ECLI:NL:TADRARL:2024:112 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-178/Al/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:112
Datum uitspraak: 29-04-2024
Datum publicatie: 30-04-2024
Zaaknummer(s): 24-178/Al/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft als advocaat van de buurman van klaagster niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid overschreden. Dat hij kort over haar heg heeft gekeken of met zijn client tijdens de rondleiding over diens perceel over de geschilpunten heeft gesproken, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 29 april 2024
in de zaak 24-178/AL/LD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 maart 2024 met kenmerk K 23/134. 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster en de heer R zijn buren en wonen op aangrenzende percelen in het buitengebied van G.
1.2    Op enig moment is tussen klaagster en de heer R (hierna: de buurman) onenigheid ontstaan, waaronder over de erfgrens. Klaagster is in dit geschil bijgestaan door mr. S, de buurman door verweerder.
1.3    Medio 2023 is verweerder door zijn cliënt over diens erf rondgeleid om de situatie ter plekke te bekijken. Verweerder heeft daarbij over de haag/schutting gekeken naar het perceel van klaagster. Klaagster zat op dat moment buiten.
1.4    Verweerder heeft namens zijn cliënt in zijn brief van 2 augustus 2023 aan mr. S onder andere geschreven:
Cliënt heeft er geen enkel bezwaar tegen, dat uw cliënte een aantal paaltjes plaatst en daar een schrikdraad op aanbrengt om paarden te verhinderen in die bakgoot te stappen.
Wat betreft de kleinzoon: er is niet bepaald sprake van gevaarzetting. Het verschil met een normale stoeprand is minimaal, om niet te zeggen afwezig. Ook hierbij geldt, dat het plaatsen van een aantal paaltjes met daarop een schrikdraad vermoedelijk afdoende zal zijn. Mocht uw cliënte nog denken aan een andere wijze van erfafscheiding, wijs ik erop dat die wel zodanig moet zijn dat zij eenvoudig kan worden verwijderd voor het uitvoeren van werkzaamheden. 
Alternatief is nog (…) dat partijen afspraken maken over een afdekking. Te denken valt bij voorbeeld aan een rooster. Wanneer uw cliënte dat wenst, kan op haar eigen kosten een rooster worden geplaatst na goedkeuring van de uitvoering door [de buurman]. (…).
1.5    Daar heeft mr. S namens klaagster op 4 augustus 2023 onder meer als volgt op gereageerd:
De door u geopperde mogelijkheid om schrikdraad te plaatsen om te vermijden dat de paarden en de kleinzoon van cliënte in de bakgoot geraken, acht cliënte ronduit stuitend en onbegrijpelijk. Cliënte is geschokt door het feit dat uw cliënt het überhaupt in zijn hoofd haalt om één en ander te opperen. Kennelijk acht hij het de normaalste zaak van de wereld om een situatie te creëren waarbij een klein kind in aanraking komt met schrikdraad!
Cliënte acht het onder de gegeven omstandigheden van groot belang dat de bakgoot zo spoedig mogelijk wordt voorzien van een rooster. Cliënte vermag echter niet in te zien waarom zij de daaraan verbonden kosten zou moeten dragen. Cliënte gaat er immers vooralsnog van uit dat de bakgoot eigendom is van uw cliënt en dat het derhalve op zijn weg ligt om te zorgen voor een veilige situatie. (…)
1.6    In een brief van 28 augustus 2023 heeft verweerder namens zijn cliënt gereageerd op de brieven van mr. S van 4 en 11 augustus 2023 en heeft hierin onder meer geschreven:
Op een stroomdraad staat stroom, op een schrikdraad nagenoeg nooit. Overigens heeft uw cliënte aan de schuur zelf wel een schrikdraad geplaatst (zie foto). Verders woon ikzelf ook op het platteland en één van de dingen die je kinderen en kleinkinderen leert, is dat ze van schrikdraad af moeten blijven. (…)
Client oriënteert zich op de opties met betrekking tot een rooster, ook de mogelijkheid om die wellicht zo uit te voeren dat er geen bladafval en dergelijke ingeveegd kan worden. (…)
1.7    Op 12 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    onaangekondigd over de heg/schutting van klaagster te hangen terwijl klaagster buiten zat, wat haar een onaangenaam gevoel heeft gegeven en waarmee verweerder inbreuk op haar privacy heeft gemaakt;
 
b)    onjuiste opmerkingen over de erfgrens te maken.
Toelichting: Terwijl verweerder met de buurman naar de boomgaard liep, heeft hij tegen zijn cliënt, luid pratend richting klaagster die buiten zat, gezegd “dus de omheining van de paardenbak staat ook op uw grond?”. Dat is niet waar zoals door het kadaster is bepaald;

c)    zich in zijn correspondentie van 2 en 28 augustus 2023 onnodig grievend uit te laten door het voorstel te doen om schrikdraad op het erf van klaagster langs de bakgoot te plaatsen.

3    VERWEER

3.1    Volgens verweerder kan zijn opmerking over het mogelijk plaatsen van schrikdraad bij de bakgoot niet als onnodig grievend worden gekwalificeerd. Temeer niet omdat klaagster zelf ook enige tijd schrikdraad op dat stuk van haar erf had geplaatst. Van het spreken van onwaarheden door hem is evenmin sprake geweest.
3.2    Ter voorbereiding van een tegen klaagster te starten procedure heeft hij samen met zijn cliënt de situatie ter plaatse bekeken. Zijn cliënt heeft hem gewezen op de mogelijkheid om over een haag heen te kijken naar de zogenaamde bakgoot. Dat heeft hij een paar tellen gedaan, terwijl zijn cliënt hem gelijktijdig een toelichting gaf. Hij wist toen niet dat klaagster daar onder een overkapping zat. Tijdens de rondleiding heeft cliënt ook het één en ander uitgelegd over de erfgrens en daarbij is ook gesproken of de afrastering van de paardenbak op grond van zijn cliënt stond. Verweerder ziet niet in hoe hij klaagster met zijn handelen een gevoel van onveiligheid en intimidatie zou hebben gegeven. Hij is niet op haar erf geweest en had ook niet de bedoeling om dat te doen. 

4    BEOORDELING

Maatstaf
4.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. 
4.2    De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.3    Verweerder heeft toegelicht waarom hij het in het partijdig belang van zijn cliënt kort over de heg/schutting van klaagster heeft gekeken. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder daarmee in de gegeven omstandigheden, waarbij bovendien sprake was van een burengeschil, niet de grenzen overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster gehandeld. Alhoewel excuses van verweerder voor de inbreuk tijdens zijn plotselinge actie na oogcontact met klaagster op zijn plaats waren geweest, is het ontbreken daarvan onvoldoende om verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken. De voorzitter zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren. 
Klachtonderdeel b)
4.4    Of verweerder met zijn gewraakte opmerking op het erf van zijn cliënt feitelijk onjuistheden heeft verkondigd, zoals door klaagster betoogd, kan de voorzitter niet vaststellen. Dit is echter  niet relevant nu verweerder de uitlating heeft gedaan in het gesprek met zijn cliënt tijdens de rondleiding over diens perceel en klaagster daarvan toevallig kennis heeft genomen. Ook met dit handelen heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet de grenzen overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. De voorzitter zal klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
4.5    De voorzitter is gebleken dat verweerder namens zijn cliënt in de door klaagster genoemde correspondentie aan klaagster in het kader van een regeling heeft voorgesteld om bij de bakgoot schrikdraad te plaatsen. Het was de vrije keuze van klaagster om met dat voorstel niet in te stemmen, zoals haar advocaat ook aan verweerder heeft bericht.  Alhoewel klaagster de inhoud van dat voorstel als kwetsend en pijnlijk heeft ervaren, zijn de daarbij door verweerder gebruikte bewoordingen niet als onnodig grievend te beschouwen. De voorzitter zal klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: 

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op : 29 april 2024