwerp: Katten, subonderwerp: Onderzoek
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: De klacht houdt in dat een dierenarts tekort is geschoten met betrekking tot het onderzoek en de behandeling van een zieke kat. Klacht deels gegrond, waarschuwing volgt.

X,                                                                    klaagster,

tegen

dierenarts Y,                                                 beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift. Beklaagde is in de gelegenheid gesteld schriftelijk verweer te voeren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 28 september 2023. Beiden hebben zich voor de zitting afgemeld. De zaak is door het college in raadkamer besproken en er is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk samengevat, dat beklaagde tekort is geschoten met betrekking tot het onderzoek en de behandeling van de zieke kat van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 12 jaar oud was. De kat had sinds zijn geboorte Struviet problemen en kreeg daarvoor al jarenlang speciaal dieetvoer.

3.2. Op 2 februari 2022 heeft klaagster de urine van de kat door een dierenarts, niet zijnde beklaagde, laten onderzoeken, omdat de kat al enige tijd veel dronk en plaste. Uit het onderzoek bleek een verhoogd glucosegehalte en deze dierenarts vermoedde dat de kat suikerziekte had. Deze dierenarts heeft verder onderzoek geadviseerd alvorens eventueel insuline in te zetten. Vanwege de aan verdere behandeling verbonden kosten, die voor klaagster hoog waren, is zij op zoek gegaan naar een andere dierenartsenpraktijk die lagere kosten rekende.

3.3. Op 12 februari 2022 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde. De medische voorgeschiedenis is besproken en klaagster kon insuline op de praktijk ophalen. Klaagster wilde echter eerst een consult waarbij de kat en de urine opnieuw zouden worden onderzocht. Dit kon diezelfde dag nog en klaagster is met de kat per bus naar de praktijk gekomen. Klaagster had een zakje opgevangen urine van de kat bij zich. Beklaagde is mede op grond van de uitslag van het ruim een week eerder op de andere praktijk uitgevoerde urineonderzoek uitgegaan van diabetes. Uit een door hem uitgevoerd urineonderzoek bleek dat de nieren van de kat normaal functioneerden. Beklaagde heeft de kat vervolgens 2 eenheden insuline (Lantus) toegediend. Verder is aan klaagster uitgelegd en voorgedaan hoe zij thuis zelf insuline (tweemaal daags 2 eenheden) aan de kat moest toedienen. Klaagster heeft een insulinepen meegekregen, waarbij is geïnstrueerd de insuline gelijktijdig met een maaltijd en tweemaal daags toe te dienen. Klaagster is hierna met de kat naar huis gegaan.

3.4. Bij thuiskomst was de kat erg verzwakt. Klaagster heeft de kat nat voer gegeven en contact opgenomen met beklaagde. Volgens klaagster werd haar geadviseerd de dosering insuline te verlagen naar 1 eenheid, tweemaal daags toe te dienen. Op enig moment kreeg de kat diarree en heeft klaagster het speciale dieetvoer in combinatie met nat voer aan de kat gegeven. Nadat de klaagster het vloeibare deel van het natvoer niet meer aan de kat gaf, hield de diarree op. Volgens de patiëntenkaart heeft klaagster op 23 februari 2022 contact opgenomen met de praktijk van beklaagde over de ontlastingsproblemen van de kat en is geadviseerd om de situatie even aan te zien.

3.5. Op 4 april 2022 heeft klaagster een insulinepen op de praktijk opgehaald. Volgens klaagster heeft zij toen om een recept voor de insulinepennen gevraagd, zodat zij die bij een haar bekende apotheek goedkoper kon verkrijgen. Dit recept kreeg klaagster toen niet.

3.6. Op 16 juni 2022 heeft klaagster wederom een insulinepen op de praktijk opgehaald. Het was op die dag erg warm en klaagster had een koelelement meegenomen om de insulinepen gekoeld te houden tijdens haar terugreis naar huis. De insulinepen is door klaagster met bubbeltjesplastic en folie aan het koelelement bevestigd. Volgens klaagster is dit besproken met de assistente.

3.7. Op 4 juli 2022 heeft klaagster weer een insulinepen op de praktijk opgehaald. Zij was er achter gekomen dat de insulinepen die zij de vorige keer had opgehaald niet werkzaam bleek te zijn geweest, vanwege het feit dat zij deze tijdens haar terugreis had gekoeld met een koelelement. Klaagster heeft nogmaals verzocht om een recept voor de insulinepennen, zodat zij deze goedkoper bij een (humane) apotheek kon kopen. Afgesproken werd dat zij de eerstvolgende keer, tegen betaling, een recept zou meekrijgen.

3.8. Op 25 juli 2022 heeft klaagster het recept op de praktijk opgehaald en op 4 augustus 2022 heeft zij met dat recept insulinepennen opgehaald bij een apotheek.

3.9. Op 17 augustus 2022 is klaagster met de kat bij beklaagde op consult geweest omdat de kat na het eten direct braakte. In de patiëntenkaart is genoteerd dat de kat was afgevallen. Na bloedonderzoek concludeerde beklaagde dat er sprake was van nierfalen. Gelet op de kosten van toekomstige behandelingen in combinatie met de slechte prognose is besloten de kat die dag te laten inslapen.

3.10. Op 22 augustus 2022 is de patiëntenkaart op verzoek van klaagster vanuit de praktijk per e-mail aan haar toegestuurd. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen of dat hij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of een dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klachten wordt verder opgemerkt dat een dierenarts in tuchtrechtelijke zin alleen verantwoordelijk is voor het eigen handelen en niet voor het handelen van collega’s. Klachten die geen betrekking hebben op het handelen van beklaagde zelf worden daarom buiten de beoordeling gelaten. Verder geldt dat het college niet oordeelt over financiële aangelegenheden, zodat klachten daarover eveneens buiten beschouwing worden gelaten bij de beslechting van het geschil. Een ander uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is dat niet kan worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert of deze bejegent, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden.

5.3. Het klaagschrift bevat een groot aantal klachten die elkaar deels overlappen en daarnaast diverse klachten die, gelet op hun aard en hetgeen is overwogen onder 5.2, buiten beschouwing worden gelaten. Hiermee rekening houdend heeft het college uit het klaagschrift de volgende klachtonderdelen gedestilleerd als voor beoordeling in aanmerking komend in de onderhavige tuchtprocedure.

5.4. Beklaagde wordt verweten dat hij tijdens het consult op 12 februari 2022 (de resultaten van) het urineonderzoek niet aan klaagster heeft getoond en ook niet in de patiëntenkaart heeft opgenomen. Hoewel het tot aanbeveling strekt om een uitgevoerd urineonderzoek en de resultaten ervan in de patiëntenkaart op te nemen, ziet het college in dit geval onvoldoende aanleiding om aan het nalaten daarvan tuchtrechtelijke consequenties te verbinden. Niet in geschil is dat de kat diabetes had en het college trekt niet in twijfel dat uit het urineonderzoek normale nierwaarden bleken. Het college gaat er verder vanuit dat beklaagde zijn onderzoeksbevindingen en diagnosestelling afdoende aan klaagster heeft toegelicht, mede gelet op het feit dat is overgegaan tot het toedienen van insuline en uitleg is gegeven over de wijze waarop klaagster thuis zelf insuline aan de kat moest toedienen. Op grond van het voorgaande wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

5.5. Ook wordt beklaagde verweten dat hij tijdens voormeld consult op 12 februari 2022 de kat 2 eenheden insuline heeft toegediend, terwijl de kat die dag nog niet zou hebben  gegeten en klaagster met de kat vervolgens nog met de bus naar huis moest reizen. Niet in geschil is dat de kat diabetes had, zodat een spoedige behandeling met insuline aangewezen was. Het college acht aanvaardbaar om bij een kat met diabetes en een gewicht van 4 kilogram te starten met 2 eenheden insuline. Dat beklaagde op het moment van toediening van de insuline op de hoogte was van het feit dat de kat nog niet had gegeten is op basis van het dossier onduidelijk gebleven. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

5.6. Het verwijt dat beklaagde ten onrechte heeft geadviseerd om de kat maar tweemaal per dag te laten eten, terwijl de kat gewend was om de gehele dag voer ter beschikking te hebben, wordt ongegrond verklaard. Van belang was dat de insuline zou worden toegediend tijdens of direct na een maaltijd en het advies van beklaagde is, naar het college aanneemt, gegeven om dit te bewerkstelligen en te verzekeren. In dat licht bezien was het advies om de kat tweemaal daags voer aan te bieden begrijpelijk en veterinair niet onjuist.

5.7. Door beklaagde is niet bestreden dat hij geen bijsluiter van de insulinepennen aan klaagster heeft verstrekt, zodat het college hier vanuit gaat. Beklaagde heeft naar het oordeel het college veterinair nalatig gehandeld door het niet verstrekken van een (aangepaste) bijsluiter met aandachtspunten, temeer omdat Lantus een humaan geneesmiddel en geen diergeneesmiddel betreft. Dit klachtonderdeel wordt gegrond verklaard. In dit verband geldt ook dat een dierenarts onder omstandigheden een humaan geneesmiddel bij een dier mag inzetten, echter dient de (afwijkende) keuze voor een dergelijk middel in verslaglegging te worden beargumenteerd en verantwoord en duidelijk met de diereigenaar te worden gecommuniceerd.

5.8. Verder wordt beklaagde verweten dat hij geen medicatie wilde verstrekken tegen de misselijkheid van de kat, toen klaagster op 17 augustus 2022 telefonisch contact met de praktijk opnam omdat de kat braakte en zij om medicatie verzocht. Aan klaagster is aangegeven dat zij eerst met de kat op consult moest komen voordat er medicatie zou kunnen worden verstrekt. Behalve dat het college heeft begrepen dat het bewuste telefoongesprek niet met beklaagde persoonlijk maar met een assistente is gevoerd, is hier naar het oordeel van het college correct gehandeld. Aan de inzet van medicatie bij de beschreven klachten dient een klinisch onderzoek van het dier vooraf te gaan. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

5.9. Beklaagde wordt voorts verweten dat hij op 17 augustus 2022 ten onrechte heeft vastgesteld en in de patiëntenkaart heeft genoteerd dat de kat was afgevallen. Klaagster heeft haar stelling dat de kat niet was afgevallen niet onderbouwd met objectieve gegevens en in de patiëntenkaart is het gewicht van de kat ten tijde van het consult niet genoteerd. Op grond hiervan kan door het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde ten onrechte in de patiëntenkaart heeft genoteerd dat de kat was afgevallen. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

5.10. Tijdens het consult op 17 augustus 2022 is er een bloedonderzoek uitgevoerd. Beklaagde heeft daartoe de hals van de kat geschoren en bloed afgenomen. Dat dit op onjuiste of onzorgvuldige wijze (volgens klaagster met een te groot scheerapparaat en gebruikmaking van een verkeerde, te grote bloedbuis) zou zijn gebeurd, is onvoldoende onderbouwd en voor het college niet komen vast te staan. Ook de stelling van klaagster dat er geen bloed in de bloedbuis zat, vindt geen steun in de stukken. In de patiëntenkaart is de bloeduitslag opgenomen en het college gaat ervan uit dat er daadwerkelijk bloed is afgenomen. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

5.11. De stelling van klaagster dat de kat enkel een leverprobleem had en dat er geen sprake was van nierfalen, zoals beklaagde haar heeft meegedeeld, vindt evenmin steun in de stukken. Het college stelt vast dat uit de uitslag van het bloedonderzoek blijkt dat de leverwaarden normaal waren en de SDMA verhoogd. Dit klachtonderdeel wordt eveneens ongegrond verklaard.

5.12. Overige nog gemaakte verwijten zijn niet van dien aard of van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te verbinden.

5.13. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, in voege als in 5.7 beschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. C.J. van Woudenbergh en uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2024.