ECLI:NL:TAHVD:2024:86 Hof van Discipline 's Gravenhage 230119

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:86
Datum uitspraak: 18-03-2024
Datum publicatie: 28-03-2024
Zaaknummer(s): 230119
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen (voormalig) advocaat in een familierechtzaak. Bekrachtiging beslissing raad. Niet het handelen (of nalaten) van verweerder is de oorzaak geweest van het niet tot stand komen van een omgangsregeling tussen klager en zijn dochter, maar de gebeurtenis(sen) tussen klager en zijn dochter. Kennelijk wilde de dochter klager niet meer zien. Ook de door klager overgelegde geluidsopname tussen klager en zijn dochter werpt geen ander licht op de zaak. Klachten ongegrond. 

Beslissing van 18 maart 2024 in de zaak 230119

naar aanleiding van het hoger beroep van:


klager

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 3 april 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 22-874/A/A). In deze beslissing is de klacht van klager in zijn geheel ongegrond verklaard. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:71 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 


2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 1 mei 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad; 
-    een e-mail van klager van 2 mei 2023 met als bijlage een geluidsopname tussen klager en zijn dochter. 
-    het verweerschrift van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 22 januari 2024. Daar is alleen verweerder verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen op zitting is besproken. 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Uit de relatie tussen klager en zijn ex-partner is een dochter geboren. Klager is verwikkeld in een geschil met zijn ex-partner over de hoogte van de alimentatie voor en de omgang met zijn dochter.
3.3    Verweerder heeft klager als advocaat bijstand verleend in dit geschil. Op 20 januari 2021 heeft tussen klager en verweerder een intakegesprek plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft klager verweerder een brief van 18 januari 2021 van de advocaat van zijn ex-partner, mr. H, verstrekt over de omgangsregeling met zijn dochter.
3.4    Bij brief van 26 januari 2021 heeft verweerder hetgeen zij hebben besproken tijdens het intakegesprek als volgt bevestigd: 
“(…) U gaf mij opdracht de situatie aangaande de omgangsregeling met [de dochter] te bezien en eveneens tot vermindering dan wel nihilstelling van de op enig moment aan u opgelegde alimentatieverplichting ad € 340,- per maand te komen. (…) Ik heb het LBIO heden aangeschreven (…). Van u ontvang ik graag nog de stukken waaruit blijkt wat voor omgevingsregeling [bedoeld wordt: omgangsregeling] is vastgelegd en op welke wijze berekening van de alimentatie is geschied. Ik heb voor u toevoegingen aangevraagd. We hebben dit reeds besproken. Op deze wijze zullen mijn werkzaamheden voor het overgrote deel door de overheid worden vergoed behoudens aan u op te leggen eigen bijdragen.”
3.5    Bij brief van 26 januari 2021 heeft verweerder zich over de omgang met de  dochter van klager tot mr. H gericht en haar het volgende geschreven: 
“Tot mij heeft zich gewend [klager] in verband met o.a. uw brief van 18 januari jl. [Klager] deelde mij mee dat er inderdaad sinds enige tijd geen uitvoering meer wordt gegeven aan de omgangsregeling. [Klager] is niet zonder meer bereid akkoord te gaan met hetgeen u verzoekt. Hij stelt zich op het standpunt dat [de dochter] verheugd was hem in december weer te zien.”
3.6    Bij brief van 26 januari 2021 heeft verweerder zich ook gericht tot het LBIO en namens klager het volgende bericht gestuurd: 
“Betrokkene in bovengenoemde zaak deelde mij mede dat zijn inkomsten sinds juni 2020 gedaald zijn tot nihil. Ik verzoek u met klem af te zien van verdere invorderingsmaatregelen. Ik zal via de gemeente dan wel rechtstreeks via de rechtbank trachten het opgelegde bedrag op nihil te krijgen dan wel te laten verlagen.”
3.7    Bij brief van 28 januari 2021 heeft het LBIO, voor zover relevant, als volgt geantwoord: 
“(…) Het LBIO heeft geen bevoegdheid uw cliënt tijdelijk dan wel geheel van de betalingsverplichting te ontheffen. Pas nadat een verzoekschrift aan de rechtbank is ingediend en u het LBIO een kopie van het verzoekschrift heeft toegezonden, kan het LBIO - op uw verzoek - de ontvangstgerechtigden van de bijdrage benaderen met de vraag of deze akkoord kan gaan met de opschorting van de betalingsverplichting totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Ik maak uitdrukkelijk het voorbehoud dat als [de ex-partner] ondanks het ingediende verzoekschrift niet bereid is om de uitspraak van de rechter af te wachten het LBIO gehouden is de incasso van de opgelegde alimentatie voort te zetten. Het LBIO zet vooralsnog zijn werkzaamheden voort.” 
Bij brieven van 2 februari 2021 en 9 februari 2021 heeft verweerder klager gevraagd hierover contact met hem op te nemen. 
3.8    Bij e-mail van 4 februari 2021 heeft mr. H verweerder het volgende meegedeeld: 
“(…) In september 2019 heeft [klager] een melding gedaan bij Veilig Thuis omdat hij zich zorgen zou maken over het welzijn van [de dochter]. Zoals u wellicht weet, woont [de ex-partner] samen met [de dochter] bij haar nieuwe partner en diens drie kinderen. Hoewel dit logischerwijs even wennen was voor [de dochter], gaat het inmiddels heel goed in het samengestelde gezin. [Klager] heeft bij Veilig Thuis de stiefkinderen van [de expartner] van de vreselijkste dingen beschuldigd dan wel vermoedens hiervan geuit. Ook [de ex-partner] bleef niet buiten schot. Uiteraard heeft Veilig Thuis dit onderzocht, maar gelukkig bleek al vrij snel dat er geen zorgelijke en/of onveilige signalen naar voren zijn gekomen in de thuissituatie van [de ex-partner] en [de dochter]. Op het moment dat [klager] hierover telefonisch werd door Veilig Thuis geïnformeerd, oktober 2019, logeerde [de dochter] bij hem. [Klager] werd hier vervolgens zeer boos over, hetgeen hij afreageerde op [de dochter]. (…). Hij heeft vervolgens in haar bijzijn haar bed uit elkaar gehaald, haar spullen in vuilniszakken gepropt en haar zonder pardon op straat gezet. Het was op dat moment 21.00 uur 's avonds. [De ex-partner] is onmiddellijk naar [klager] gereden en trof daar een zwaar overstuur meisje aan. Sindsdien is de omgang gestaakt. Veilig Thuis heeft daarnaast veiligheidsvoorwaarden gesteld: er is geen omgang en contact tussen [klager] en [de dochter] totdat er omgang- en veiligheidsafspraken zijn gemaakt. (…) Dat [klager] dan zonder aankondiging bij school verschijnt, is dan ook niet in het belang van [de dochter] en doorkruist juist haar herstel. (…) Omdat [de ex-partner] wil voorkomen dat [de dochter] opnieuw in angst naar school gaat, heeft zij het verzoek tot een straat- en contactverbod naar uw cliënt doen uitgaan. (…).”
3.9    Bij brief van 9 februari 2021 aan klager heeft verweerder gerappelleerd op een brief van hem aan klager van 2 februari 2021. Daarbij heeft verweerder ook de e-mail bijgevoegd die inmiddels ontvangen had van mr. H.
3.10     Op 25 februari 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (nadat het verzoek om peiljaarverlegging was toegekend) de eigen bijdrage van klager vastgesteld op € 306,-. Bij brief van 2 maart 2021 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd ter hoogte van de eigen bijdrage. 
3.11     Bij e-mail van 26 augustus 2021 heeft het LBIO klager als volgt bericht: 
“U geeft aan meerdere schulden te hebben. Het is niet zo dat de alimentatie on-hold gezet kan worden. Alimentatie is ook een schuld die betaald moet worden. Van uw werkgever hebben wij vernomen dat [de deurwaarder] ook beslag [heeft] gelegd op uw inkomen. Wij adviseren u dan ook om hulp te zoeken met het oplossen van uw schulden.”
3.12    Bij brief van 2 september 2021 heeft verweerder zich opnieuw tot mr. H gewend over de omgang van klager met zijn dochter. Hij schrijft het volgende: 
“Tot mij heeft zich wederom [klager] gewend waarbij hij wederom de wens uitte om tot een omgangsregeling met [de dochter] te komen. Wij zijn inmiddels een half jaar verder. Kunt u mij berichten omtrent de wens van [de dochter] tot omgang?” 
Vanwege het uitblijven van een reactie heeft verweerder mr. H op 16 september 2021 een rappél gestuurd. 
3.13     Bij brief van 16 september 2021 heeft verweerder klager gevraagd of hij namens hem een procedure tot nihilstelling van de alimentatie moest starten. Verweerder moest dan wel beschikken over alle stukken die het Buurtteam (…) in zijn bezit had.
3.14     Bij e-mail van 20 september 2021 heeft mr. H verweerder bericht dat de dochter op dat moment nog geen behoefte had om haar vader te zien. Bij brief van 22 september 2021 heeft verweerder deze e-mail aan klager doorgestuurd en hem bericht: 
“(…) Vanwege het feit dat [de dochter] inmiddels 12 jaar oud is valt er niets af te dwingen bij de rechtbank. Mocht u vragen hebben, dan ga ik ervan uit dat u met mij contact op zult nemen.”
3.15     Klager heeft verweerder hierop het volgende laten weten: 
“(…) Ik ben ervan bewust dat de brief door de advocaat is opgemaakt, maar de inhoud niet van [de dochter] afkomstig is. Ik hoop dat u naar het geluidsfragment heeft geluisterd van 10-12-2020 om voor uzelf een idee te hebben hoe [de dochter] over onze relatie denkt. Ik wil u vriendelijk verzoeken om voorlopig geen contact met de advocaat van [de ex-partner] te zoeken (…). Ik zal op korte termijn dit zelf oplossen om vervolgens via de rechter tot een oplossing te komen. Graag ontvang ik van u per e-mail de correspondentie tussen u en de advocaat van [de ex-partner]. Betreffende de alimentatie wil ik nog het volgende kwijt. D(…) is nog steeds bezig met het ordenen van mijn administratie en door het feit dat ze een map met brieven kwijt waren geraakt duurt het nog even om een goede calculatie van mijn schulden te doen. Op 29 september 2021 had ik een afspraak met een bewindvoerder om via de rechter schuldsanering aan te vragen. Zodra ik meer informatie heb zal ik u direct contacteren.”
3.16     Bij e-mail van 18 oktober 2021 heeft Buurtteam (…) klager een overzicht van zijn schulden toegezonden. Bij e-mail van eveneens 18 oktober 2021 heeft klager deze e-mail aan het algemene info-e-mailadres van verweerders kantoor doorgestuurd. 
3.17     Bij brief van 20 oktober 2021 heeft verweerder gereageerd op klagers bericht waarin hij verweerder heeft verzocht voorlopig geen contact met de advocaat van zijn ex-partner te zoeken: 
“(…) U heeft mij verzocht voor u op te treden. De inhoud van uw bericht echter doet mij concluderen dat u dit niet langer wenst. Immers uw wil om zelf contact te leggen met de advocaat van [de ex-partner] duidt hierop. Ik dien u er overigens op te wijzen dat wanneer u een procedure wenst te starten dat middels een advocaat dient te geschieden. (…). Neemt u met mij even contact op teneinde duidelijk te maken wat u nog van mij wenst.”
3.18    Bij e-mail van 21 oktober 2021 heeft klager verweerder als volgt bericht: 
“In mijn bericht (…) verzocht ik u vriendelijk om voorlopig geen contact met de tegenpartij te hebben. Dit heeft te maken dat alles door de tegenpartij verkeerd wordt geïnterpreteerd en voorlopig heb ik dat niet nodig. Ik zal ook geen direct contact opzoeken met de tegenpartij dat staat ook niet in mijn e-mail. Mijn prioriteit is dat u nihil alimentatie aanvraagt bij de rechter en dat bij de L.B.I.O. ook bekend is. Ik legde u ook uit dat door het feit dat D(…) mappen met brieven van de schuldeisers kwijt was, niet eerder aan een calculatie konden beginnen. Ik begrijp uw misverstand niet. Ik heb u altijd met respect behandeld en ben zeker heel geduldig geweest.”
3.19     Bij e-mail van 17 december 2021 (11:36 uur) heeft klager verweerder ontslagen als zijn advocaat. Hij schrijft verweerder: 
“Ik ben zeer ontevreden over de passieve manier van handelen en ook uw onbereikbaarheid. Tot nu toe ben ik altijd geduldig geweest, maar het glas is nu vol ontevredenheid. Op mijn e-mails en terugbelverzoeken reageert u niet, hierdoor wordt mijn zaak niet behandelden kom ik dieper in de schulden doordat u niet juist heeft gehandeld. De twee ontmoetingen op uw kantoor waren ook te haastig, binnen 15 minuten stond ik weer buiten. (…)”
3.20     Verweerder heeft klager bij e-mail van 17 december 2021 (13:48 uur) zijn verontschuldigen aangeboden: 
“Mijn oprechte excuses. Ik heb uw zaak inderdaad veel te lang laten liggen. Het spijt mij. Ik zal uw dossier zodra mij daarom gevraagd wordt onmiddellijk doorzenden aan de mij opvolgend advocaat. Eveneens zal ik u de reeds betaalde eigen bijdrage in deze terugstorten.”
3.21     Op 21 april 2022 heeft verweerder een overnameverzoek ontvangen van mr. B, de opvolgend advocaat van klager. Op 26 april 2021 heeft verweerder het dossier aan mr. B toegezonden. 
3.22     Op 18 mei 2022 heeft klager over verweerder een klacht ingediend bij de deken. 
3.23     Bij e-mail van 29 juni 2022 heeft mr. B klager laten weten dat zij van de Raad voor Rechtsbijstand het bericht ontving dat naast de omgangskwestie ook voor de alimentatiekwestie een toevoeging is verleend op naam van verweerder. Hierop heeft klager bij e-mail van dezelfde datum geantwoord dat hij omtrent de alimentatie nooit om een advocaat had verzocht en dat verweerder uit eigen initiatief een toevoeging heeft aangevraagd hiervoor. Bij e-mail van 4 juli 2022 (13:36 uur) van klager aan mr. B heeft klager hierover verder nog geschreven: 
“Ik had erover gesproken om de alimentatie nihil te stellen maar gaf daar geen opdracht voor. Hij is een profiteur.”
3.24     Bij e-mail van 4 juli 2022 (20:21 uur) heeft mr. B klager als volgt geantwoord: 
“Eerder vroeg ik het dossier op bij [verweerder]; hij zond mij toen alleen het omgangsdossier. Vreemd. Ik zal [verweerder] verzoeken alsnog al uw dossierstukken toe te zenden.”

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 

a)    Verweerder heeft zijn zaken te lang laten liggen, aangezien hij deze al vanaf 14 januari 2021 in behandeling heeft en er sindsdien niets concreets is gebeurd. 

b)    (…) 

c)    Klager heeft door het nalaten van verweerder zijn dochter lange tijd niet gezien en de alimentatie is niet op nihil gesteld, waardoor klager emotionele en financiële schade heeft geleden;

d)    (…) 


5    BEOORDELING

Omvang hoger beroep
    
5.1    De omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep wordt bepaald door de beroepsgronden die tegen de beslissing van de raad binnen de beroepstermijn zijn aangedragen. 

5.2    Het hof begrijpt de gronden van het hoger beroep van klager zo, dat klager het niet eens is met de beslissing van de raad, voor zover die betrekking heeft op de ongegrondverklaring van de klacht van klager dat hij door het (niet) handelen van verweerder zijn dochter lange tijd niet heeft gezien. In hoger beroep is geen grond gericht tegen het gedeelte van klachtonderdeel c) dat ziet op het verwijt dat de alimentatie niet op nihil is gesteld. Dat onderdeel van de klacht blijft dan ook buiten behandeling. 

5.3    Het hoger beroep van klager is dan ook beperkt tot de klachtonderdelen a) en c) voor zover betrekking hebbend op het verwijt dat klager door het nalaten van verweerder zijn dochter niet heeft gezien. 


5.4    De overige klachtonderdelen b) (dat zag op het niet tijdig terugstorten van de eigen bijdrage) en d) (dat zag op het zonder opdracht aanvragen van een toevoeging voor het nihil stellen van de alimentatie) zijn in hoger beroep niet meer aan de orde. 

Overwegingen raad 

5.5    De klachtonderdelen a) en c) zijn door de raad gezamenlijk behandeld. Ten aanzien van deze klachtonderdelen is de raad van oordeel dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt dat verweerders’ bijstand aan klager niet heeft geleid tot een omgangsregeling tussen klager en zijn dochter. De raad weegt hierbij het volgende mee.  

5.6    Uit het dossier blijkt dat verweerder zich op 26 januari 2021 tot mr. H. heeft gewend, in verband met klagers omgang met zijn dochter. Op 4 februari 2021 heeft mr. H meegedeeld dat de omgang van klager met zijn dochter voorlopig niet aan de orde was, gelet op een recent incident dat zich had voorgedaan tussen klager en zijn dochter, waarbij klager zijn dochter op straat had gezet. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij de reactie van mr. H. uitvoerig met klager heeft besproken en dat hij klager toen heeft geadviseerd om voorlopig af te zien van het afdwingen van een omgangsregeling met zijn dochter. Op verzoek van klager heeft verweerder mr. H. op 2 september 2021 opnieuw aangeschreven en gevraagd of klager zijn dochter weer mocht zien. Verweerder heeft na zijn rappel op 16 september 2021, op 20 september 2021 van mr. H .  vernomen dat klagers’ dochter klager nog steeds niet wilde zien. Verweerder heeft dit bericht op 22 september 2021 naar klager doorgestuurd en hem medegedeeld dat vanwege het feit dat zijn dochter inmiddels 12 jaar is, er niets valt af te dwingen bij de rechtbank. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat hij als familierechtadvocaat niet alleen de belangen van klager diende te behartigen, maar teven de belangen van de dochter in acht diende te nemen, waardoor hij tot de slotsom was gekomen dat het proberen af te dwingen van een omgangsregeling hem op dat moment niet geraden voorkwam. 

5.7    De raad is van oordeel dat verweerder, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht en dat verweerder deze zaak niet onnodig lang heeft laten liggen, en dat er na de e-mail van mr. H. van 4 februari 2021 bewust een half jaar is gewacht alvorens opnieuw contact op te nemen met mr. H over de omgangsregeling. De raad concludeert tot de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a) en c). 

Verweer in beroep

5.8    Verweerder is van oordeel dat hij, ondanks het bestaan van een geluidsopname van een gesprek tussen klager en zijn dochter, op juiste wijze heeft gehandeld bij het behandeling van de door klager aangedragen zaak. 

Maatstaf

5.9    De tuchtrechter heeft tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de tuchtrechter of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Overwegingen hof 

5.10    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad. Klager heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die hiertoe nopen. Niet het handelen (of nalaten) van verweerder is de oorzaak geweest van het niet tot stand komen van een omgangsregeling tussen klager en zijn dochter, maar de gebeurtenis(sen) tussen klager en zijn dochter, waaronder de gebeurtenis in oktober 2019 en onaangekondigde verschijning bij de school van zijn dochter. Kennelijk wilde de dochter klager daarna niet meer zien. Bij e-mail van 4 februari 2021 heeft mr. H dat aan verweerder medegedeeld. Die e-mail heeft verweerder bij brief van 9 februari 2021 aan klager doorgestuurd. De geluidsopname van 20 december 2020, waarvan het hof kennis heeft genomen, werpt geen ander licht op de zaak. 

5.11    De beroepsgronden falen en de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd. 


6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 3 april 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 22-874/A/A. 


Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.