ECLI:NL:TDIVBC:2024:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2023/15 VB 2023/16

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2024:8
Datum uitspraak: 02-05-2024
Datum publicatie: 02-05-2024
Zaaknummer(s):
  • VB 2023/15
  • VB 2023/16
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken, subonderwerp: Onbevoegd uitoefenen van de diergeneeskunde
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: De Klachtambtenaar en de twee dierenartsen hebben beroep ingesteld tegen twee uitspraken van het Veterinair Tuchtcollege.De klachten tegen beide dierenartsen is dat zij in strijd met de geldende regelgeving antibiotica hebben afgeleverd gedurende een jaar en daarmee sprake is van een onzorgvuldige beroepsuitoefening.

Zaaknummer:                                                                                      Datum uitspraak:

VB 2023/15 en VB 2023/16                                                                 2 mei 2024
 

Uitspraak op het beroep van:
 

(VB 2023/15)

de klachtambtenaar, als bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet dieren

appellant,

en

(VB 2023/16)

drs. X, dierenarts te A (hierna: de dierenarts), 

appellant,

gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels,

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 27 juli 2023 in de zaak met nr. 2021/111 in het geding tussen:

de klachtambtenaar
            (klager in eerste aanleg)

en

drs. X, dierenarts te A (hierna: de dierenarts), 

verweerder in eerste aanleg

gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels,

Procesverloop

Bij uitspraak van 27 juli 2023 (ECLI:NL:TDIVTC:2023:34) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellant tegen de dierenarts gegrond verklaard.

De dierenarts is een onvoorwaardelijke geldboete opgelegd van € 1.000,00.

De dierenarts en de klachtambtenaar hebben ieder afzonderlijk tijdig beroep ingesteld.

De dierenarts heeft bij brief, binnengekomen op 10 november 2023, gereageerd op het beroepschrift van de klachtambtenaar. De klachtambtenaar heeft bij brief van 16 november 2023 gereageerd op het beroepschrift van de dierenarts.


De gemachtigde van de dierenarts heeft bij brief van 30 januari 2024 het Veterinair Beroepscollege verzocht om elf getuigen te horen. De klachtambtenaar heeft zich bij brief van 12 februari 2024 tegen inwilliging van het verzoek verzet. Op deze brief heeft de gemachtigde van de dierenarts op 21 februari 2024 schriftelijk gereageerd.


Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaken ter zitting gelijktijdig behandeld op
8 maart 2024, waar de dierenarts is verschenen met mr. L.J.L. Heukels. De klachtambtenaar, vertegenwoordigd door L. Schleeper, is eveneens verschenen.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld met twee samenhangende zaken met betrekking tot de klacht van de klachtambtenaar tegen een andere dierenarts, de zaken VB 2023/06 en
VB 2023/09. In die zaken is heden bij afzonderlijke beslissing uitspraak gedaan.

Overwegingen

Voorgeschiedenis


1.         Deze zaak is begonnen met een (strafrechtelijk) onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna NVWA) naar het handelen in en afleveren van antimicrobiële diergeneesmiddelen. Het onderzoek betrof een veehouderij met meerdere vestigingen. De dierenarts had destijds met twee van de vestigingen van deze veehouderij een zogenoemde ‘1-op-1 overeenkomst’. Op 17 september 2019 heeft de NVWA bij de veehouderij een doorzoeking uitgevoerd, waarbij een deel van de administratie in beslag is genomen en digitale bestanden zijn veiliggesteld. Tijdens het onderzoek is een verdenking jegens de dierenarts ontstaan met betrekking tot het in strijd met de wettelijke voorschriften leveren van antibiotica aan het bedrijf.

2.         Op 18 november 2019 heeft bij de dierenartsenpraktijk van de dierenarts een doorzoeking en inbeslagneming van administratieve gegevens plaatsgevonden. Daarbij zijn ook foto’s gemaakt van de inhoud van diverse gegevensdragers met onder meer Outlook-agenda’s en WhatsApp-berichten. De NVWA heeft tijdens het onderzoek de beschikking gekregen over visitebrieven, logboekformulieren en facturen. De NVWA heeft ook historische verkeersgegevens (zendmastgegevens) van de 06-nummers van de dierenarts en een collega-dierenarts opgevraagd om de locatie van deze telefoons (op bepaalde data en tijdstippen) te kunnen nagaan.

3.         Op basis van de verzamelde gegevens heeft de NVWA met betrekking tot de levering van antibiotica aan het bedrijf waar de dierenarts de 1-op-1 dierenarts was, geconcludeerd dat in ieder geval drie visitebrieven valselijk waren opgemaakt en dat bij de levering van de in die visitebrieven vermelde antibiotica niet was voldaan aan de geldende voorwaarden, met name doordat er door de dierenarts geen voorafgaand bedrijfsbezoek met een klinische inspectie van de te behandelen dieren en geen diagnosestelling had plaatsgevonden. Daarbij is verwezen naar visitebrieven van 5 september 2019 (vestiging B) en
6 september 2019 (vestiging C), waarin koppelbehandelingen met de antibiotica Doxylin 50% WSP (REG NL 8753) zijn voorgeschreven en naar een visitebrief van 13 september 2019 (vestiging B) waarin een evaluatie van een behandeling met Doxylin 50% WSP is beschreven.
 

4.         Op 15 februari 2020 is de dierenarts door de NVWA verhoord. De dierenarts heeft daarbij onder meer verklaard dat voorafgaand aan een koppelbehandeling op het bedrijf altijd een bedrijfsvisite werd afgelegd waarbij een klinische inspectie plaatsvond en een diagnose werd gesteld. Ook heeft hij verklaard dat hij de in het geding zijnde visitebrieven zelf heeft opgemaakt en ondertekend en dat hij op 5 en 6 september 2019 zelf de bedrijfsvisites heeft afgelegd, maar dat de in de visitebrieven genoemde tijdstippen kunnen afwijken van de feitelijke tijdstippen, omdat deze brieven niet altijd op de dag van het bezoek werden opgemaakt, maar soms pas langere tijd daarna. Wat betreft de visitebrief van 13 september 2019 heeft de dierenarts verklaard dat de evaluatie telefonisch heeft plaatsgevonden.

5.         Op basis van het onderzoek heeft de NVWA een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten op 1 november 2021 de onderhavige tuchtprocedure te starten. Gebleken is dat met betrekking tot hetzelfde onderliggende feitencomplex ook een strafrechtelijk traject is ingezet. De strafrechtelijke procedure loopt op dit moment nog.  

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

6.         Het Veterinair tuchtcollege heeft geconcludeerd dat de door de NVWA ingebrachte drie visitebrieven, Outlook-gegevens, WhatsApp-berichten, overige stukken en de via zendmasten verkregen informatie over waar de dierenarts op bepaalde data en tijdstippen verbleef, in zijn nadeel pleiten. De drie visitebrieven wekken de suggestie dat de dierenarts op bepaalde data en specifiek genoemde tijdstippen bedrijfsvisites heeft afgelegd waarbij antibiotica zijn voorgeschreven c.q. een evaluatie van een behandeling heeft plaatsgevonden, terwijl de onderzoeksbevindingen van de NVWA op het tegendeel wijzen. Hetgeen de dierenarts tegen de conclusies van de NVWA heeft ingebracht, is voor het college op geen enkele wijze verifieerbaar en onvoldoende overtuigend. Zo valt niet goed in te zien waarom in de visitebrieven kennelijk willekeurige, maar wel specifieke tijdstippen worden vermeld en waarom, als op 13 september 2019 een telefonische evaluatie heeft plaatsgevonden, dit niet op enigerlei wijze in de gebruikte visitebrief tot uitdrukking had kunnen worden gebracht. Aan dit laatste doet niet af de stelling van de dierenarts dat er met betrekking tot de evaluatie van een koppelbehandeling geen fysieke aanwezigheid op het bedrijf vereist is. De dierenarts heeft ten aanzien van de twee door hem op 5 en 6 september 2019 opgemaakte visitebrieven ook geen nader bewijs aangeboden in de vorm van bijvoorbeeld het horen van getuigen of het inbrengen van een kilometeradministratie, op basis waarvan mogelijk had kunnen blijken dat de dierenarts niet, zoals de NVWA in wezen stelt, een papieren werkelijkheid heeft gecreëerd, maar op 5 en 6 september 2019 voorafgaande aan de koppelbehandelingen daadwerkelijk op de betreffende vestigingen is geweest. De oorzaak van de niet opgehelderde onduidelijkheden is in belangrijke mate gelegen in de onzorgvuldige wijze van administreren. In het licht van de resistentieproblematiek heeft de wetgever uitdrukkelijk voorwaarden gesteld aan het gebruik van antibiotica. Van de dierenarts wordt verwacht om in dat kader een adequate, correcte en transparante administratie te voeren, zodat het ook voor toezichthoudende instanties mogelijk is om te controleren of op de juiste wijze aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de inzet van antibiotica wordt voldaan, in dit geval met betrekking tot koppelbehandelingen. De nalatige handelwijze in deze ondermijnt de kwaliteitsbewaking van de Nederlandse diergezondheidszorg, hetgeen door het college onverantwoordelijk wordt bevonden en waarmee ook het vertrouwen in de beroepsgroep wordt geschaad.
 

De beroepsgronden van de dierenarts en de klachtambtenaar

7.         De klachtambtenaar voert in beroep het volgende aan. De klachtambtenaar kan zich niet verenigen met de ogenschijnlijk gedeeltelijke ongegrondverklaring van de klacht en de daaraan ten grondslag liggende motivering. De klachtambtenaar kan zich evenmin vinden in de opgelegde maatregel. Hij meent dat deze geen recht doet aan de situatie.
De klachtambtenaar voert aan dat het Veterinair Tuchtcollege in de beoordeling eerst lijkt af te stevenen op een algehele gegrondverklaring van de klacht. Verderop overweegt het Veterinair Tuchtcollege echter dat de oorzaak van het feit dat niet kan worden vastgesteld of voorafgaand aan het voorschrijven en leveren van de antibiotica voor koppelbehandeling is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden, is gelegen in een gebrekkige administratie en in die zin in strijd met een zorgvuldige beroepsuitoefening is gehandeld. Dit lijkt een beperking aan te brengen die vervolgens niet blijkt uit het dictum, waarin de klacht zonder voorbehoud is gegrond verklaard.
De klachtambtenaar voert verder aan dat de opgelegde maatregel van een geldboete van
€ 1.000,00 in vergaande mate afwijkt van de door de klachtambtenaar gevraagde geldboete van € 5.000,00 en niet door het Veterinair Tuchtcollege is gemotiveerd. Hij acht de opgelegde maatregel niet passend en toereikend om recidive te voorkomen.
Inhoudelijk voert de klachtambtenaar aan op basis van de feiten in combinatie met het uitblijven van een verklaring van de dierenarts kan worden vastgesteld dat niet aan de vereisten voor het afleveren van antibiotica is voldaan op 5 en 6 september 2019. De door de dierenarts op 13 september 2019 opgemaakte visitebrief is niet conform de werkelijkheid nu dit een telefonische evaluatie betreft en geen bedrijfsvisite heeft plaatsgevonden.

8.         De dierenarts is het ook oneens met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege, om andere redenen. Hij is van oordeel dat hij niet is tekort geschoten in de nakoming van zijn wettelijke verplichtingen bij het voorschrijven en leveren van antibiotica voor koppelbehandelingen. De NVWA baseert zich volgens de dierenarts op vermoedens en niet op vaststaande feiten.

De dierenarts voert onder meer aan dat hij weliswaar de gecontracteerde 1-op-1 dierenarts was maar bepaald niet de vaste begeleidende dierenarts. Het voorschrijven van antibiotica gebeurt altijd onder verantwoordelijkheid van de 1-op-1 dierenarts. Voorafgaand aan een koppelbehandeling op het bedrijf vond altijd een bedrijfsvisite plaats door de dierenarts of een collega-dierenarts van de praktijk waarbij een klinische inspectie plaatsvond en een diagnose werd gesteld. Daarbij zijn de visitebrieven niet telkens op dezelfde dag opgemaakt als waarop de bedrijfsvisite plaatsvond. Er heeft dus telkens een verantwoorde diergeneeskundige behandeling plaatsgevonden, die in elk geval een onderzoek, een diagnose, nazorg en een verslaglegging daarvan omvatte.


Beoordeling van de beroepsgronden

9.         In beroep ligt de vraag voor of de dierenarts verwijtbaar is tekortgeschoten in nakoming van de voor hem uit de hierna te noemen wettelijke bepalingen en daarop gebaseerde regelgeving welke betrekking hebben op het voorschrijven en afleveren van antimicrobiële diergeneesmiddelen voor de koppelbehandeling van dieren en, meer in het algemeen, de vraag of de dierenarts verwijtbaar tekort is geschoten in de zorg die de dierenarts jegens de dieren in kwestie behoort te betrachten dan wel anderszins in strijd heeft gehandeld met hetgeen van hem als diergeneeskundige mocht worden verwacht. In beroep ligt de klacht, gelet op het beroep van zowel de klachtambtenaar als de dierenarts, in volle omvang voor.

Algemeen

10.1     De relevante wettelijke bepalingen en overige regelgeving zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze beslissing.

10.2     Het Veterinair Beroepscollege beoordeelt het handelen aan het recht zoals dat gold ten tijde van de aan de dierenarts verweten handelingen in 2018 en 2019. Vanaf 28 januari 2022 zijn daarin wijzigingen geweest, bestaande uit de herziene Europese wetgeving over diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders, zoals neergelegd in Verordening (EU) 2019/6 en Verordening (EU) 2019/4 en de daarop gebaseerde en gewijzigde nationale regelingen, waaronder de Regeling diergeneesmiddelen 2022 (Stb 2021, 399).

10.3     Het Veterinair Beroepscollege wijst allereerst op het belang van de regelgeving omtrent het antibioticagebruik. In het licht van de resistentieproblematiek en het tegengaan van onnodig, overmatig en onverantwoord antibioticagebruik, hebben onder andere de hiervoor onder 3 genoemde diergeneesmiddelen al geruime tijd de UDD-kanalisatiestatus (artikel 2.17 en artikel 10.5a van de Regeling diergeneesmiddelen). Hoofdregel is dat antibiotica slechts bij dieren mogen worden toegepast door de dierenarts zelf en dat dierhouders geen antibiotica op hun bedrijf voorradig mogen hebben.

10.4     Onder strikte voorwaarden zijn door de wetgever hierop uitzonderingen toegestaan. In afwijking van artikel 2.17 van de Regeling diergeneesmiddelen mogen op grond van artikel 2.18, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling diergeneesmiddelen juncto bijlage 1, vijfde lid, onderdeel k, van die regeling antibiotica onder verantwoordelijkheid van de dierenarts door de veehouder zelf worden toegepast en mag daartoe een beperkte voorraad antibiotica op het bedrijf aanwezig zijn, mits is voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen. De wetgever heeft in dat verband bindend en vrij gedetailleerd vastgelegd waar dierenartsen tezamen met veehouders aan moeten voldoen.

10.5     Voor koppelbehandelingen geldt dat deze altijd vooraf moeten worden gegaan door ten minste een bedrijfsvisite met een klinische inspectie van de te behandelen dieren door de dierenarts, waarbij een diagnose met betrekking tot de waarschijnlijke bacteriële infectie wordt gesteld en vervolgens antibiotica kunnen worden geleverd voor een eenmalige behandeling (conform bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid, onder a van de Regeling diergeneesmiddelen).

10.6     In eerdere jurisprudentie heeft het Veterinair Beroepscollege verschillende keren erop gewezen dat van de dierenarts wordt verwacht alleen dan tot de inzet van antibiotica te besluiten als daartoe een onderbouwde veterinaire noodzaak bestaat, gebaseerd op voorafgaande diagnostiek en blijkend uit een adequate en controleerbare verslaglegging. Vaste jurisprudentie is voorts dat het voorschrijven van diergeneesmiddelen dient te geschieden in het kader van een verantwoorde diergeneeskundige behandeling, die in beginsel onderzoek, diagnose, nazorg en verslaglegging omvat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 29 maart 2011, ECLI:NL:TDIVBC:2011:7).

Inhoudelijk


11.       De klachtambtenaar verwijt de dierenarts dat bij diverse koppelbehandelingen met antibiotica op de veehouderij in kwestie geen voorafgaande bedrijfsvisites hebben plaatsgevonden en daarmee niet is voldaan aan bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid, onder a van de Regeling diergeneesmiddelen. De door de dierenarts opgemaakte visitebrieven geven een onjuist beeld van de werkelijke situatie.
De dierenarts stelt zich op het standpunt dat die voorafgaande bedrijfsvisites wel hebben plaatsgevonden door hemzelf of een collega en dat de visitebrieven alleen later zijn opgemaakt en daarin niet altijd de juiste dag, tijd en/of de behandelend dierenarts staat vermeld.

12.1     Ten aanzien van de visitebrieven met de daarop vermelde en hierna nader te noemen data stelt het Veterinair Beroepscollege het volgende vast.
1. 5 september 2019:
Op de visitebrief staat de dierenarts vermeld. De visitebrief vermeldt een aankomsttijd op het bedrijf van 17:00 uur en een vertrektijd van 17:15 uur. Uit WhatsApp-gesprekken tussen de dierenarts en het bedrijf volgt dat op 13:57 uur de veehouder een bericht heeft gestuurd inhoudende (letterlijk geciteerde tekst): Goedemiddag [voornaam dierenarts], ik heb 160 kalveren staan daar voor zou ok graag doxycuur bestellen’. In reactie daarop heeft de dierenarts die dag om 14:13 uur een WhatsApp-bericht naar de veehouder terug gestuurd met de tekst: ‘Oké regel ik’. Uit een logboekformulier uit de administratie van de dierenarts volgt dat op 15:01 de voorgeschreven Doxylin 50% WSP is afgeleverd. Uit de door de NVWA onderzochte zendmastgegevens blijkt dat de telefoon van de dierenarts op het in de visitebrief vermelde tijdstip niet in de buurt van het bedrijf is geweest.

2. 6 september 2019:

Op de visitebrief staat de dierenarts vermeld. Daarin wordt een aankomsttijd op het bedrijf vermeld van 12:00 uur en een vertrektijd van 12:15 uur en onder meer een koppelbehandeling met Doxylin 50% WSP voorgeschreven. Uit de Outlook-agenda van de dierenarts en uit e-mailberichten is verder gebleken dat de dierenarts op die dag van 13:00 uur tot 16:00 uur op een bijeenkomst in Voorthuizen (circa 130 km vanaf het betrokken bedrijf) aanwezig was. Uit de door de NVWA onderzochte zendmastgegevens blijkt dat de telefoon van de dierenarts op het in de visitebrief vermelde tijdstip niet in de buurt van het bedrijf is geweest.

3. 13 september 2019:
Op de visitebrief staat de dierenarts vermeld. Er heeft geen visite plaatsgevonden. De dierenarts heeft een telefonische evaluatie gehad in verband met een eerder voorgeschreven koppelbehandeling.

12.2     Het is vaste jurisprudentie dat het voorschrijven van diergeneesmiddelen dient te gebeuren in het kader van een verantwoorde diergeneeskundige behandeling, die in beginsel onderzoek, diagnose, nazorg en verslaglegging omvat. De bewijslast in dezen ligt bij de dierenarts. Het is aan de dierenarts om aan te tonen dat hij of een vervangende collega voorafgaande aan het voorschrijven en leveren van antibiotica voor een koppelhandeling een bedrijfsvisite heeft uitgevoerd.
In deze procedure had de dierenarts in zijn visitebrieven concreet dienen vast te leggen welke dierenarts op welke datum op het bedrijf in kwestie een bedrijfsvisite heeft afgelegd voordat de medicatie voor de koppelbehandelingen werd voorgeschreven en geleverd. Dit had de dierenarts, gelet op de diverse tegenstrijdigheden in en rond de totstandkoming van de hierboven besproken visitebrieven onder meer kunnen doen door overlegging van andere objectieve gegevens die inzicht bieden in de aanwezigheid van de dierenarts op het bedrijf, zoals een deugdelijke rittenadministratie of een eenduidige gegevens uit de bedrijfsagenda van de dierenarts. De dierenarts heeft echter geen objectieve gegevens ingebracht in deze procedure die de hiervoor besproken tegenstrijdigheden in de visitebrieven kunnen verklaren en de afwijkende lezing van de dierenarts met betrekking tot elk van de drie visitebrieven kunnen bevestigen.
Uit de eerste twee visitebrieven blijkt niet welke andere dierenarts de bedrijfsvisite in plaats van de dierenarts zou hebben afgelegd. Tijdens het verhoor bij de NVWA heeft de dierenarts nog verklaard dat hij de bezoeken zelf heeft afgelegd op de in de visitebrief vermelde datum, maar op een ander tijdstip. Dit standpunt heeft hij ook ingenomen in zijn verweerschrift in eerste aanleg. In zijn stukken in hoger beroep laat hij echter de mogelijkheid open dat een collega-dierenarts de visites heeft afgelegd, zonder echter concreet te vermelden wanneer precies en door wie de visites zijn afgelegd. Van de derde visitebrief staat vast dat die ten onrechte melding maakt van een visite, terwijl het om een telefoongesprek ging.
In het dossier ontbreken bovendien de 1-op-1 contracten die de dierenarts had met het bedrijf in kwestie in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 1 november 2019. Ook bevinden de bedrijfs- en gezondheidsplannen van dat bedrijf zich niet in het dossier. Het Veterinair Beroepscollege kan derhalve niet vaststellen of deze er waren en ook niet welke vervangende dierenartsen op de 1-op-1 contracten stonden vermeld. Ook op de zitting zijn door of namens de dierenarts alleen gegevens van 1-op-1 contracten genoemd die betrekking hebben op een andere periode of op andere bedrijven.

Vast staat dat de dierenarts niet telkens zelf de bedrijfsvisite heeft afgelegd en dat de bedrijfsvisites – zo deze al hebben plaatsgevonden – ook niet altijd hebben plaatsgevonden op de datum en/of de tijd die op de visitebrief staat vermeld. Dat laatste erkent de dierenarts zelf ook en blijkt ook uit de overige gegevens in het dossier. Met het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat het ook niet goed valt in te zien waarom er visitebrieven niet op de dag van de bedrijfsvisite zelf, maar soms eerst weken daarna zijn opgemaakt en waarom, als juist zou zijn dat een collega dierenarts ter vervanging van de dierenarts op bepaalde dagen de bedrijfsvisite hebben afgelegd, niet hun naam maar die van de dierenarts op de visitebrief is vermeld. En in dat kader heeft het Veterinair Tuchtcollege evenzeer terecht overwogen dat het door de dierenarts gevoerde verweer voor het Veterinair Tuchtcollege op geen enkele wijze verifieerbaar was, zoals dat ook voor het Veterinair Beroepscollege niet verifieerbaar is. Een dierenarts hoort transparant te werken. Uit de verslaglegging van de dierenarts hoort de juiste wijze van het voorschrijven en afleveren van antibiotica te blijken. Dat is deze zaak niet het geval. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat telkens voorafgaande aan het voorschrijven en afleveren van antibiotica voor een koppelbehandeling daadwerkelijk een bedrijfsvisite heeft plaatsgevonden, wat ook op grond van de destijds geldende regelgeving was vereist. Het Veterinair Beroepscollege is, gelet op voorgaande, van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege terecht tot heeft vastgesteld dat de dierenarts niet heeft voldaan aan de regelgeving met betrekking tot het voorschrijven en afleveren van antibiotica.

13.       De dierenarts heeft in beroep verzocht elf personen als getuige te doen horen. In zijn brief van 21 februari 2024 heeft de gemachtigde van de dierenarts daartoe onder meer gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:576, Post Keskin). De klachtambtenaar heeft zijn verzet tegen het horen van de verzochte getuigen op de zitting gehandhaafd en heeft zich op het standpunt gesteld dat het arrest niet ziet op een tuchtprocedure als hier aan de orde.

14.       Naar aanleiding van het verzoek van de dierenarts overweegt het Veterinair Beroepscollege het volgende. Het arrest van de Hoge Raad waarop de dierenarts zich beroept ziet op het horen van getuigen aan de zijde van de verdediging in het kader van een strafrechtelijke procedure. Noch uit het arrest van de Hoge Raad, noch uit de daaraan voorafgaande jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) volgt dat deze jurisprudentie van overeenkomstige toepassing is in tuchtrechtelijke procedures als de onderhavige. Het EHRM heeft bijvoorbeeld in zijn arrest van 19 februari 2013 (CE:ECHR:2013:0219JUD004719506, §§ 45-49, Müller-Hartburg/Oostenrijk) geoordeeld dat het strafrechtelijke aspect van artikel 6, eerste lid, van het EVRM niet van toepassing is op een tuchtprocedure tegen een advocaat wegens beroepsfouten. Het EHRM overwoog dat de betrokken bepalingen niet waren gericht tot het (algemene) publiek, maar – zoals ook in het onderhavige geval – tot leden van een beroepsgroep met een bijzondere status. Zij beoogden te waarborgen dat de leden van de beroepsgroep specifieke gedragsregels zouden naleven. De mogelijke sancties omvatten in het betreffende door het EHRM besliste geval een schriftelijke berisping, een boete van maximaal € 36.000,00, tijdelijke schorsing van het recht om het beroep uit te oefenen of schrapping van de inschrijving bij de beroepsorde van advocaten.
Zoals hiervoor is overwogen, behoort de dierenarts aan te tonen op welke wijze hij met inachtneming van de specifiek tot hem gerichte wet- en regelgeving en de door hem te betrachten algemene zorgplicht voor het dierenwelzijn de door hem voorgeschreven verschillende koppelbehandelingen met antibiotica heeft ingezet. Van hem wordt dan ook gevergd daarover concrete en verifieerbare informatie te geven. Vast staat dat de visitebrieven feitelijk onjuiste informatie bevatten over de persoon van de dierenarts en de data en tijdstippen van de bedrijfsbezoeken, zodat die daarvoor geen basis kunnen bieden. De dierenarts laat na op andere wijze die informatie te geven. Hij blijft daarover in algemene termen spreken. Aan het horen van getuigen komt het Veterinair Beroepscollege dan ook niet toe: er zijn geen concreet te bewijzen feiten gesteld en dat gebrek kan niet geheeld worden door getuigen te horen. Dat geldt nog te minder nu een aanzienlijk deel van de voorgestelde getuigen niet aanwezig was bij de beweerdelijke bedrijfsbezoeken en dus niet uit eigen wetenschap kan verklaren over de aanwezigheid van een dierenarts en/of het door die dierenarts verrichte onderzoek en/of diagnosestelling. Het Veterinair Beroepscollege wijst het verzoek van de dierenarts om getuigen te horen daarom af.

Tussenconclusie

Het verzoek van de dierenarts tot het doen horen van getuigen wijst het Veterinair Beroepscollege af. Het Veterinair Beroepscollege zal het beroep van de dierenarts verwerpen.

Het beroep van de klachtambtenaar met betrekking tot de opgelegde maatregel

15.       Het beroep van de klachtambtenaar richt zich mede op de zwaarte van de door het Veterinair Tuchtcollege opgelegde maatregel en het ontbreken van een motivering van die maatregel.

De klachtambtenaar wijst daarbij onder andere op het belang van de regelgeving omtrent antibioticagebruik en het feit dat de dierenarts in de onderhavige periode twee keer in strijd met die regelgeving heeft gehandeld en drie keer een onjuiste visitebrief heeft opgesteld.

16.        Het Veterinair Beroepscollege is, anders dan het Veterinair Tuchtcollege, van oordeel dat een geldboete zoals door de klachtambtenaar verzocht recht doet aan de onderhavige situatie. Daarbij neemt het Veterinair Beroepscollege in aanmerking dat de dierenarts bij herhaling ernstig is tekort geschoten in de naleving van de voor de beroepsgroep geldende regels, in het bijzonder in de naleving van artikel 2.17 juncto artikel 10.5a van de Regeling diergeneesmiddelen en de voorwaarden zoals opgenomen in bijlage 9 bij die Regeling. Door het voorschrijven, afleveren en het via de veehouder doen toedienen van de betreffende antibiotica is de dierenarts eveneens bij herhaling ernstig tekort geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts behoort te betrachten ten opzichte van de dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen, als bedoeld in artikel 4.2 eerste en tweede lid van de Wet dieren. Met de klachtambtenaar is het Veterinair Beroepscollege voorts van oordeel dat de dierenarts misbruik heeft gemaakt van het feit dat grote waarde wordt gehecht aan de verslagen van dierenartsen. De verslaglegging van dierenartsen en het vertrouwen daarin vormen een belangrijk element voor de bepaling (en waardering) van de positie van de dierenarts in de samenleving. Het handelen van de dierenarts heeft dat vertrouwen (en die waardering) geschaad. Daarbij komt dat de dierenarts in het verleden al eens een tuchtrechtelijke maatregel heeft opgelegd gekregen voor een soortgelijk onjuist handelen. Teneinde zoveel mogelijk te bevorderen dat de dierenarts zich voortaan conformeert aan de voor de beroepsgroep geldende regels acht het Veterinair beroepscollege een onvoorwaardelijk geldboete van € 5.000,00 daarom een gepaste en noodzakelijke tuchtrechtelijke maatregel.  


Tussenconclusie

Het beroep van de klachtambtenaar slaagt. Het Veterinair Beroepscollege acht een onvoorwaardelijke geldboete van € 5.000,00 passend en geboden.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

-        verwerpt het beroep van de dierenarts (VB 2023/16);

-        verklaart het beroep van de klachtambtenaar gegrond (VB 2023/15);

-        vernietigt de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 27 juli 2023, zaaknummer 2021/111 voor wat betreft de opgelegde maatregel en bevestigt die beslissing voor het overige onder verbetering van gronden;

-        legt de dierenarts een onvoorwaardelijke geldboete op van € 5.000,00, overeenkomstig artikel 8.31, eerste lid, onderdeel c, van de Wet dieren.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.C.W. Rang en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, dr. L.M. Derkx-Overduin en drs. J.G. van Schaik, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer als secretaris.


w.g. mr. E.A. Minderhoud                                            w.g. mr. J.W. Sijnstra-Meijer

voorzitter                                                                      secretaris
 

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024

Voor eensluidend afschrift

mr. J.W. Sijnstra-Meijer

secretaris

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Bijlage regelgeving (geldend ten tijde van handelen in geding)

Wet dieren
Artikel 2.8, vierde en vijfde lid
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het derde lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

a.de verplichting om daarbij aangewezen diergeneeskundige handelingen te verrichten;

b.de wijze waarop en de voorwaarden waaronder diergeneeskundige handelingen worden verricht;

c.de aanwijzing van dieren waarbij of met betrekking tot welke de daarbij aangewezen diergeneeskundige handelingen mogen worden verricht;

d.de inrichting en het gebruik van de ruimten waarin diergeneeskundige handelingen worden verricht;

e.de hoedanigheid, het voorhanden of in voorraad hebben, het aanbieden, het afleveren, het verkopen, het kopen, het in de handel brengen, het in en buiten Nederland brengen en het gebruik van hulpmiddelen, waaronder apparatuur, die bij het verrichten van diergeneeskundige handelingen worden gebruikt, en

f. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over verrichte diergeneeskundige handelingen;

g. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts.

5 Het bij en krachtens het eerste tot en met het vierde lid bepaalde is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Artikel 2.21
1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld dat daarbij aangewezen diergeneesmiddelen of diervoeders met medicinale werking uitsluitend worden afgeleverd aan, onderscheidenlijk in voorraad of voorhanden worden gehouden door daarbij aangewezen personen, onder de daarbij gestelde voorwaarden.

2 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid vindt uitsluitend plaats ingeval een EU-rechtshandeling daartoe verplicht, of ingeval de diergeneesmiddelen of diervoeders met medicinale werking zonder tussenkomst van een dierenarts een gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu kunnen opleveren.

Artikel 4.2

1 Personen, die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, schieten niet door enig handelen of nalaten tekort in de zorg die zij in hun hoedanigheid:

a. behoren te betrachten ten opzichte van een dier met betrekking tot welke hun hulp is ingeroepen, en

b. verlenen of in geval van nood behoren te verlenen ten opzichte van een dier.
2 Personen die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, schieten niet zodanig tekort in hetgeen van hen in hun hoedanigheid mag worden verwacht dat daardoor ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren.

3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Besluit diergeneesmiddelen
Artikel 5.8
1 Bij ministeriële regeling wordt geregeld:
a. in welke gevallen een diergeneesmiddel uitsluitend wordt afgeleverd na te zijn voorgeschreven;
b. welke informatie een dierenarts of een andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet op een recept vermeldt en op welke wijze het recept kan worden verstrekt;
c. in welke gevallen bezit, controle of toepassing van een diergeneesmiddel wordt beperkt tot dierenartsen of andere personen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, en
d. welke andere voorzieningen nodig zijn om te waarborgen dat de hoeveelheid die wordt voorgeschreven, afgeleverd of bereid, beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk is voor de beoogde behandeling of therapie.
2 Indien Onze Minister voornemens is een voordracht te doen tot vaststelling, wijziging, of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2.21, vierde of vijfde lid, van de wet inzake centrale administratie van de voorraad, bereiding, bewerking, verwerking, ontvangt, herkomst, aflevering, vernietiging, bestemming, toepassing, vervoedering, voorschrijven of verbruik van diergeneesmiddelen kan hij, indien een onmiddellijke voorziening vereist is, regelen stellen overeenkomstig de voorgenomen maatregelen.
3. Een regeling als bedoeld in het tweede lid blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de in dat lid bedoelde algemene maatregel van bestuur in werking treedt, doch uiterlijk tot twaalf maanden na het in werking treden van de regeling.


Regeling diergeneesmiddelen
Artikel 10.5a
Met ingang van 1 maart 2014 mogen antimicrobiële diergeneesmiddelen, overeenkomstig artikel 2.17, eerste lid, uitsluitend worden afgeleverd door toepassing door de dierenarts.

Artikel 2.17
De minister verbindt aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift dat een diergeneesmiddel als bedoeld in artikelen 2.13 en 2.14 uitsluitend kan worden afgeleverd door toepassing door de dierenarts, indien de artikelen 2.15 en 2.16 niet van toepassing zijn.
 

Artikel 2.18
Andere personen dan de dierenarts die gekwalificeerd zijn
1 De minister kan aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift verbinden dat:
a. een andere persoon dan een dierenarts eveneens gekwalificeerd is om het diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 2.13, aanhef, in afwijking van de artikelen 2.15 tot en met 2.17 toe te passen of af te leveren, indien die toepassing of het afleveren nodig is voor de beroepsuitoefening van een dergelijke persoon onder de bij die vergunning te stellen voorschriften of
b. een houder van een dier gekwalificeerd kan zijn om het diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 2.17, toe te passen bij een in het voorschrift te bepalen behandeling onder verantwoordelijkheid van de dierenarts.
2 In afwijking van krachtens deze paragraaf aan een vergunning verbonden voorschriften worden in bijlage 1 bij deze regeling toepassingen van werkzame stoffen aangewezen die als diergeneesmiddel bij een diersoort door:
a. andere personen dan de dierenarts toegepast kunnen worden indien deze persoon naar het oordeel van de minister onder nader te stellen voorschriften voor die toepassing van een diergeneesmiddel voldoende gekwalificeerd is of
b. houders van dieren onder verantwoordelijkheid van een dierenarts kunnen worden toegepast, indien houders van dieren naar het oordeel van de minister onder nader te stellen voorschriften voor die toepassing van een diergeneesmiddel voldoende gekwalificeerd zijn.
3 Onverminderd artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht deelt de minister een besluit met betrekking tot bijlage 1 mee op een website.


Bijlage I, vijfde lid, onderdeel k
5. Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een houder van een dier onder verantwoordelijkheid van een dierenarts toegepast kunnen worden:
(…)
k. antimicrobiële diergeneesmiddelen met uitzondering van antimicrobiële diergeneesmiddelen die krachtens een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet intraveneus mogen worden toegepast of die de werkzame stof tilmicosine bevatten en parenteraal mogen worden toegepast, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9.


Bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid, onder a
2. In het bedrijfsbehandelplan, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, is, in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.17, van de Regeling diergeneeskundigen, met betrekking tot antimicrobiële middelen in ieder geval opgenomen dat:
a. de dierenarts uitsluitend op basis van een klinische inspectie van de te behandelen dieren en de op grond daarvan gestelde diagnose antimicrobiële middelen aflevert waarmee deze dieren overeenkomstig een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet, één maal behandeld kunnen worden;