ECLI:NL:TDIVTC:2024:1 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/37

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:1
Datum uitspraak: 09-01-2024
Datum publicatie: 25-04-2024
Zaaknummer(s): 2022/37
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij nalatig heeft gehandeld door te weigeren een bezoek te brengen aan een stal waar een merrie en haar pasgeboren veulen problemen ondervonden bij het hechtingsproces en de merrie het veulen niet toestond om bij haar te drinken. Klacht ongegrond.

X,                                            klager,

tegen

dierenarts Y,                         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2023. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Beklaagde werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K.J. Breedijk. Klager was aanwezig met zijn echtgenote. Enkele dagen voor de zitting zijn namens beklaagde nog nadere stukken ingediend, die door de voorzitter zijn geaccepteerd, maar nog niet aan klager waren toegestuurd. Om die reden is ter zitting besloten de stukken alsnog aan klager toe te zenden en hem in de gelegenheid te stellen daar schriftelijk op te reageren. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt. Beklaagde heeft hier als laatste nog schriftelijk op gereageerd. Hierna is het onderzoek gesloten en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij nalatig heeft gehandeld door te weigeren een bezoek te brengen aan de stal van klager waar een merrie en haar pasgeboren veulen problemen ondervonden bij het hechtingsproces en de merrie het veulen niet toestond om bij haar te drinken.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klager, een Friese merrie met de naam A en haar pasgeborenveulen.

3.2. Op donderdag 28 april 2022 viel het klager op dat uit de uiers van de toen nog drachtige merrie melk druppelde. Een dag later bleken dat niet slechts druppels te zijn, maar stroomde er melk uit de uiers. Klager heeft geprobeerd de melk op te vangen, maar de merrie liet niet toe dat klager in de buurt van haar uiers kwam. Ook gedurende de daarop volgende zaterdag bleef de merrie de nodige melk uit de uiers verliezen.

3.3. Op zaterdagavond 30 april 2022, omstreeks 20:00 uur, diende de geboorte van het veulen zich aan. Na een voorspoedige bevalling, is het veulen omstreeks 20.30 uur gezond ter wereld gekomen. Een half uur later stond het veulen. In de tussentijd had de merrie, voor wie dit haar eerste veulen was, nog geen toenadering tot het veulen gezocht en ook nadat het veulen in de benen was gekomen, kwam er geen contact tot stand en weigerde de merrie het veulen bij haar te laten drinken. Klager heeft met behulp van ter plaatse aanwezige kennissen getracht het veulen bij de merrie aan het drinken te krijgen, maar zonder resultaat.

3.4. Diezelfde avond, naar het college uit de stukken heeft afgeleid om 21:28 uur, heeft klager telefonisch contact gezocht met de praktijk van zijn eigen dierenarts. Klager werd doorverbonden met de praktijk van beklaagde, die gedurende dat weekend dienst had en heeft met beklaagde gesproken. Klager heeft gesteld dat er op dat moment nog geen contact tussen de merrie en het veulen tot stand was gekomen en dat het veulen vermoeid begon te raken.

3.5. Partijen verschillen van mening over de wijze waarop het telefoongesprek tussen hen is verlopen. Klager stelt beklaagde op de hoogte te hebben gesteld van de situatie (een moeizaam verlopend hechtingsproces, het feit dat de merrie niet toestond dat het veulen bij haar dronk) en beklaagde te hebben gevraagd langs te komen en de merrie zo nodig te sederen. Beklaagde zou volgens klager hebben geantwoord dat de merrie en het veulen alleen moesten worden gelaten, dat het dan vanzelf goed zou komen, dat hij niet langskwam en dat hij de merrie zeker niet ging sederen. Beklaagde stelt daartegenover dat hij door klager werd gebeld met het verzoek om de merrie ‘suf te spuiten of te sederen’ en dat hij klager daarop heeft gevraagd om nadere uitleg over de situatie. Omdat er op de achtergrond veel lawaai te horen was en er bij navraag diverse personen in de stal aanwezig bleken te zijn, heeft beklaagde klager geadviseerd om er eerst voor te zorgen dat alle aanwezige personen de stal zouden verlaten, zodat de merrie en het veulen in alle rust aan elkaar konden wennen. Wellicht zou het dan ook mogelijk zijn om de merrie te melken. Beklaagde stelt daarbij tevens te hebben aangegeven dat, als dit niet tot verbetering zou leiden, klager weer contact moest opnemen.

3.6. Omdat klager zich zorgen bleef maken over de merrie en het veulen en zich door beklaagde onvoldoende gehoord voelde, heeft hij om 21:34 uur contact opgenomen met een andere dierenartspraktijk. Een dierenarts van die praktijk is ongeveer een kwartier later ter plaatse gekomen. Zij heeft de merrie gesedeerd, waarna ongeveer een halve liter melk uit de uiers is gehaald. Via een slang is deze melk aan het veulen toegediend. Later die avond is dit herhaald, waarna het veulen zelfstandig bij de merrie is gaan drinken. Deze dierenarts heeft daarna nog diverse keren een bezoek aan de stal gebracht. Zo was hulp nodig bij het verwijderen van de nageboorte en de eerste ontlasting van het veulen en heeft het veulen een infuus met plasma gekregen omdat de melk –na het melkverlies in de voorgaande dagen– onvoldoende biest bleek te bevatten. Op enig moment hierna zijn de merrie en het veulen hersteld.

3.7. Vanwege zijn onvrede over de wijze waarop beklaagde op de telefonische hulpvraag die bewuste zaterdagavond heeft gereageerd, is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Algemeen

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de merrie en haar veulen, met betrekking tot welke dieren zijn hulp werd ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden. Ook wordt voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klacht opgemerkt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

Inhoudelijk

5.3. De klacht komt er naar de kern genomen op neer dat beklaagde niet adequaat en onvoldoende voortvarend op de telefonische hulpvraag van klager heeft gereageerd en dat hij die bewuste zaterdagavond ten onrechte heeft geweigerd een visite aan de stal af te leggen en de merrie te sederen.  

5.4. Vaststaat dat beklaagde niet bij de geboorte van het veulen als zodanig betrokken is geweest en dat partijen elkaar in de avond na de geboorte van het veulen slechts éénmaal telefonisch hebben gesproken. Klager heeft gesteld dat de bevalling omstreeks 20.00 uur is begonnen en het veulen na ongeveer 25 minuten is geboren. Omdat het hechtingsproces tussen de merrie en het veulen moeizaam verliep en de merrie het veulen niet toestond bij haar te drinken, heeft klager –naar het college uit de stukken heeft begrepen– om 21:28 uur, derhalve ongeveer een uur na de geboorte, telefonisch contact gezocht met de praktijk van zijn eigen dierenarts en werd hij doorgeschakeld naar beklaagde als dienstdoend dierenarts. Voor het college is het op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld niet mogelijk gebleken om te reconstrueren hoe het telefoongesprek tussen partijen precies is verlopen. In ieder geval heeft klager de situatie (de hechtingsproblematiek en het feit dat de merrie niet toestond dat het veulen bij haar dronk) voor beklaagde geschetst en is gevraagd om een bezoek aan de stal en om de merrie zo nodig te sederen. Gelet op het op dat moment nog betrekkelijk korte verstreken tijdsverloop sinds de geboorte (ongeveer een uur), het rumoer in stal en het feit dat er bij navraag tijdens het telefoongesprek diverse personen in de stal aanwezig bleken te zijn, kan het college zich vinden in het advies van beklaagde om eerst voor rust in de stal te zorgen en af te wachten of er op natuurlijke wijze onderlinge toenadering tot stand zou komen en het veulen uit zichzelf bij de merrie zou gaan drinken. Dit betrof naar het oordeel van het college in de gegeven situatie een begrijpelijk eerste advies. Dat beklaagde niet direct is ingegaan op het verzoek om een visite ter plaatse en sedatie van de merrie, is naar het oordeel van het college niet in strijd met de zorgvuldige beroepsuitoefening geweest, nu er op dat moment door het creëren van rust nog een reële kans bestond dat het hechtingsproces tussen de merrie en het veulen op natuurlijke wijze tot stand zou komen. Indien dit niet zou lukken, dan kon er alsnog nadere actie worden ondernomen.

5.5. Bij een dergelijk advies is in de visie van het college wel van cruciaal belang dat een dierenarts de diereigenaar instrueert weer contact op te nemen als er op korte termijn geen verbetering optreedt en de hechtingsproblematiek blijft aanhouden. Beklaagde stelt dat hij die instructie ook aan klager heeft gegeven. Hoewel klager dit heeft betwist, kunnen, met inachtneming van hetgeen onder 5.2 is overwogen, de feiten dienaangaande door het college niet worden vastgesteld. Ook de nadere van de zijde van klager nog ingebrachte stukken, daaronder een verklaring van een kennis van klager, acht het college ontoereikend om op basis daarvan aan te kunnen nemen dat beklaagde de bedoelde instructie niet aan klager heeft gegeven.

5.6. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat het door beklaagde telefonisch verstrekte advies in de gegeven omstandigheden als eerste stap acceptabel en veterinair niet onjuist is geweest en is ook niet vast komen te staan dat beklaagde niet bereid is geweest om zo nodig verdere veterinaire zorg te verlenen. Aldus wordt de klacht ongegrond verklaard. 

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. C.J. van Woudenbergh en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.