ECLI:NL:TAHVD:2024:128 Hof van Discipline 's Gravenhage 230293 en 240025

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:128
Datum uitspraak: 06-05-2024
Datum publicatie: 07-05-2024
Zaaknummer(s): 230293 en 240025
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Twee gegronde dekenbezwaren. In 230293 heeft verweerder in strijd met de regelgeving gebankierd met derdengelden via zijn kantoorrekening zonder depotovereenkomst. Verweerder verkeerde in financiële moeilijkheden en heeft rechthebbende pas betaald na meerdere rappels en klacht bij deken. In 240025 gaat het om verweerders stichting derdengelden, instabiele kantoorfinanciën (met uiteindelijk faillissement van zijn praktijkvennootschap), niet voldoen aan Voda met betrekking tot kantoororganisatie, niet inhoudelijk reageren op verzoeken van en slecht bereikbaar zijn voor de deken. Beroep van verweerder met name vanwege opgelegde maatregelen (voorwaardelijke schorsing van zes weken en schrapping). Hof bekrachtigt schrapping en legt de schorsing onvoorwaardelijk op.


Beslissing van 6 mei 2024 in de zaken 230293 en 240025

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1    INLEIDING

1.1    Beide zaken betreffen een dekenbezwaar dat door de raad gegrond is verklaard en waarin verweerder een maatregel is opgelegd: in de zaak met nummer  230293 een voorwaardelijke schorsing voor zes weken, in de zaak met nummer 240025 schrapping van het tableau.

1.2    In de zaak 230293 verwijt de deken verweerder dat hij heeft gebankierd met derdengelden via zijn kantoorrekening en dat hij de rechthebbende het geld pas heeft terugbetaald na meerdere rappels en een klacht bij de deken. 

1.3    In de zaak 240025 gaat het om (1) de vraag of verweerder al dan niet onjuiste informatie heeft gegeven over de stichting derdengelden ten behoeve van zijn praktijk, (2) om de financiële situatie van verweerders kantoor, uitmondend in een faillissement van zijn praktijkvennootschap, (3) het niet voldoen aan de bepalingen in de Verordening op de advocatuur (Voda) die zien op het voeren van een gedegen kantoororganisatie en (4) het niet inhoudelijk reageren op verzoeken van en slecht bereikbaar zijn voor de deken. 

1.4    In beide zaken heeft het hoger beroep van verweerder met name betrekking op de hem opgelegde maatregelen.

1.5    Het hof zet eerst het verloop van de procedures bij de raad en het hof uiteen. Daarna volgen een weergave van de feiten, van de inhoud van de dekenbezwaren en van de beoordeling door de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  


2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline
2.1    De Raad van Discipline in het ressort  Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen de deken en verweerder met zaaknummer 23-252/AL/OV/D een beslissing gegeven op 18 september 2023. In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken opgelegd en is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:235 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2.2    De Raad van Discipline in het ressort  Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen de deken en verweerder met zaaknummer 23-727/AL/OV/D een beslissing gegeven op 18 december 2023. In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van schrapping opgelegd en is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:320 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline
2.3    Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van 18 september 2023 is op 17 oktober 2023 ontvangen door de griffie van het hof en in behandeling genomen onder zaaknummer 230293. 

2.4    Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van 18 december 2023 is op 17 januari 2024 ontvangen door de griffie van het hof en in behandeling genomen onder zaaknummer 240025. 

2.5    Verder bevatten de dossiers van het hof in beide zaken:
-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van de deken.
  
2.6    Het hof heeft de zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd, mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8 maart 2024. Daar is de deken verschenen. Verweerder was zonder bericht afwezig. De deken heeft haar standpunten toegelicht. 


3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast. 

In beide zaken: 
3.2    Verweerder is op 22 februari 1995 beëdigd als advocaat in het toenmalige arrondissement Almelo. Na steeds in (dienst)verbanden met één of meerdere advocaten werkzaam te zijn geweest, oefende verweerder sinds 1 juli 2017 alleen de praktijk uit onder de naam [H] (…) B.V. (hierna: de BV).

3.3    In 2019 heeft de Belastingdienst vanwege een vordering van € 86.000,- een verzoek tot faillietverklaring van de BV bij de rechtbank ingediend. Dit verzoek is toen niet gehonoreerd. Deze omstandigheid en de jaarcijfers van de BV over 2018 zijn voor de raad van de orde aanleiding geweest om begin 2020 een tweetal gesprekken met verweerder te voeren. Aandachtspunten waren het opnamebeleid van verweerder en de totale schuldenlast. Geconstateerd werd dat de BV een vordering op verweerder privé had van ruim € 400.000,-. Verweerder is verzocht om de jaarcijfers over 2019 aan te leveren. 

3.4     Medio 2020 is opnieuw met verweerder gesproken. Zijn opnames hadden geleid tot een verdere verhoging van zijn rekening-courantschuld aan de BV. Verweerder is in de besprekingen voorgehouden dat die opnames grote risico's met zich brachten en dat hij zijn schulden moest aflossen. Voorgesteld is dat hij een plan zou maken om tot een gezondere bedrijfsvoering te komen, dan wel in samenwerking met een accountant/boekhouder tot een maandelijks aflosschema te komen. Dat zou mogelijk moeten zijn, want verweerder had een redelijk stabiele jaaromzet. Daarnaast is zijn (ruime) uitgavenpatroon aan de orde geweest. 

3.5     In de periode tussen 2019 en 2022 heeft verweerder zijn privéschuld aan de BV verminderd met € 13.000,- (van afgerond € 444.000,- in 2019 tot afgerond € 430.000,- in 2022). De opnames van verweerder zijn gefinancierd door de bank (€ 150.000,-) en twee privé-investeerders voor in totaal bijna € 200.000,-. 

3.6    Vanwege grote zorgen over de financiële situatie bij verweerder heeft in april 2022 een kantoorbezoek bij verweerder plaatsgevonden. Voorafgaand aan dat kantoorbezoek heeft verweerder de toegezonden vragenlijst ingevuld. Op de vraag: 'Is het kantoor aangesloten bij een stichting derdengelden?' heeft verweerder geantwoord: 'Niet meer. Kantoor had een stichting, maar deze wordt niet meer gebruikt. Melding bij de deken is hiervan nog niet gedaan. Dit moet nog op de vernieuwde website worden gemeld.' 

3.7     Na onderzoek heeft de deken geconstateerd dat de stichting derdengelden nog bestond. Op haar verzoek om afschriften vanaf 1 januari 2021 van de stichting af te geven, heeft verweerder niet inhoudelijk gereageerd.

In de zaak 230293:


3.8    De heer B heeft op 5 oktober 2022 een geldlening van € 20.000,- met een looptijd tot en met 5 januari 2023 verstrekt aan de heren S en K. K was een cliënt van verweerder. De lening diende als waarborg voor de totstandkoming van een koopovereenkomst tussen S en K enerzijds en een derde anderzijds en het bedrag werd in depot gestort onder verweerder op de bankrekening van de BV. Verweerder heeft een geldleningsovereenkomst opgesteld, waarin onder meer stond dat verweerder na de totstandkoming van de koopovereenkomst zou zorgen voor doorbetaling van het bedrag.

3.9    De koopovereenkomst werd niet gesloten. S en K maakten daarom geen gebruik van het geleende bedrag van € 20.000,-, dat op de rekening van verweerder stond. B heeft verweerder bij e-mail op 13 januari 2023 gevraagd om dit bedrag aan hem terug te storten en zijn verzoek met e-mails van 16 en 24 januari 2023 herhaald. Op 23 februari 2023 heeft B een klacht over verweerder bij de deken ingediend. Op 15 maart 2023 heeft verweerder € 20.000,- teruggestort op de rekening van B. 

3.10     De deken heeft over deze gang van zaken op 4 april 2023 een dekenbezwaar ingediend.

In de zaak 240025: 


Actiepunten na kantoorbezoek in april 2022:
3.11     De deken heeft verweerder na haar kantoorbezoek onder meer opgedragen om: 
- zijn kantoorhandboek op orde te maken, 
- geheimhoudingsafspraken met zijn ICT’er en boekhouder te maken, 
- bewaartermijnen te hanteren en te archiveren, 
- afsluitbrieven aan cliënten te sturen en daarover te communiceren, 
- zijn website aan te passen aan de eisen van artikel 7.4 Voda. 

3.12     Op 12 mei 2022 heeft de deken verweerder een verslag gestuurd van het kantoorbezoek en hem verzocht om binnen drie weken de ontbrekende stukken te verstrekken en de deken over de voortgang te informeren. Verweerder heeft op 9 juni 2022 op een aantal punten gereageerd. 

3.13     Op 22 augustus 2022 heeft de deken verweerder erop gewezen dat hij niet had voldaan aan de actiepunten na het kantoorbezoek en hem verzocht om dat alsnog direct te doen. Verweerder heeft daarop niet gereageerd. 

3.14     Een lid van de raad van de orde heeft per e-mail van 23 september 2022 aan verweerder aangeboden om telefonisch of op zijn kantoor met hem te overleggen. Verweerder heeft daarop niet gereageerd. 

3.15     Op 17 november 2022 heeft de deken verweerder een concept-dekenbezwaar gestuurd. Daarin heeft de deken aangekondigd dat dit zou worden ingediend wanneer verweerder niet uiterlijk 25 november 2022 zou reageren. Op 25 november 2022 heeft verweerder een deel van de verzochte gegevens aan de deken gestuurd, waaronder de jaarcijfers over 2021. De deken heeft toen besloten om geen dekenbezwaar in te dienen. 

3.16     Op 14 maart 2023 heeft de deken verweerder opnieuw verzocht om de ontbrekende gegevens na het kantoorbezoek toe te sturen. Ook heeft de deken hem ingelicht dat zij een serieuze klacht over hem had ontvangen (de hiervoor in 3.9 genoemde klacht van B). Verweerder heeft daar niet inhoudelijk op gereageerd. 

Opleidingspunten 2022 en communicatie: 
3.17     Verweerder heeft in 2022 geen opleidingspunten behaald. Verweerder heeft niet gereageerd op vragen daarover van de deken. 

Hoofdelijke omslag 2023 en communicatie: 
3.18     Verweerder heeft de lokale hoofdelijke omslag voor 2023 gedeeltelijk betaald. Verweerder heeft niet gereageerd op vragen daarover van de deken. 

Signalen over verweerder ontvangen door de deken: 
3.19     De deken heeft verwezen naar de klacht van B van 23 februari 2023, haar dekenbezwaar daarover (zie hiervoor 3.8 tot en met 3.10) en de beslissing van de raad van 18 september 2023 op dat bezwaar (zie hierna 5.1 en 5.2).
 
3.20     De deken heeft ook een signaal van het Openbaar Ministerie ontvangen dat verweerder in een strafzaak een verdachte bijstond die betrokken was in een zaak, waarin ook de zoon van verweerder een rol had. Verweerder is geen strafrechtadvocaat. Na een gesprek met twee leden van de raad van de orde heeft verweerder zich (uiteindelijk) teruggetrokken. 

3.21     Daarnaast heeft de deken geconstateerd dat de kantoortelefoon van verweerder buiten gebruik was, waardoor hij onbereikbaar was voor cliënten en derden. Verweerder nam zijn mobiele telefoon ook niet op als vanuit het Ordebureau werd gebeld. 

Financiële situatie praktijkvennootschap (de BV) van verweerder 
3.22     Bij vonnis van 29 maart 2023 heeft de rechtbank de BV veroordeeld tot terugbetaling van ruim € 170.000,- aan een privé-investeerder, vermeerderd met ruim € 6.000,- aan proceskosten. Na beslaglegging is een minnelijke regeling tot stand gekomen waarbij is afgesproken dat verweerder uiterlijk 1 september 2023 een bedrag van € 50.000,- en op 1 januari 2024 een bedrag van € 70.000,- aan de investeerder zou betalen. Daarop is het beslag ingetrokken. Tot het moment van indiening van het dekenbezwaar op 23 oktober 2023 heeft verweerder geen betaling aan deze privé-investeerder gedaan. 

3.23     Begin oktober 2023 heeft de Belastingdienst een faillissementsaanvraag ingediend bij de rechtbank Overijssel ten aanzien van de BV in verband met een vordering van circa € 300.000,-. Op 17 oktober 2023 heeft verweerder de Belastingdienst verzocht om de zitting van 18 oktober 2023 met een week uit te stellen omdat hij de avond ervoor privé een financieringsovereenkomst voor een bedrag van € 850.000,- met een anonieme financier had getekend waarmee hij zijn schulden kon voldoen. De faillissementszitting is daarop uitgesteld tot 25 oktober 2023. 

3.24     Op de faillissementszitting van 25 oktober 2023 heeft verweerder opnieuw om aanhouding gevraagd zodat hij de gelegenheid zou krijgen om de benodigde gelden te krijgen. De Belastingdienst heeft met dat verzoek niet ingestemd omdat verweerder al vanaf december 2022 bezig was om financiering te krijgen. Bij vonnis van 25 oktober 2023 heeft de rechtbank de praktijkvennootschap van verweerder failliet verklaard.


4    HET DEKENBEZWAAR

4.1    Het dekenbezwaar in de zaak 230293 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door derdengelden op zijn kantoorrekening te laten storten in het kader van een depotovereenkomst, zonder dat daartoe een opdracht was verstrekt, althans zonder dat een overeenkomst van opdracht door hem was aangegaan. Verweerder heeft in strijd met de Voda en gedragsregel 1 gebankierd met derdengelden met gebruikmaking van zijn kantoorrekening, terwijl zijn kantoor in slechte financiële staat was.

4.2    Het dekenbezwaar in de zaak 240025 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

I.    geen derdengeldenstichting tot zijn beschikking te hebben, maar wel derdengelden te innen, althans te hebben geïnd (en wel via zijn kantoorrekening); 
II.    zijn instabiele kantoorfinanciën en wel zodanig dat (op het moment van indiening van het dekenbezwaar) een faillissementsaanvraag ten aanzien van de praktijkvennootschap van verweerder in behandeling is bij de rechtbank Overijssel; 
III.    de gerechtelijke veroordeling van zijn praktijkvennootschap tot betaling aan een investeerder van een bedrag van ruim € 170.000,-, te vermeerderen met proceskosten van ruim € 6.000,-; 
IV.    het kantoorhandboek niet op orde te hebben; 
V.    in 2022 geen opleidingspunten te behalen; 
VI.    niet de volledige lokale hoofdelijke omslag voor 2023 te betalen; 
VII.    een cliënt bij te staan in een strafzaak, waarin ook de zoon van verweerder was betrokken, zonder over deskundigheid in het strafrecht te beschikken; 
VIII.    niet inhoudelijk te reageren en slecht bereikbaar te zijn voor de deken.

5    BEOORDELING RAAD

In de zaak 230293: 


5.1    De raad heeft overwogen dat verweerder de hem in het dekenbezwaar verweten gedraging heeft erkend. Daarom staat vast dat de heer B een cliënt van verweerder € 20.000,- heeft geleend als waarborg voor de totstandkoming van een koopovereenkomst tussen de cliënt van verweerder en een derde. Overeenkomstig de geldleningsovereenkomst is het geldbedrag op de kantoorrekening van verweerder gestort. Verweerder had daaraan niet mogen meewerken. Door dat wel te doen heeft hij in strijd met de regelgeving ‘gebankierd’ met derdengelden en bovendien – terwijl hij wel de beschikking had over een derdengeldenrekening – met gebruikmaking van zijn kantoorrekening. Vervolgens heeft verweerder – nadat zijn cliënt geen gebruik van het geld had gemaakt omdat de koopovereenkomst niet doorging – het bedrag niet onmiddellijk aan B teruggestort, ook niet nadat hij daarom vroeg. Daarbij is van belang dat (onder meer) uit de kengetallen en het kantoorbezoek is gebleken dat de financiële situatie van verweerders kantoor zeer zorgelijk was op het moment dat B het geld op zijn rekening stortte. B liep daardoor een risico dat hij zijn geld niet zou terugkrijgen. Verweerder heeft hem daarvoor niet gewaarschuwd.

5.2    Met betrekking tot de maatregel heeft de raad overwogen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6.19 Voda en artikel 46 Advocatenwet, zoals (onder meer) uitgewerkt in gedragsregel 1 en dat dit verweerder zwaar wordt aangerekend. In het nadeel van verweerder weegt de raad mee dat verweerder tamelijk recent – op 13 september 2021 – ook door de tuchtrechter is veroordeeld. Aan de andere kant weegt de raad mee dat het om een geïsoleerd incident lijkt te gaan, geen sprake is geweest van eigen geldelijk gewin en dat verweerder zijn handelen en het verwijtbare daarvan heeft erkend. De raad heeft ‘als laatste waarschuwing’ een geheel voorwaardelijke schorsing van zes weken opgelegd.

In de zaak 240025: 


5.3    De raad heeft overwogen dat verweerder bij de raad geen verweer heeft gevoerd. Daarmee staat de juistheid van de door de deken genoemde feiten en de bezwaren van de deken over verweerder vast. Wel is na indiening van het bezwaar nog gebleken dat er, anders dan verweerder aanvankelijk heeft verklaard, wel een stichting derdengelden bleek te bestaan, waarvan verweerder samen met een oud-advocaat bestuurder was. Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Ook heeft hij in strijd gehandeld met de bepalingen in de Voda die zien op het voeren van een gedegen kantoororganisatie. Ondanks de meermaals door de deken aan verweerder geboden gelegenheid heeft verweerder na het kantoorbezoek in april 2022 niet de vereiste informatie aan de deken aangeleverd. Verweerder heeft uitstelgedrag vertoond en is zijn toezeggingen telkens niet nagekomen. Daardoor en door zich vanaf enig moment bovendien voor de deken onbereikbaar te houden, heeft hij de deken op ernstige wijze gefrustreerd in haar toezichthoudende taak (gedragsregel 29). 

5.4    Ter zake de op te leggen maatregel heeft de raad overwogen dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden onafhankelijkheid, deskundigheid en financiële integriteit (artikel 10a Advocatenwet) en met artikel 46 Advocatenwet, de Voda en gedragsregel 29. De financiële situatie van verweerder is zorgelijk in verband met zijn schulden en de daarover gevoerde procedures met financiers. Gebleken is dat verweerder aan de deken geen openheid van zaken heeft willen geven over zijn schulden en evenmin over een anonieme geldverstrekker die hem, zonder daarvoor zekerheid te bedingen, € 850.000,- wilde lenen voor de afbetaling van zijn schulden. Dat gaf de raad het gevoel alsof verweerder (financieel) wat te verbergen had, welk gevoel nog werd versterkt doordat verweerder zich een dag voor de behandeling van het 60b-verzoek door de raad op 2 november 2023 als advocaat had uitgeschreven. Op financieel gebied heeft verweerder ook nog onjuiste informatie over het bestaan van de stichting derdengelden aan de deken gegeven om vervolgens te weigeren om de verzochte bankafschriften aan de deken te verstrekken. Verder staat dit dekenbezwaar niet op zichzelf. De raad verwijst naar zijn uitspraak van 18 september 2023 in de zaak van B, waarin aan verweerder als laatste waarschuwing een voorwaardelijke schorsing voor zes weken is opgelegd. Ook de uitspraken van de raad van 13 september 2021 en van 29 maart 2021 hebben, net als het onderhavige dekenbezwaar, te maken met financiële tekortkomingen van verweerder. Na al deze serieuze waarschuwingen zag de raad geen verbetering in het handelen van verweerder en legde de raad verweerder de maatregel van schrapping op.


6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder


6.1    De beide beroepen richten zich met name tegen de door de raad opgelegde maatregel. 

6.2    In de zaak 230293 voert verweerder aan dat de raad ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de verweten gedraging hem zodanig zwaar moet worden aangerekend dat niet zou kunnen worden volstaan met de oplegging van een berisping. De veroordeling die de raad heeft meegewogen, was niet recent maar van twee jaar eerder. Bovendien had die veroordeling betrekking op een kwestie van geheel andere aard. Ook heeft de raad een aantal feiten genoemd die in het voordeel van verweerder zouden pleiten, maar zijn die feiten niet, althans onvoldoende tot uitdrukking gekomen in de opgelegde maatregel.

6.3    In de zaak 240025 voert verweerder aan dat de raad ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de verweten gedraging hem zodanig zwaar moet worden aangerekend dat schrapping van het tableau gerechtvaardigd zou zijn. Blijkens de bestreden uitspraak heeft de raad zich bovendien laten leiden door een gevoel, hetgeen niet is gebaseerd op feiten. Daar komt nog bij dat het onjuist is dat er richting de deken onjuiste gegevens zijn verstrekt over het bestaan van de stichting derdengelden en dat verweerder zou hebben geweigerd bankafschriften te verstrekken. Ook betwist verweerder dat de eerdere uitspraken financiële tekortkomingen van hem betroffen.

Verweer deken


6.4    In de zaak 230293 heeft de deken aangevoerd dat de beslissing van de raad inderdaad dateert van twee jaar na de eerdere uitspraak van 13 september 2021, maar dat de verweten handelingen zich in oktober 2022 hebben afgespeeld en klager de kwestie in februari 2023 ter kennis van de deken heeft gebracht. De zaken zijn ook niet van verschillende aard. Beide zaken hadden betrekking op niet integer handelen van verweerder in een financiële aangelegenheid die hem persoonlijk trof. Daarnaast is er nog een oudere zaak (ook dekenbezwaar) bekend, waarbij het eveneens om financiële integriteit handelde (derdengeldrekening-bestuurder). Verweerder schond aldus meerdere keren de kernwaarde integriteit. 

6.5    De deken heeft in de zaak 240025 onder meer aangevoerd dat er wel een stichting derdengelden bleek te zijn. Die is nog steeds actief en verweerder is daarvan bestuurder. In strijd daarmee heeft verweerder tegenover de deken verklaard dat die stichting er niet was en nagelaten bankafschriften te verstrekken, terwijl die er wel zijn. Verweerder heeft de deken ernstig gefrustreerd in haar toezichthoudende taak door toezeggingen niet na te komen, onjuiste informatie te verschaffen en de schuld aan de Belastingdienst onvermeld te laten. Uit het verslag van de curator in het faillissement van de BV is gebleken dat de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering was opgeschort en dat er geen urenadministratie of overige administratie werd bijgehouden. Ook de eerdere klachten over verweerder betroffen financiële integriteitskwesties.


7    BEOORDELING HOF

Maatstaf


7.1    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen
7.2    In beide zaken heeft verweerder aangevoerd dat de raad verweerders eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen niet had mogen meewegen bij het bepalen van de maatregel. De uitspraak van 13 september 2021 zou gaan om een niet recente zaak van geheel andere aard. Beide eerdere veroordelingen betreffen geen financiële tekortkomingen, aldus verweerder. 
 
7.3    De oudste uitspraak van de raad dateert van 29 maart 2021 (ECLI:NL:TADRARL:2021:351). Het ging hier om onjuist gebruik van de derdengeldenrekening door de advocaat die samen met verweerder bestuurder was van de stichting derdengelden. Over alle betalingen was met verweerder overleg gevoerd en hij heeft de transacties goedgekeurd. De raad heeft overwogen dat verweerder als medebestuurder meer toezicht op de herkomst en bestemming van de derdengelden had moeten houden en dat hij niet alleen de regels van de Voda heeft overtreden, maar ook de kernwaarden van artikel 10a Advocatenwet heeft geschonden, onder meer door financieel niet integer te handelen. Verweerder heeft hiervoor een waarschuwing gekregen.

7.4    De tweede uitspraak dateert van 13 september 2021 (ECLI:NL:TADRARL:2021:225). Verweerder had een zaak aangenomen en daarvoor een voorschot van ruim € 9.000,- ontvangen. De klaagster heeft de opdracht na vijf jaar beëindigd, omdat verweerder niets deed. Verweerder weigerde het voorschot aan klaagster terug te betalen en gaf pas na maanden gehoor aan de verzoeken om overdracht van het dossier. De raad heeft verweerder een voorwaardelijke schorsing van 4 weken opgelegd, met de bijzondere voorwaarde dat verweerder het door klaagster betaalde bedrag binnen 30 dagen aan haar moest terugbetalen.

7.5    Het gaat om twee veroordelingen van verweerder in een half jaar tijd. Anders dan verweerder stelt, hebben beide zaken (mede) betrekking op financiële aangelegenheden. Het hof is van oordeel dat de raad dit in beide uitspraken mocht meewegen. Daar doet niet aan af dat tussen de beide eerdere uitspraken en de twee latere uitspraken twee jaar of meer is verstreken. De zaak 230293 begon iets meer dan een jaar na de tweede uitspraak te spelen en de problematiek in de zaak 240025  ontstond in de periode, waarin de eerste twee klachtzaken speelden. In zoverre falen de beroepsgronden van verweerder.

Verdere overwegingen in de zaak 230293


7.6    Tegen het oordeel van de raad dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door,  kort gezegd,  te bankieren met zijn kantoorrekening, is verweerder in beroep niet opgekomen, zodat dat in hoger beroep tot uitgangspunt wordt genomen.  Anders dan verweerder heeft aangevoerd in beroep, heeft de raad bij het bepalen van de maatregel de tuchtrechtelijke veroordeling van verweerder van 13 september 2021 terecht meegewogen, temeer nu het hier, ook anders dan door verweerder is aangevoerd, ook een tuchtrechtelijke veroordeling in een financiële kwestie betrof zoals het hof hiervoor (r.o. 7.4) heeft vastgesteld. Het hof is verder van oordeel dat de raad verweerder, gelet op de ernst van zijn tuchtrechtelijke tekortkomingen, bepaald een milde maatregel heeft opgelegd, waarbij de raad – anders dan verweerder kennelijk meent – ook rekening heeft gehouden met de omstandigheden die de raad in het voordeel van verweerder achtte . Het beroep van verweerder faalt. 

7.7    Het hof is van oordeel dat niet met deze maatregel kan worden volstaan. Verweerder heeft derdengelden op de kantoorrekening van zijn BV laten betalen door een niet-cliënt, heeft daarvoor geen depot-overeenkomst opgemaakt én hij heeft de ontvangen gelden niet onmiddellijk terugbetaald toen dat aan de orde was. Daar komt dan nog bij dat de BV forse (naar inmiddels is gebleken onoverkomelijke) financiële problemen had, waardoor er een groot risico heeft bestaan dat verweerder de op zijn kantoorrekening geparkeerde gelden niet had kunnen terugbetalen. Tot slot is geen sprake van één, maar twee eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen en is gebleken dat geen sprake was van een geïsoleerd incident. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verweerder een onvoorwaardelijke schorsing moet worden opgelegd. Wel sluit het hof aan bij de duur van de door de raad opgelegde schorsing. De beslissing van de raad wordt daarom vernietigd, voor zover de schorsing voorwaardelijk is opgelegd. 

Verdere overwegingen in de zaak 240025


7.8    Ook in deze zaak falen de overige beroepsgronden van verweerder. Verweerder heeft een punt waar hij stelt dat een tuchtrechtelijke veroordeling niet gebaseerd kan zijn op een gevoel van de tuchtrechter. Dat neemt evenwel niet weg dat – ook zonder iets te overwegen over de mysterieuze potentiële geldverstrekker – blijft staan dat de tuchtrechtelijke verwijten die de deken verweerder maakt, gegrond zijn. Daarmee staat vast dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden onafhankelijkheid, deskundigheid en financiële integriteit (artikel 10a Advocatenwet) en met artikel 46 Advocatenwet, de Voda en gedragsregel 29. Met betrekking tot de stichting derdengelden heeft verweerder de deken oorspronkelijk gemeld dat die er ‘niet meer’ was. Later bleek de stichting nog wel te bestaan. De deken heeft het hof ter zitting medegedeeld dat de stichting ook nu nog steeds bestaat. Verweerder stelt weliswaar dat hij niet geweigerd heeft om bankafschriften van de rekening te verstrekken, maar hij heeft deze stelling niet onderbouwd. Niet is gebleken dat verweerder de deken de gevraagde bankafschriften op enig moment (alsnog) heeft verstrekt. 

7.9    Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen en ziet daarbij geen reden om de opgelegde maatregel te matigen. Nu verweerder niet meer op het tableau staat ingeschreven, hoeft geen ingangsdatum voor de schrapping te worden vastgesteld.

8    PROCESKOSTEN

8.1     Omdat het hof twee beslissingen bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof. Aangezien de beide zaken gelijktijdig zijn behandeld, volstaat het hof met eenmaal de proceskosten conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:    
                                                                                                                              
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.

8.2     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


9    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1    vernietigt de beslissing van 18 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden met zaaknummer 23-252/AL/OV/D, voor zover daarin aan verweerder de maatregel is opgelegd van een voorwaardelijke schorsing van zes weken;

en doet opnieuw recht:

9.2    legt aan verweerder de maatregel op van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken;  

9.3    bepaalt dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat indien verweerder opnieuw op het tableau wordt ingeschreven en wel vanaf de datum waarop die inschrijving plaatsvindt,  met dien verstande dat:

-     deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
    
-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;
    
-     deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

9.4    bekrachtigt de beslissing van 18 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden met zaaknummer 23-252/AL/OV/D, voor het overige;

9.5    bekrachtigt de beslissing van 18 december 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden met zaaknummer 23-727/AL/OV/D.

9.6    
9.7    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven, 
A.P. Wessels, J.H. Brouwer en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2024.
 
 

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 6 mei 2024.