ECLI:NL:TADRSHE:2024:61 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-005/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:61
Datum uitspraak: 06-05-2024
Datum publicatie: 06-05-2024
Zaaknummer(s): 24-005/DB/LI
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Tul
Beslissingen: Tenuitvoerlegging
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Ambtshalve TUL. Verweerder heeft zich gedurende de bij beslissing van 21 oktober 2019 door de raad bepaalde proeftijd schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van artikel 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van de raad van 21 oktober 2019 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van vier weken.

Ambtshalve beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 6 mei 2024
in de zaak 24-005/DB/LI
tot tenuitvoerlegging van de bij beslissing (19-308/DB/LI) van 21 oktober 2019 aan:
mr. B
advocaat te L
opgelegde voorwaardelijke schorsing op grond van artikel 48e Advocatenwet.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE


1.1    Bij brief van 20 februari 2024 heeft de griffier van de raad de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) en verweerder uitgenodigd voor de zitting van 25 maart 2024 om de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van de bij beslissing van 21 oktober 2019 (kenmerk 19-308/DB/LI) aan verweerder opgelegde voorwaardelijke schorsing van vier weken te bespreken.
1.2    Ter zitting van 25 maart 2024 zijn de deken, vergezeld van mr. P, advocaat/stafjurist bij het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, en verweerder verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. 

2     FEITEN

2.1     De raad gaat uit van de volgende feiten.
2.2     Bij beslissing van 21 oktober 2019 (kenmerk 19-308/DB/LI) heeft de raad de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 gegrond en klachtonderdeel 2 ongegrond verklaard en aan verweerder een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken opgelegd. Daaraan is de algemene voorwaarde verbonden dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad heeft de proeftijd in deze beslissing gesteld op twee jaren, ingaande na het onherroepelijk worden van die beslissing.
2.3    Verweerder heeft tegen de beslissing van 21 oktober 2019 geen hoger beroep ingesteld. De beslissing is op 22 oktober 2019 aan verweerder verzonden, zodat de beslissing op 22 november 2019 onherroepelijk is geworden.
2.4    Op 21 september 2021 heeft mr. S, advocaat, namens de heer H tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken. Op 2 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-112 van de deken ontvangen. Deze zaak is bij de raad bekend onder kenmerk 23-545/DB/LI.
2.5    Voornoemde klacht ziet op gedragingen van verweerder van 2014 tot en met ultimo april 2020.
2.6     Bij beslissing van de raad van 6 mei 2024 met kenmerk 23-545/DB/LI is de klacht deels niet-ontvankelijk en deels gegrond verklaard en is aan verweerder een schorsing opgelegd voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk.


3     BEOORDELING

3.1         De deken heeft desgevraagd ter zitting het standpunt naar voren gebracht dat, als de raad ook in de zaak met kenmerk 23-545/DB/LI oordeelt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een geschrapte advocaat te faciliteren, tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke schorsing in de rede ligt.  Indien de raad niet tot dat oordeel komt refereert de deken zich.  Verweerder heeft de raad verzocht om thans niet tot tenuitvoerlegging over te gaan en de bij beslissing van 21 oktober 2019 vastgestelde proeftijd te verlengen.
3.2    De raad overweegt als volgt. De proeftijd uit hoofde van de beslissing van de raad van 21 oktober 2019 (kenmerk 19-308/DB/LI) liep van 22 november 2019 tot 22 november 2021.
3.3     De gedragingen waarop de bij beslissing van 6 mei 2024 (kenmerk 23-545/DB/LI) gegrond verklaarde klacht ziet, hebben deels plaatsgevonden tijdens de proeftijd en zijn (deels) van dezelfde aard als de gedragingen waarvoor aan verweerder in de zaak 19-308/DB/LI een voorwaardelijke schorsing is opgelegd. 
3.4     Op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerder zich gedurende de bij beslissing van 21 oktober 2019 door de raad bepaalde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van artikel 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van de raad van 21 oktober 2019 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van vier weken.


BESLISSING

De raad van discipline:
-         gelast de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 21 oktober 2019 opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;
-         bepaalt dat de schorsing ingaat op 27 mei 2024 met dien verstande dat:
a.     de schorsing pas ingaat na afloop van eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
b.     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar ten uitvoer worden gelegd;
c.     de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door  mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven, J.A. Bloo, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 6 mei 2024.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 6 mei 2024